ECLI:NL:RBAMS:2025:9036

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
24 november 2025
Zaaknummer
13/153791-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor babbeltrucs en computervredebreuk met gevangenisstraf en taakstraf

Op 30 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere oplichtingen, diefstal en computervredebreuk. De verdachte, geboren in 1998, werd beschuldigd van het medeplegen van oplichting van verschillende slachtoffers door middel van babbeltrucs, waarbij hij zich voordeed als een medewerker van de politie of bank. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 15 maart 2025 tot en met 9 april 2025 samen met anderen op verschillende manieren geld en waardevolle goederen van de slachtoffers heeft afgenomen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een behandeling. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, vooral omdat kwetsbare ouderen als slachtoffers zijn gekozen. De verdachte heeft een substantiële rol gespeeld in de uitvoering van de oplichtingen, en de rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking met mededaders. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn ook toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die door zijn daden is veroorzaakt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/153791-25
Datum uitspraak: 30 oktober 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F. Bons, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L. Tal, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. medeplegen van oplichting van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] in de periode van 24 februari 2025 tot en met 15 juli 2025 in Amsterdam, Doorwerth, Elst en/of Gendt;
2. diefstal in vereniging door middel van valse sleutels van geldbedragen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] in de periode van 15 maart 2025 tot en met 15 juli 2025 in Amsterdam en/of Renkum;
3. medeplegen van computervredebreuk in de periode van 3 april 2025 tot en met 15 juli 2025 in Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten kunnen worden bewezen. Hij heeft daartoe te relevante bewijsmiddelen opgesomd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 en feit 3, omdat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat hij zodanig nauw betrokken is geweest bij de babbeltrucs dat sprake is van medeplegen. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw verzocht om uit te gaan van een kortere pleegperiode, namelijk 15 maart 2025 tot en met 4 april 2025.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feit 1 – medeplegen van oplichting
3.3.1.1.
Partiële vrijspraak ten aanzien van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8]
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte betrokken was bij de oplichting (feit 1) van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] of [slachtoffer 8] . De enkele omstandigheid dat na de babbeltrucs bestellingen bij de [winkel 1] zijn gedaan op naam van ‘ [verdachte] ’ is onvoldoende om de betrokkenheid van verdachte bij de babbeltrucs vast te stellen. Verdachte zal daarom van deze onderdelen van feit 1 worden vrijgesproken.
3.3.1.2.
Ten aanzien van [slachtoffer 5]
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
[slachtoffer 5] werd op 15 maart 2025 gebeld door een man die zichzelf voorstelde als politiemedewerker. Hij zei dat ze een persoon hadden aangehouden voor woninginbraken en dat er bewijs was gevonden dat ook bij [slachtoffer 5] zou worden ingebroken. [slachtoffer 5] heeft toen verteld dat er € 3.000,- contant geld bij haar thuis in een kluis lag. De man zou een collega langs sturen om sieraden, de € 3.000,- en haar bankpas op te halen om deze vervolgens veilig te bewaren in een kluis op het politiebureau. [slachtoffer 5] heeft haar sieraden en het geld in een envelop gedaan. Tussen 17:00 uur en 18:15 uur werd bij haar woning aan de [straat 1] aangebeld door een man die zich voorstelde als politiemedewerker. In de woning heeft de man de bankpas van [slachtoffer 5] doorgeknipt, deze in de envelop gedaan en heeft hij de envelop meegenomen. Toen [slachtoffer 5] vervolgens de Rabobank belde, bleek dat er om 18:07 uur een bedrag van € 750,- van haar rekening was afgeschreven bij een geldautomaat in de [winkel 2] in [dorp] . [2]
Op de camerabeelden van de hiervoor genoemde Albert Heijn is waargenomen dat rond 18:07 uur door een man is gepind. [3] De man op de camerabeelden is herkend als verdachte. [4]
Verder heeft [slachtoffer 5] verdachte op een foto van een artikel op de website ‘ [website] ’ herkend als de persoon die bij haar aan de deur is geweest om de sieraden, het geld en de bankpas op te halen. [5] De rechtbank hecht waarde aan deze herkenning omdat die herkenning heeft plaatsgevonden voordat verdachte is aangehouden.
De rechtbank is op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de oplichting van [slachtoffer 5] , waarbij haar geld, sieraden en bankpas zijn weggenomen. Verdachte heeft daarbij een substantiële rol gehad. Hij is de man die bij [slachtoffer 5] in de woning is geweest en hij heeft met de weggenomen bankpas korte tijd later geld opgenomen bij de Albert Heijn. De rechtbank komt daarom tot een bewezenverklaring van feit 1, voor zover dat ziet op de oplichting van [slachtoffer 5] .
3.3.1.3.
Ten aanzien van [slachtoffer 2]
werd op 3 april 2025 gebeld door een man die vertelde dat hij van de politie was, dat hij de telefoonlijnen van [slachtoffer 2] moest beveiligen, omdat deze gecontamineerd waren en dat een collega van hem bij [slachtoffer 2] zou langskomen. Diezelfde ochtend kwam een man (NN1) bij woning aan de [straat 2] in Amsterdam. NN1 vroeg welke bankrekeningen [slachtoffer 2] had, welke bankpassen moesten worden geblokkeerd en welke sieraden ze had, omdat deze moesten worden beveiligd. NN1 is daarna weggegaan en hij heeft haar ING-bankpas meegenomen. Later die dag werd [slachtoffer 2] gebeld door een man die zei dat hij nog twee collega’s langs zou sturen om haar creditcards op te halen. De man gaf de namen en dienstnummers van deze collega’s door: [naam 1] met dienstnummer [dienstnummer 1] en [naam 2] met dienstnummer [dienstnummer 2] . Die avond kwamen twee mannen (NN2 en NN3) los van elkaar bij [slachtoffer 2] langs. Ze gebruikten de namen die de man aan de telefoon had doorgegeven. [slachtoffer 2] heeft twee creditcards (een ANWB-VisaCard en ING-creditcard) en een envelop met noodgeld aan NN3 overhandigd. NN3 is vervolgens weggegaan. NN2 is tot 01:30 uur in haar woning geweest. Hij was met de telefoon en de iPad van [slachtoffer 2] bezig en heeft deze uiteindelijk in het kader van de beveiliging meegenomen. NN2 was getint, slank en hij keek scheel/loensde. De volgende dag werd [slachtoffer 2] wederom gebeld door de man die zich voorstelde als de politiemedewerker. Het telefoongesprek duurde vijf uur, omdat de man zei dat [slachtoffer 2] niet mocht bellen omdat de lijn dan niet meer beveiligd was. [slachtoffer 2] kreeg uiteindelijk argwaan en heeft de politie gebeld. Vervolgens hoorde ze van de ING-bank en de creditcardmaatschappij (ICS) dat er al verschillende bedragen van haar rekeningen waren afgeschreven. In het totaal is € 5.050,- van haar VISA-creditcard afgeschreven. Zo is er op 4 april 2025 om 10:59 uur en om 11:00 uur gepind bij de Geldmaat aan de [straat 4] in Amsterdam. Om 16:18 uur is er gepind bij de winkel van [merk] op [straat 5] . Om 16:39 uur is er gepind bij een andere geldautomaat en om 17:38 uur is er twee keer gepind bij [winkel 3] . [6]
Op de camerabeelden van de hiervoor genoemde Geldmaat aan de [straat 4] is waargenomen dat op 4 april 2025 om 10:58 uur een man in beeld komt en met een VISA-bankpas twee keer geld pint. [7] De man op de camerabeelden is herkend als verdachte. [8]
Op de camerabeelden van de [merk] winkel op [straat 5] is waargenomen dat op 4 april 2025 om 16:17:50 uur een man aan de verkoopbalie een betaling doet met een pinpas. De factuur van de aankoop is opgemaakt op naam van [verdachte] [9] en de man op de camerabeelden uit de [merk] winkel is herkend als verdachte. [10] Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij degene is geweest die de pintransacties bij de Geldmaat en de [merk] winkel heeft gedaan. [11]
De woning van verdachte aan de [BRP adres] is op 15 juli 2025 doorzocht. Tijdens de doorzoeking is in de slaapkamer de telefoon van [slachtoffer 2] aangetroffen. [12] Uit het onderzoek in de telefoon van [slachtoffer 2] blijkt dat op 4 april 2025 om 00:45 uur de app ‘Kraken Pro’ en om 01:02 uur de app ‘Moonpay’ werden geïnstalleerd. Dit zijn apps waarmee crytovaluta worden verhandeld. Na 10 april 2025 heeft er geen dataregistratie meer plaatsgevonden op de telefoon. [13] Verder blijkt uit het onderzoek in de telefoon van verdachte dat hij op 3 april 2025 om 23:30 uur een foto van een notitie via WhatsApp ontving met daarop de tekst: ‘ [naam 1] [dienstnummer 1] ’, gelijk aan de naam van de politiemedewerker die op 3 april 2025 bij [slachtoffer 2] zou langskomen. [14]
De rechtbank leidt uit voornoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, af dat verdachte de persoon was die bij [slachtoffer 2] in de woning is geweest bij de uitvoering van oplichtingshandelingen. Verdachte voldoet aan het door [slachtoffer 2] opgegeven signalement van NN2, de telefoon van [slachtoffer 2] die door NN2 is meegenomen is in de woning van verdachte aangetroffen en in de telefoon van verdachte is een notitie aangetroffen met één van de namen en het dienstnummer die door NN2 en NN3 werden gebruikt. Verder heeft verdachte één dag na de oplichting geld gepind met een van de bankpassen van [slachtoffer 2] die bij de oplichting is weggenomen. Hij heeft hierbij een substantiële rol gehad. De rechtbank acht feit 1, voor zover dat ziet op het medeplegen van de oplichting van [slachtoffer 2] , bewezen.
3.3.1.4.
Ten aanzien van [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]
[slachtoffer 3] heeft mede namens [slachtoffer 4] aangifte gedaan, nadat zij op 9 april 2025 werd gebeld door een man die zich voordeed als medewerker van de fraudedesk afdeling van ABN AMRO. Hij vertelde dat hackers geld van haar rekening probeerden over te maken en dat hij dit kon tegenhouden. De hackers zouden haar pincode hebben afgekeken en de politie zou contact met haar opnemen. [slachtoffer 3] is vervolgens meerdere keren doorverbonden met de ICT-helpdesk van de politie. Ze was ongeveer vier uur met de man aan de telefoon en de man zei dat iemand langs zou komen om een beveiligings-app te installeren. Ook moest [slachtoffer 3] op haar telefoon een app installeren en hiermee haar identiteitsbewijs inscannen. Diezelfde dag kwam omstreeks 19:30 uur/20:00 uur een man bij de woning van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] aan de [straat 3] in Amsterdam. Deze man vertelde dat hij van de ICT-afdeling was en dat hij samenwerkte met de politie. De man haalde [slachtoffer 3] over om meerdere spullen af te staan, zodat hij de spullen op het politiebureau kon veiligstellen voor de verzekering. Verder heeft de man twee bankpassen van [slachtoffer 3] doorgeknipt en later weer aan elkaar vastgeplakt. De man heeft uiteindelijk diverse goederen meegenomen, waaronder € 300,-, meerdere sieraden, een telefoon en drie bankpassen. [15] De man was vanaf 19:30 uur tot 0:00 uur in de woning. [slachtoffer 3] omschreef de man die in zijn woning was als iemand met bolle ogen. Toen de man in de woning van [slachtoffer 3] was heeft hij omstreeks 22:00 uur een app op haar telefoon geïnstalleerd en de ABN AMRO app van heer telefoon verwijderd. Vervolgens heeft hij twee keer € 1.100,- vanaf haar ABN AMRO bankrekening overgemaakt naar een onbekend rekeningnummer. [16]
Uit nader onderzoek volgt dat er op 9 april 2025 om 20:44 uur op het IP-adres van [slachtoffer 3] een account is aangemaakt op het cryptohandelsplatform ‘Kraken’ met de naam en het identiteitsbewijs van [slachtoffer 3] . Om 22:09 uur werd er op het Kraken-account € 1.100,- gestort. Om 22:16 uur werd er op een ander IP-adres ingelogd op het Kraken-account. Vervolgens werd er om 22:29 uur wederom € 1.100,- gestort op het Kraken-account. [17]
Verder heeft [slachtoffer 3] verklaard dat de man op een papiertje had geschreven toen hij in haar woning was. [18] Dit papiertje is onderzocht door de Forensische Opsporing. Op het papiertje is een vingerafdruk van verdachte aangetroffen. [19]
De rechtbank is op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat verdachte als medepleger betrokken was bij de oplichting van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Verdachte is de persoon die in de woning van [slachtoffer 3] is geweest: hij voldoet aan het door [slachtoffer 3] opgegeven signalement en zijn vingerdruk is aangetroffen op het papiertje dat door de man in de woning en [slachtoffer 4] is achtergelaten. De rechtbank acht feit 1, voor zover dat ziet op de oplichting van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , bewezen.
3.3.1.5.
Medeplegen
Zoals hiervoor aangegeven acht de rechtbank steeds bewezen dat er sprake is van medeplegen. Daarvoor is vereist dat sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met een ander of anderen. Daarbij moet de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht zijn. Bij de vorming van het oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste ‘nauwe en bewuste samenwerking’, zijn van belang de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Het gaat erom dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.
Daarvan is bij de hiervoor genoemde babbeltrucs steeds sprake is geweest. Het plegen van een dergelijke oplichting vergt een gezamenlijke planmatige aanpak, intensieve en nauwe samenwerking en duidelijke afstemming tussen de verschillende daders. Zij verrichten namelijk handelingen die tegelijkertijd of kort na elkaar plaatsvinden en die moeten worden afgestemd om de babbeltrucs tot een – voor de daders – bevredigend einde te kunnen brengen. Verdachte heeft zich beziggehouden met meerdere uitvoeringshandelingen. Zo heeft hij zich bij en in de woningen van de slachtoffers voorgedaan als politiemedewerker, heeft hij hun bankpassen, geld en/of sieraden meegenomen en heeft hij geld gepind met deze bankpassen. Naar het oordeel van de rechtbank waren de rollen van verdachte en zijn mededader(s) inwisselbaar. Alle handelingen stonden in dienst van het uiteindelijke gezamenlijke doel: geld buit maken. Eenieder die één van de handelingen of rollen vervulde, leverde daarmee ook een wezenlijke en essentiële bijdrage aan de babbeltrucs.
3.4.
Feit 2 – diefstal in vereniging met een valse sleutel
De rechtbank is onder verwijzing naar hetgeen onder 3.3.1.2., 3.3.1.3. en 3.3.1.5 is overwogen van oordeel dat verdachte zich in de periode van 15 maart 2025 tot en met 4 april 2025 twee keer heeft schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging door middel van een valse sleutel door met de bankpassen van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 2] geldbedragen op te nemen. De rechtbank komt daarom tot een bewezenverklaring van feit 2.
3.5.
Feit 3 – medeplegen van computervredebreuk
De rechtbank is onder verwijzing naar hetgeen onder 3.3.1.3, 3.3.1.4. en 3.3.1.5 overwogen van oordeel dat verdachte zich samen met zijn medeverdachte(n) heeft schuldig gemaakt aan computervredebreuk. Verdachte heeft handelingen verricht op de iPad en telefoon van [slachtoffer 2] toen hij in haar woning was en hij heeft om 00:45 uur en 01:02 uur twee apps op haar telefoon geïnstalleerd waarmee cryptovaluta worden verhandeld. Ten aanzien van [slachtoffer 3] geldt dat verdachte een app op haar telefoon heeft geïnstalleerd en een Kraken-account heeft aangemaakt met haar naam en identiteitsbewijs. De rechtbank komt daarom tot een bewezenverklaring van feit 3.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 15 maart 2025 tot en met 9 april 2025 te Amsterdam en Doorwerth, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meermalen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten
- geldbedragen, sieraden, telefoons, iPads, bankpassen, creditcards en bijbehorende pincodes, inloggegevens en persoonsgegevens, door
- telefonisch en via internet (e-mail) contact op te (laten) nemen met het voornoemde slachtoffers, daarbij gebruikmakend van verdachtes en/of medeverdachtes valse hoedanigheid van een medewerker van een bank (ABN-AMRO en/of ING), en
- voornoemde slachtoffers te vertellen dat er onderzoek wordt gedaan in verband met fraudemeldingen, dat een of meerdere bankpassen mogelijk zullen worden geblokkeerd, en
- voornoemde slachtoffers te vertellen dat een of meerdere bankpassen door een (bank)medewerker of politieagent worden opgehaald, en
- voornoemde slachtoffers te vertellen dat er criminelen in de buurt van de woning van het slachtoffer actief zijn en criminelen zijn aangehouden die in het bezit waren van (persoons)gegevens van het slachtoffer, en
- voornoemde slachtoffers te vertellen dat waardevolle goederen moeten worden veiliggesteld in een kluis en daarom een of meerdere geldbedragen en/of sieraden, door een (bank)medewerker of politieagent worden opgehaald, en
- voornoemde slachtoffers te bewegen om de bijbehorende pincode(s) telefonisch door te geven, en
- aan te bellen bij de woning van voornoemde slachtoffers en bankpassen, bijhorende pincodes, telefoons en ipads in ontvangst te nemen en (samen met het slachtoffer) handelingen te verrichten op de gegevensdragers van het slachtoffer en in de bankomgeving van het slachtoffer en op naam van voornoemde slachtoffers accounts aan te maken op cyrptoplatforms (zoals Kraken), en
- aan te bellen bij de woning van voornoemde slachtoffers en/of geldbedragen en sieraden in ontvangst te nemen;
2.
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 maart 2025 tot en met 4 april 2025 te Amsterdam en Renkum, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meerdere geldbedragendie geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door meermalen gebruik te maken van een bankpas en/of creditcard en (bijhorende) pincode van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] ;
3.
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 april 2025 tot en met 10 april 2025 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, telkens opzettelijk en wederrechtelijk zijn binnengedrongen in een (gedeelte van) meerdere, althans een, geautomatiseerd(e) werk(en), te weten (een) computersyste(e)m(en) en/of een webserver van de ING Bank N.V. en ABN AMRO met daarop het internetbankieren(account) van een of meerdere perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] door het doorbreken van een beveiliging en/of door een technische ingreep en/of met behulp van een valse sleutel, te weten door gebruik te maken van onrechtmatig verkregen inloggegevens van internetbankieren van slachtoffers en daarmee in te loggen op de daadwerkelijke internetbankieren-omgeving van aangevers of op naam van voornoemde slachtoffers accounts aan te maken op cyrptoplatforms (zoals Kraken), waardoor verdachte en/of zijn medeverdachten toegang verkregen tot de zich daarop bevindende online bankrekening(en)/online bankierenpagina(s).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daaraan moeten de door de reclassering
geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om rekening te houden met de omstandigheden dat verdachte een first offender is, beperkte verstandelijke vermogens heeft en in contact is gekomen met de verkeerde jongens. Hij is onder druk gezet en hij heeft zijn aandeel erkend. Aan verdachte moet geen gevangenisstraf worden opgelegd die langer is dan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast kan een flink voorwaardelijk strafdeel met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden opgelegd, eventueel gecombineerd met een taakstraf. Ten slotte heeft de raadsvrouw verzocht om voor elke vier dagen die verdachte met een enkelband heeft doorgebracht één dag van de op te leggen straf af te trekken.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich drie keer schuldig gemaakt aan medeplegen van oplichting middels een babbeltruc. Daarnaast heeft verdachte zich bij de uitvoering van de oplichtingen schuldig gemaakt aan computervredebreuk. Daarbij zijn kwetsbare ouderen als slachtoffers gekozen. Door zo te handelen heeft verdachte het vertrouwen van de slachtoffers in de medemens ernstig geschaad. Deze zelfverrijking ten koste van kwetsbare ouderen op doortrapte wijze neemt de rechtbank de verdachte uiterst kwalijk.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van
verdachte van 17 september 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van misdrijven.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het rapport van GGZ Reclassering Inforsa van 13 oktober 2025. Verdachte staat sinds zijn schorsing medio september 2025 onder toezicht van de reclassering en hij heeft zich goed gehouden aan de afspraken en voorwaarden. Vanwege de elektronische monitoring verblijft verdachte op het adres van zijn ouders, maar hij zou graag zijn eigen woning weer betrekken. De reclassering kan niet goed inschatten of terugkeer naar zijn eigen woning tot problemen kan leiden in de buurt en heeft daarom besloten om verlenging van de elektronische monitoring niet te adviseren. Bij een veroordeling adviseert de reclassering om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, het vinden en behouden van een dagbesteding en meewerken aan middelencontrole.
Uit het reclasseringsrapport en ook uit de indruk die hij maakt op de zitting leidt de rechtbank af dat verdachte zeer beïnvloedbaar is en zich voor het karretje van zijn mededader(s) heeft laten spannen. Verdachte was binnen de groep waarmee hij de feiten heeft gepleegd de persoon die (niet vermomd) naar de huizen van de slachtoffers ging. Ook heeft hij zich laten vastleggen op de camerabeelden van de geldautomaten en winkels. Hij liep daarbij dus het grootste risico gepakt te worden, terwijl zijn mededader(s) buiten beeld bleven.
Strafoplegging
De ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn begaan rechtvaardigen zonder meer een lange gevangenisstraf. Gelet op de hiervoor omschreven persoonlijke omstandigheden van verdachte acht de rechtbank een maximale taakstraf en een gevangenisstraf met een aanzienlijk onvoorwaardelijk deel, er op neer komend dat verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis, echter een meer passende reactie. De rechtbank acht, gelet op alle omstandigheden, een gevangenisstraf van vijf maanden met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend. Aan de proeftijd zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering is geadviseerd. Deze voorwaarden kunnen verdachte ondersteunen bij zijn voornemen om zijn leven op de rails te krijgen en moeten voorkomen dat hij zich weer door anderen laat overhalen om strafbare feiten te plegen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de dagen die verdachte met een enkelband heeft doorgebracht van de gevangenisstraf af te trekken, zoals verzocht door de raadsvrouw. De rechtbank zal naast voormelde (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf ook een onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uur aan verdachte opleggen.

8.Beslag

Onder verdachte is een telefoon (goednummer 6683420), een simkaart (goednummer 6683497) en lachgas (goednummer 6683458) in beslag genomen.
8.1.
Onttrekking aan het verkeer
Nu het lachgas is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
8.2.
Teruggave
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de telefoon en de simkaart moeten worden teruggegeven aan verdachte. Het betreft hier algemene gebruiksvoorwerpen waarbij er geen aanwijzingen zijn dat deze voorwerpen speciaal voor het plegen van strafbare feiten zijn aangeschaft of nagenoeg uitsluitend daartoe zijn gebruikt.

9.Vorderingen van de benadeelde partijen

9.1.
Vorderingen
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 300,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 4.998,45 aan vergoeding van materiële schade en € 550,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen geheel kunnen worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 2] kan worden toegewezen tot een bedrag van maximaal € 4.900,-, nu verdachte van feit 1 en feit 3 moet worden vrijgesproken en omdat hij ten aanzien van feit 3 heeft verklaard dat hij alleen bij [merk] en Geldmaat heeft gepind. Subsidiair moet het immateriële gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat een babbeltruc zonder geweld geen uitzondering oplevert waarbij immateriële schade kan worden toegewezen.
De vordering van [slachtoffer 3] moet primair niet-ontvankelijk worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de ABN-AMRO reeds € 2.200,- heeft vergoed. De vordering moet ten aanzien van dit bedrag worden afgewezen.
Indien de vorderingen worden toegewezen heeft de raadsvrouw verzocht om de vorderingen en schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk op te leggen.
9.4.
Oordeel van de rechtbank
9.4.1.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Het bedrag van € 300,- betreft het contante geld dat aan de dader is meegegeven. Deze schade is niet vergoed en de gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank daarom niet onrechtmatig of ongegrond voor. Zij zal, nu er sprake is van onbekende mededaders, hoofdelijk worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (9 april 2025).
9.4.2.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding van € 4.998,45 is voldoende onderbouwd en komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. Zij zal, nu er sprake is van onbekende mededaders, hoofdelijk worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd (4 april 2025).
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade indien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De rechtbank stelt voorop dat degene die immateriële schade vordert in beginsel met concrete gegevens moet onderbouwen dat sprake is van aantasting in zijn persoon. Echter is het in de rechtspraak aanvaard dat van aantasting in de persoon op andere wijze ook sprake kan zijn indien de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde die conclusie rechtvaardigen. De nadelige gevolgen kunnen zo voor de hand liggen, dat een aantasting van de persoon kan worden aangenomen, zonder onderbouwing aan de hand van stukken.
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 2] , gelet op de bijzondere ernst van de normschending door verdachte en de gevolgen daarvan, recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde bedrag van € 550,- redelijk is en zal de vordering tot dat bedrag hoofdelijk toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 april 2025.
9.4.3.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien
verdachte jegens de benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36d, 36f, 47, 57, 63, 138ab, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 3:
medeplegen van computervredebreuk, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat
een gedeelte, groot 3 (drie) maanden, van deze
gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1.
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich bij Inforsa reclassering op het adres [adres] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door Mentrum of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
3.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Bij behoud van de woning laat veroordeelde zich begeleiden in het kader van woonbegeleiding. Indien hij onverhoopt zijn woning kwijtraakt meldt de reclassering veroordeelde aan bij HVO Querido of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering.
Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
4.
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
5.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1 STK Verdovende Middelen (goednummer 6683458)
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
  • 1 STK Telefoontoestel (goednummer 6683420)
  • 1 STK Simkaart van zaktelefoon (goednummer 6683497)
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] hoofdelijk toe tot een bedrag van € 4.998,45 (vierduizend negenhonderdachtennegentig euro en vijfenveertig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 550,- (vijfhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 april 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de staat € 5.548,45 (vijfduizend vijfhonderdachtenveertig euro en vijfenveertig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 april 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 62 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander dan wel anderen aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] hoofdelijk toe tot een bedrag van € 300,- (driehonderd euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (9 april 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de staat € 300,- (driehonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (9 april 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 6 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander dan wel anderen aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. T. van den Bergh, voorzitter,
mrs. B. Vogel en R. van de Water, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 oktober 2025.
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hiernavolgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.PV van aangifte met nummer 2025119405-2 van 16 maart 2025, p. 117-118.
3.PV van bevindingen met nummer 2025119405-7 van 3 april 2025, p. 125-126.
4.PV van bevindingen met nummer 2025119405-13 van 10 juli 2025, p. 130-131 en PV van bevinden met nummer 2025119405-15 van 14 juli 2025, p. 133.
5.PV van bevindingen met nummer 2025119405-14 van 11 juli 2025, p. 138.
6.PV van aangifte met nummer 250404-2090-647 van 5 april 2025, p. 001-003.
7.PV van bevindingen met documentcode 20895973 van 30 april 2025, p. 028-029.
8.PV van bevindingen met nummer 2025080520-19 van 7 mei 2025, inclusief bijlagen, p. 068 en 070-071 en PV van bevindingen met nummer 2025080520-20 van 7 mei 2025, inclusief bijlagen, p. 072 en 074-075.
9.PV van bevindingen met documentcode 20961829 van 2 mei 2025, p. 047.
10.PV van bevindingen met nummer 2025090275-7 van 21 mei 2024, p. 061-062.
11.Verklaring van verdachte op de zitting van 16 oktober 2025.
12.PV van bevindingen met documentcode 21211414 van 16 juli 2025, p. 219 en PV van bevindingen met documentcode 21251340 van 24 juli 2025, p. 436 (vierde en vijfde alinea).
13.PV van bevindingen met documentcode 21251340 van 24 juli 2025, p. 436 (midden).
14.PV van bevindingen met documentcode 212853345 van 5 augustus 2025, p. 443 (onderaan) en 444 (bovenaan).
15.PV van aangifte met nummer 2025085265-2 van 10 april 2025, p. 403-404 (midden).
16.PV van bevindingen met nummer 2025085265-3 van 10 april 2025, p. 411 (onder ‘signalement NN3’ en ‘overgemaakt geld’).
17.PV van bevindingen met nummer 38 van 17 juli 2025, p. 424.
18.PV van bevindingen met nummer 2025085265-3 van 10 april 2025, p. 411 (bovenaan).
19.PV vooronderzoek lab met nummer 2025085265-14 van 10 juni 2025, ongenummerd en een rapport dactyloscopisch sporenonderzoek met rapportnummer 2025085265 – D00023DDA99-004-01-02b – AASJ536NL van 16 juli 2025, opgemaakt door [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] , p. 394-398.