ECLI:NL:RBAMS:2025:9023

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
13-173457-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake verzoek tot schadevergoeding en kosten van rechtsbijstand in overleveringsprocedure

In deze tussenbeschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 19 november 2025, wordt de voortgang van de verzoekschriften tot schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand besproken. De verzoeker, geboren in 1985, heeft op 7 april 2025 schriftelijke verzoeken ingediend voor schadevergoeding als gevolg van vrijheidsbeneming en kosten van rechtsbijstand in de overleveringsprocedure. De rechtbank heeft op 31 juli 2025 de gemachtigd raadsman van verzoeker, mr. S.J. Römer, en de officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, gehoord. Verzoeker zelf is niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, met name over de tenuitvoerlegging van een vonnis van 15 juli 2024 van de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent. De rechtbank heeft op 5 november 2025 de behandeling van de verzoekschriften hervat in gewijzigde samenstelling, waarbij de officier van justitie K. van der Schaft aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de resterende vrijheidsstraf van verzoeker in België en of de dagen die hij in Nederland in overleveringsdetentie heeft doorgebracht, in mindering zijn gebracht op die straf. De rechtbank heeft besloten het onderzoek voor onbepaalde tijd te heropenen en de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de uitvaardigende justitiële autoriteit te bevragen over deze kwesties. De beslissing is openbaar uitgesproken door de rechters en er staat hoger beroep open voor verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13-173457-24
RK nummers: 009035-25 en 009036-25
TUSSENBESCHIKKING
op de verzoeken tot schadevergoeding en de daarmee samenhangende vergoeding van kosten van rechtsbijstand ex artikel 67 van de Overleveringswet (hierna: OLW) in samenhang met artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van
[verzoeker] ,
geboren te [geboortedag] 1985 in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
te dezen domicilie kiezend op het kantooradres van zijn raadsman,
mr. S.J. Römer, [adres] ,
hierna te noemen: verzoeker.

1.Procesgang

Bij schriftelijke verzoeken, bij de rechtbank ingediend op 7 april 2025, heeft verzoeker vergoeding verzocht van de schade geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming, voor de vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand in de overleveringsprocedure alsmede de standaardvergoeding van € 340,- voor de kosten die verband houden met het opstellen en indienen van het verzoek, te vermeerderen met € 340,- in geval sprake is van een mondelinge behandeling.
De zitting van 31 juli 2025
De rechtbank heeft op 31 juli 2025 de gemachtigd raadsman van verzoeker, mr. S.J. Römer, advocaat in Amsterdam, en de officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, in openbare raadkamer gehoord. Verzoeker is niet verschenen.
De tussenbeschikking van 14 augustus 2025
In deze tussenbeschikking heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de uitvaardigende justitiële autoriteit nader te bevragen. [1] Bij brief van 30 oktober 2024 verstrekte informatie volgt namelijk niet of het vonnis van 15 juli 2024 van de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen afdeling Gent voor tenuitvoerlegging vatbaar is en daarmee of de overlevering ten behoeve van de vervolging van verzoeker feitelijk (on)mogelijk was. Ook blijkt niet of in België nog een vrijheidsbenemende straf open staat en zo ja, of de overleveringsdetentie die verzoeker in Nederland heeft ondergaan, in mindering zal worden gebracht op die openstaande straf.
De zitting van 5 november 2025
De rechtbank heeft de behandeling van de verzoekschriften op de zitting van 5 november 2025 – na toestemming van partijen – in gewijzigde samenstelling hervat. De rechtbank heeft de gemachtigd raadsman van verzoeker, mr. S.J. Römer, advocaat te Amsterdam, en de officier van justitie, K. van der Schaft, in openbare raadkamer gehoord. Verzoeker is niet verschenen.

2.De tussenbeschikking van 14 augustus 2025

In deze tussenbeschikking heeft de rechtbank reeds de voorgeschiedenis besproken (paragraaf 2), over de ontvankelijkheid van de verzoeker geoordeeld (paragraaf 3), de verzoeken en het toetsingskader besproken (paragraaf 4 en paragraaf 6). Wat de rechtbank hierover aldaar heeft opgenomen en overwogen, wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.

3. Tenuitvoerlegging vatbaar vonnis en feitelijke (on)mogelijkheid van de overlevering; heropening

De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen in paragraaf 7 van de tussenuitspraak van 14 augustus 2025. De overwegingen in deze paragraaf worden eveneens als hier herhaald en ingelast beschouwd.
In het bijzonder brengt de rechtbank in herinnering dat in de zaak van verzoeker sprake was van een vervolgings-EAB, dat is ‘ingehaald’ door een veroordelend vonnis. Het was de rechtbank echter niet duidelijk of het betreffende vonnis voor tenuitvoerlegging vatbaar is en daarmee of de overlevering ten behoeve van de vervolging van verzoeker feitelijk (on)mogelijk was. Uit de brief van het Parket van de procureur des Konings, Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, Unit Gerechtelijk Onderzoek (GNT) van 30 oktober 2024 valt op te maken dat het vervolgings-EAB is ingetrokken, omdat het ‘zonder voorwerp is geworden gelet op het tussenkomende vonnis van 15 juli 2024 ten gevolge waarvan betrokkene zodoende in vrijheid gesteld mag worden’. Voorts staat in die brief dat ‘betrokkene is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden’. Uit die brief blijkt evenwel niet of er in België nog een vrijheidsbenemende straf open staat en zo ja, of de overleveringsdetentie die verzoeker in Nederland heeft ondergaan in het kader van het vervolgings-EAB, in mindering is of zal worden gebracht op die openstaande straf. Een en ander is wel relevant voor de beoordeling van de verzoeken tot schadevergoeding.
In een mailbericht van 22 oktober 2025 heeft het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) van het openbaar ministerie onder verwijzing naar de tussenbeschikking van 14 augustus de volgende vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
Is met het vonnis van 15 juli 2024 van de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen afdeling Gent, sprake van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis?
Zo ja, staat er in België nog een resterende vrijheidsstraf open van de gevangenisstraf van 10 maanden die aan verzoeker is opgelegd in voormeld vonnis? Zo ja, hoe lang resteert er nog van die straf?
Worden de dagen die de opgeëiste persoon in Nederland in overleveringsdetentie heeft doorgebracht in mindering gebracht op die resterende vrijheidsstraf?
Het Parket van de procureur des Konings, Oost-Vlaanderen, afdeling Gent heeft op 23 oktober 2025 de volgende aanvullende informatie verstrekt:
“In Antwoord op uw onderstaande vragen kunnen wij u het volgende melden.
Ja
Er staat in België geen resterende vrijheidsstraf open op de gevangenisstraf van 10 maanden.
De dagen overleveringsdetentie werden in mindering gebracht op de gevangenisstraf van 10 maanden.”
Standpunt raadsman
De raadsman bepleit primair dat de verzoeken moeten worden toegewezen. Volgens verzoeker heeft hij tien maanden in België in voorarrest gezeten en is aldaar een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest opgelegd. Hierdoor is het onmogelijk dat de dagen die verzoeker in Nederland in overleveringsdetentie heeft vastgezeten in mindering zijn of zullen worden gebracht op de opgelegde vrijheidsstraf van tien maanden in België. Subsidiair verzoekt de raadsman aanvullende vragen te stellen aan de Belgische autoriteiten, zodat duidelijk wordt hoe lang de verzoeker exact in België in voorarrest heeft gezeten en nog sprake is van een resterend strafrestant.
Standpunt officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan uit de aanvullende informatie van 23 oktober 2025 worden afgeleid dat de dagen die verzoeker in Nederland in overleveringsdetentie heeft doorgebracht, zijn afgetrokken van de straf die in België is opgelegd. Om die reden verzoekt de officier van justitie om de verzoeken af te wijzen. Het verstrekken van een schadevergoeding zal volgens de officier van justitie een dubbele “beloning” opleveren.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat op 24 mei 2024 een vervolgings-EAB is uitgevaardigd door de onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent in België. De uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht de overlevering vanwege het vermoeden dat verzoeker zich schuldig had gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit. Op 15 juli 2024 is vonnis gewezen door de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen afdeling Gent in België waarin verzoeker voor dit strafbare feit is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden. Dat dit vonnis is gewezen, is de rechtbank echter pas bekend geworden op 30 oktober 2024 naar aanleiding van de intrekking van de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB van de officier van justitie en door de brief van 30 oktober 2024 van het Parket van de procureur des Konings, Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, Unit Gerechtelijk Onderzoek (GNT).
De rechtbank stelt voorts vast dat verzoeker op 23 oktober 2024 in Nederland is aangehouden en gedetineerd werd op grond van het voormeld EAB van 24 mei 2024. Op dat moment was het dus bij zowel het openbaar ministerie als de rechtbank niet bekend dat reeds op 15 juli 2024 vonnis was gewezen. Op het moment dat dit wel bekend werd, kon het EAB in zijn huidige vorm niet worden gehandhaafd. Ten hoogste had het vervolgings-EAB door de uitvaardigende justitiële autoriteit worden ingeruild voor een executie-EAB, ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf van tien maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
De rechtbank stelt echter vast dat uit de aanvullende informatie van 23 oktober 2025 blijkt dat geen resterende vrijheidsstraf meer open staat op de opgelegde vrijheidsstraf van tien maanden. De intrekking van het vervolgings-EAB en de uitvaardiging van een executie-EAB zou echter zinledig zijn, omdat er geen (resterende) vrijheidsstraf meer valt te executeren. Het is de rechtbank evenwel onduidelijk waarom er in België geen resterende vrijheidsstraf meer open staat op de vrijheidsstraf van tien maanden. Uit onderdeel e) van het EAB blijkt immers dat verzoeker sinds 26 november 2023 in België in voorlopige hechtenis zat. Op 6 maart 2024 werd hij in vrijheid gesteld onder elektronisch toezicht middels een enkelband. Op 4 mei 2024 heeft verzoeker zijn enkelband doorgeknipt en was hij vervolgens onbereikbaar voor de Belgische autoriteiten.
De rechtbank overweegt dat hieruit volgt (c.q. lijkt te volgen) dat verzoeker “slechts” drie maanden en tien dagen in België in voorarrest heeft gezeten. Dit betekent dat nog ongeveer zes maanden en 21 dagen openstaan op de vrijheidsstraf van tien maanden. Het is daarom denkbaar dat de dagen die verzoeker in Nederland in overleveringsdetentie heeft doorgebracht, zijn of worden afgetrokken van deze reststraf, maar gelet op de inconsistentie tussen de informatie uit het EAB en aanvullende informatie van 23 oktober 2025 is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat onduidelijk blijft of er in België nog een reststraf openstaat.
Teneinde een beslissing te kunnen nemen op de verzoeken tot vergoeding heropent de rechtbank het onderzoek. De rechtbank stelt de officier van justitie in de gelegenheid de volgende vragen ter beantwoording voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
1.
Kunt u aangeven hoe lang verzoeker in België voorarrest heeft gezeten?
2.
Indien verzoeker minder dan 10 maanden in voorarrest heeft gezeten, kunt u aangeven, of en zo ja, welke (resterende) vrijheidsstraf in België nog openstaat?
3.
Kunt u vervolgens aangeven of de dagen die verzoeker in Nederland in overleveringsdetentie heeft doorgebracht in mindering zijn gebracht en zo neen: garanderen dat die dagen alsnog op die resterende vrijheidsstraf in mindering worden gebracht?
Na beantwoording van die vragen zal opnieuw een raadkamerzitting worden gepland, bij voorkeur bij (een van) de rechters die de verzoeken al eerder in raadkamer op zitting heeft/hebben gehad.

4.Beslissing

De rechtbank
HEROPENThet onderzoek voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder overweging 3 geformuleerde vragen ter beantwoording voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
BEPAALTdat de zaak weer op een openbare raadkamerzitting zal worden aangebracht en behandeld op een nader te bepalen datum tijdstip.
BEVEELTde oproeping van verzoeker tegen de nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
Deze beslissing is gegeven op 19 november 2025 en in het openbaar uitgesproken door:
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. E.M. de Bie en J.J.M. Graat, rechters,
in tegenwoordigheid van M.L. Kole, griffier.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen een maand na betekening van deze beschikking.

Voetnoten

1.Rb. Amsterdam 14 augustus 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:6496.