ECLI:NL:RBAMS:2025:903

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
C/13/763154 FT RK 25.74
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking tot verlenging van de afkoelingsperiode voor InterCement Financial Operations BV

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, uitgesproken op 13 februari 2025, is het verzoek van InterCement Financial Operations BV (hierna: verzoeker) tot verlenging van de afkoelingsperiode ex artikel 376 lid 5 van de Faillissementswet (Fw) toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek tijdig is ingediend en dat verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat zij belangrijke vooruitgang heeft geboekt in de totstandkoming van een akkoord. De afkoelingsperiode, die eerder was gelast, was bedoeld om verzoeker de gelegenheid te geven om een herstructureringsakkoord te bereiken met haar schuldeisers. De rechtbank heeft in haar beoordeling ook gekeken naar de instemming van de betrokken partijen, waaronder de [bedrijf 1] en de Trustee, die hebben bevestigd dat de relevante voorwaarden voor verlenging zijn vervuld. De rechtbank heeft besloten om de mondelinge behandeling van het verzoek achterwege te laten, maar heeft aangegeven dat toekomstige verzoeken tot verlenging inhoudelijk zullen worden behandeld. De observator, die eerder was aangesteld, zal toezicht houden op de voortgang van de herstructurering en de rechtbank informeren over relevante ontwikkelingen. De rechtbank heeft de verlenging van de afkoelingsperiode goedgekeurd tot en met 28 februari 2025, met de verplichting voor verzoeker om de observator alle benodigde informatie te verschaffen.

Uitspraak

Rechtbank AMSTERDAM

Afdeling Privaatrecht
verzoek verlenging afkoelingsperiode
rekestnummers: C/13/763154 FT RK 25.74
uitspraakdatum: 13 februari 2025
beschikking op het ingekomen verzoekschrift strekkende tot verlenging van de afkoelingsperiode ex artikel 376 lid 5 Fw, met bijlagen en rekestnummer C/13/763154 FT RK 25.74, van:
de besloten vennootschap
[verzoeker] B.V.,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer [kvk-nummer] ,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaten: mrs. F.J.M. Hengst, E. Meerdink, C.D. Veldman, P. van der Veen en T. Lorjé.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken:
- de beschikking van de rechtbank van 31 juli 2024, waarbij een afkoelingsperiode is gelast ten aanzien van [verzoeker] voor de duur van vier maanden en mr. F. Verhoeven als observator (hierna: de observator) is aangesteld;
- de beschikking van de rechtbank van 5 december 2024, waarbij de afkoelingsperiode ten aanzien van [verzoeker] is verlengd voor de duur van twee maanden;
- de beschikking van de rechtbank van 10 december 2024 waarbij het verzoek van [verzoeker] tot aanwijzing van een herstructureringsdeskundige is afgewezen;
- het verzoekschrift van [verzoeker] , met bijlagen, tot verlenging van de afkoelingsperiode, van 24 januari 2025;
- de brief van mr. F.J.M. Hengst namens [verzoeker] , met bijlage, van 31 januari 2025;
- de zienswijze van [bedrijf 1] , Ltd c.s. (hierna: de [bedrijf 1] ), met bijlage, van 31 januari 2025;
- brieven van de observator van 31 januari 2025 en 4 februari 2025;
- de zienswijze van [bedrijf 2] N.A. (hierna: de Trustee) van 31 januari 2025;
- e-mails van mrs. P. van der Veen, A. Meijs en T. Elseman, namens respectievelijk [verzoeker] , de [bedrijf 1] en de Trustee, van 4 februari 2025.
1.2.
Het verzoek is op verzoek van alle partijen pro forma behandeld ter zitting in raadkamer van 4 februari 2025, alwaar niemand is verschenen.

2.Het verzoek

2.1.
[verzoeker] heeft in haar verzoekschrift van 24 januari 2025 en bij brief van 31 januari 2025 haar verzoek toegelicht en – voor zover van belang – het volgende aangevoerd.
2.2.
[verzoeker] heeft haar verzoek van 24 januari 2025 aangepast bij aanvullende verzoek in de brief van 31 januari 2025 en verzoekt thans de afkoelingsperiode te verlengen tot en met 28 februari 2025, onder de opschortende voorwaarden dat (i) de [bedrijf 1] bevestigt dit aangepaste verzoek onder de afgesproken voorwaarden te steunen en (ii) [verzoeker] en de observator de rechtbank uiterlijk op 4 februari 2025 informeren dat aan de voorwaarden is voldaan.
2.3.
[verzoeker] bevindt zich – als onderdeel van de [bedrijf 3] – in een complexe financiële herstructurering waarin zij op meerdere (internationale) borden tegelijk schaakt om een maximale opbrengst voor haar schuldeisers te realiseren.
2.4.
Ten tijde van de mondelinge behandeling van het eerste verlengingsverzoek, bevond de [bedrijf 3] zich in een buitengerechtelijke Braziliaanse herstructureringsprocedure (de
recuperação extrajudicialof “
EJ”). De [bedrijf 3] werkte met de steun van een groot deel van haar schuldeisers toe naar de verkoop van de gehele [bedrijf 3] aan [bedrijf 4] ( [bedrijf 4] ) en een daarop gebaseerd akkoord. Omdat begin december 2024 nog geen overeenstemming was bereikt met [bedrijf 4] , als gevolg waarvan beëindiging van de EJ en opeising en uitwinning onder de financieringsdocumentatie van de [bedrijf 3] dreigden, hebben [verzoeker] en andere entiteiten binnen de [bedrijf 3] de rechtbank te São Paulo op 3 december 2024 verzocht een gerechtelijke Braziliaanse herstructureringsprocedure (de
recuperação judicial of
RJ”) te openen.
2.5.
De RJ werd en wordt door (het bestuur van) [verzoeker] in het belang van haar gezamenlijke schuldeisers geacht. In een zelfstandige Nederlandse insolventieprocedure van [verzoeker] is de kans op een noemenswaardige uitkering aan haar schuldeisers immers vrijwel nihil. Met de Braziliaanse RJ en de implementatie daarvan in de relevante andere jurisdicties, wordt daarentegen een stabiel platform gecreëerd voor een internationale herstructurering van de [bedrijf 3] , waaruit wél een materiële uitkering aan de schuldeisers van [verzoeker] en de [bedrijf 3] zal vloeien.
2.6.
Op 5 december 2024 heeft de rechtbank te São Paolo het verzoek van [bedrijf 5] , [bedrijf 6] S.A., [bedrijf 7] S.A. en [bedrijf 8] S.A. om op procedureel geconsolideerde basis deel te nemen aan de RJ toegewezen en daarbij Deloitte Touche Tohmatsu Consultores LTDA (Deloitte) aangesteld als juridisch toezichthouder.
2.7.
[verzoeker] en de [bedrijf 3] hebben belangrijke vooruitgang geboekt in de totstandkoming van een WHOA-akkoord, dat zal zijn gebaseerd op het akkoord waarover wordt onderhandeld in Brazilië. De [bedrijf 3] zal uiterlijk op 10 februari 2025, een conceptakkoord in de RJ indienen. In de maanden die volgen op de indiening van het RJ plan zal de [bedrijf 3] de intensieve onderhandelingen met haar schuldeisers voortzetten om tot een finaal conceptakkoord te komen. Het feit dat een eerder voorstel van de baan is, en de Wereldwijde Herstructurering daardoor vertraging heeft opgelopen, doet daaraan niet af. Dit vindt zijn oorzaak mede in het gegeven dat sprake is (geweest) van een constructieve dialoog met de financiële stakeholders van [verzoeker] en de [bedrijf 3] , waaronder de [bedrijf 1] . Deze gesprekken hebben ertoe geleid dat de [bedrijf 1] zich bereid heeft verklaard een verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode tot 1 maart 2025 te steunen, mits wordt voldaan aan bepaalde voorwaarden, waaronder voorwaarden met betrekking tot het ontwerpakkoord in de RJ. Inmiddels is aan deze voorwaarden voldaan. Tevens is met de [bedrijf 1] overeenstemming bereikt over de vorm van een geheimhoudingsovereenkomst voor de leden van de [bedrijf 1] zelf, op grond waarvan zij vertrouwelijke informatie omtrent de herstructurering van de [bedrijf 3] kunnen ontvangen.
2.8.
Met verlenging van de afkoelingsperiode zou – in ieder geval op korte termijn – worden voorkomen dat het Nederlandse proces vooruitloopt op het internationale proces, terwijl de (meer)waarde voor de gezamenlijke schuldeisers van [verzoeker] nu juist uit dat laatste proces zal moeten komen. De verlenging zou partijen in staat stellen om (i) alsnog in onderling overleg tot een contractuele
standstillte komen, op basis waarvan een (parallel en gespiegeld) akkoord kan worden voorbereid en uit onderhandeld, en/of om (ii) op basis van een conceptakkoord in de RJ, een akkoord aan te bieden onder de WHOA dat voorziet in voorwaardelijke aanspraken van de schuldeisers van [verzoeker] onder het finale akkoord in de RJ. Een (dreigend) faillissement van [verzoeker] zal daarentegen een afschrikwekkende werking hebben jegens eventuele geïnteresseerde kopers of financiers.

3.Zienswijze van de observator

3.1.
De observator heeft schriftelijk zijn zienswijze uitgebracht. Dit komt – samengevat en voor zover relevant – op het volgende neer.
3.2.
De advocaten van zowel [verzoeker] als de [bedrijf 1] hebben bevestigd dat de relevante voorwaarden zijn vervuld, hetgeen betekent dat [verzoeker] en de [bedrijf 1] overeenstemming hebben bereikt over verlenging van de afkoelingsperiode tot 28 februari 2025. Zowel de advocaten van [verzoeker] en de [bedrijf 1] als de observator achten het niet nodig dat het verzoek mondeling behandeld wordt.

4.Zienswijzen van de [bedrijf 1] en de Trustee

4.1.
De [bedrijf 1] stemt in met het verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode van [verzoeker] onder de voorwaarden zoals weergegeven in haar zienswijze onder 2.2. onder (i) en (ii) en gelijkluidend is aan hetgeen is opgenomen in bijlage I van het verzoekschrift. Nu de relevante voorwaarden daadwerkelijk zijn vervuld heeft De [bedrijf 1] geen behoefte om op het verzoek te worden gehoord.
4.2.
De Trustee ondersteunt, naar hij stelt als vertegenwoordiger van houders van alle Notes, de instemming van de [bedrijf 1] met het verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode. De Trustee is akkoord met achterwege laten van een mondelinge behandeling.

5.De beoordeling

Rechtsmacht en bevoegdheid
5.1.
Nu de rechtbank zich in het kader van deze akkoordprocedure buiten faillissement eerder (relatief) bevoegd heeft verklaard, is zij gelet op artikel 369 lid 8 Fw eveneens bevoegd kennis te nemen van het voorliggende verzoek.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat [verzoeker] kan worden ontvangen in haar verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode nu het verzoek tot verlenging op 24 januari 2025 ter griffie is ingekomen, derhalve tijdig vóór afloop van de eerdere gelaste afkoelingsperiode op 30 januari 2025 (artikel 376 lid 5 Fw).
5.3.
Ingevolge artikel 376 lid 5 Fw dient de rechtbank nu te beoordelen of [verzoeker] erin is geslaagd aannemelijk te maken dat zij een belangrijke vooruitgang heeft geboekt in de totstandkoming van het akkoord. De rechtbank moet ook beoordelen of (nog steeds) is voldaan aan de vereisten van 376 lid 4 Fw.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is [verzoeker] hierin geslaagd. Weliswaar is strikt genomen nog altijd geen WHOA-akkoord aangeboden, echter de [bedrijf 3] zal uiterlijk op 10 februari 2025 een conceptakkoord indienen in de Braziliaanse RJ. Het is de bedoeling van [verzoeker] dat het WHOA-akkoord een spiegelakkoord zal zijn van dit nog in de RJ in te dienen conceptakkoord. Voorts lijkt sprake te zijn van een constructieve dialoog tussen [verzoeker] en de [bedrijf 3] enerzijds en de financiële stakeholders anderzijds, hetgeen ook heeft geleid tot instemming met verlenging van de afkoelingsperiode tot en met 28 februari 2025 van de [bedrijf 1] en de Trustee.
5.5.
Ten aanzien van het vereiste van artikel 376 lid 4 onder a. verwijst de rechtbank naar hetgeen is overwogen onder nummer 5.7. in de beschikking van 31 juli 2024 wat onverminderd van toepassing is. Voorts is niet gesteld noch gebleken dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers thans worden geschaad door verlenging van de afkoelingsperiode. Dit blijkt temeer nu de belanghebbenden bij het onderhavige verzoek, waaronder de [bedrijf 1] en de Trustee, hebben ingestemd met verlenging van de afkoelingsperiode. Dit punt behoeft voor nu dan ook geen nadere bespreking.
5.6.
De rechtbank zal het verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode toewijzen.
5.7.
De rechtbank overweegt nog het volgende. Partijen hebben verzocht om de mondelinge behandeling van het verzoek achterwege te laten. De rechtbank heeft bij hoge uitzondering, hiermee ingestemd. Een volgend verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode zal hoe dan ook inhoudelijk worden behandeld, omdat de rechtbank de voortgang van de Braziliaanse RJ-procedure nadrukkelijk zal willen bespreken. Ook zal dan aan de orde moeten komen de voortzetting van de aanstelling van de observator. Over deze aanstelling zal overigens ook in het geval een nader verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode achterwege blijft, ambtshalve een beslissing genomen moeten worden, waarvoor een mondelinge behandeling zal worden gelast.
5.8.
Gedurende de verlenging van de afkoelingsperiode zal de observator toezicht blijven houden op de totstandkoming van het akkoord en daarbij oog hebben voor de belangen van de gezamenlijke schuldeisers, zoals in de beschikkingen van 31 juli 2024 en 5 december 2024 eerder werd overwogen. De observator zal de rechtbank moeten informeren, en zo nodig verzoeken om intrekking van zijn aanstelling, op het moment dat hij waarneemt dat de feitelijke grondslagen voor de nu gegeven verlenging van de afkoelingsperiode wijzigen.
5.9.
De observator heeft, gelet op het bepaalde in artikel 380 lid 4 Fw jo. artikel 371 lid 7 en lid 8 Fw, het recht om alle relevante informatie van de schuldenaar te raadplegen en om inlichtingen te verkrijgen van bestuurders en aandeelhouders. Daarmee zal hij zijn toezichthoudende taak vorm moeten geven en, met dat doel, voldoende nauw op de hoogte moeten blijven van de voorbereiding van en onderhandelingen over het akkoord door de schuldenaar.

6.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode, tot en met 28 februari 2025, toe;
- bepaalt dat [verzoeker] de observator alle inlichtingen dient te verschaffen als dit van haar wordt verlangd, op de wijze als daarbij door de observator is bepaald, de observator toegang dient te verschaffen tot alle voor de vervulling van zijn taak noodzakelijke plaatsen, en de observator ook voor het overige alle noodzakelijke medewerking dient te geven tot het vervullen van zijn taak;
- bepaalt dat [verzoeker] de observator eigener beweging dient in te lichten over feiten en omstandigheden waarvan zij weet of behoort te weten dat deze voor de observator voor een juiste vervulling van zijn taak van belang zijn.
- wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
Deze beschikking is gegeven door mr. A.E. de Vos, voorzitter, mr. R.P. van Eerde en mr. V.G.T. van Emstede, rechters, en in aanwezigheid van F.T.M. Bruning, griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2025.