ECLI:NL:RBAMS:2025:9020

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
13-090115-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) en de detentieomstandigheden in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 november 2025 uitspraak gedaan over een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot behandeling van het EAB, omdat er onvoldoende garanties waren dat de opgeëiste persoon, die in Polen gedetineerd is, dagelijks toegang heeft tot openbare ruimtes buiten zijn cel. De rechtbank heeft eerder in een tussenuitspraak op 1 oktober 2025 vastgesteld dat er een individueel reëel gevaar bestaat voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon vanwege de detentieomstandigheden in Polen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op verschillende zittingen uitgesteld om aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten te verkrijgen over de detentieomstandigheden en de toegang tot activiteiten buiten de cel. Ondanks de ontvangen informatie op 28 oktober 2025, was de rechtbank van oordeel dat deze niet voldoende was om het algemene reële gevaar voor de opgeëiste persoon weg te nemen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen wijziging van omstandigheden is opgetreden die zou rechtvaardigen dat het EAB alsnog wordt uitgevoerd. De overleveringsprocedure is daarmee beëindigd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-090115-25
Datum uitspraak: 5 november 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 17 juli 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 februari 2025 door
the Regional Court in Krosno, 2nd Criminal Division, in Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1989 in [geboorteplaats] (Polen),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in het [detentieadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De zitting van 2 september 2025
De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 2 september 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat in Breda, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Ook heeft de rechtbank ter zitting de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst voor bepaalde tijd om de antwoorden van de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden in de detentie-instelling in Rzeszów af te wachten.
De zitting van 17 september 2025
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op de zitting van 17 september 2025 – na toestemming van partijen – in gewijzigde samenstelling hervat, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is wederom bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat in Breda, en door een tolk in de Poolse taal.
De tussenuitspraak van 1 oktober 2025
In deze tussenuitspraak heeft de rechtbank onder meer geoordeeld dat sprake is van een individueel reëel gevaar voor de opgeëiste persoon van schending van zijn grondrechten vanwege de detentieomstandigheden in het
remand regimesin Polen. [3] Gelet op de mogelijkheid dat bij wijziging van de omstandigheden het individuele reële gevaar alsnog kan worden uitgesloten, heeft de rechtbank de beslissing over de overlevering aangehouden op grond van artikel 11, tweede lid, OLW en het onderzoek ter zitting heropend en direct geschorst voor onbepaalde tijd. Ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW, heeft de rechtbank een redelijke termijn van dertig dagen gesteld om op de volgende zitting na te gaan of binnen deze termijn een wijziging van omstandigheden is opgetreden.
Ook heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 60 dagen verlengd op grond van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
De zitting van 5 november 2025
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op de zitting van 5 november 2025 – na toestemming van partijen – in gewijzigde samenstelling hervat, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is wederom bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat in Breda, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.De tussenuitspraak van 1 oktober 2025

In deze tussenuitspraak heeft de rechtbank al geoordeeld over de grondslag en de inhoud van het EAB (paragraaf 3), de strafbaarheid van de feiten (paragraaf 4) en deels over artikel 11 OLW, te weten met betrekking tot de Poolse rechtsstaat-problematiek (paragraaf 5.1). Wat de rechtbank daarover heeft overwogen, wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.

4.Artikel 11 OLW: Poolse detentieomstandigheden in remand regimes

Inleiding
De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen in paragraaf 5.2 van de tussenuitspraak van 1 oktober 2025. De overwegingen in deze paragraaf worden als hier eveneens herhaald en ingelast beschouwd.
Ten aanzien van de detentieomstandigheden in remand regimes in Polen
In het bijzonder brengt de rechtbank in herinnering dat zij in de tussenuitspraak aan de hand van de aanvullende informatie van 19 augustus 2025 van de Regional Prosecutor’s Office in Krasno Polen heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering waarschijnlijk zal worden geplaatst in
the Remand Center of the Prison in Rzeszóen 3 m2, exclusief sanitair, en een meerpersoonscel ter beschikking heeft. De opgeëiste persoon kan ten minste één uur per dag wandelen.
De rechtbank heeft opgemerkt dat het openbaar ministerie aan de Poolse autoriteiten, in het kader van het Poolse
remand regime, inmiddels op structurele basis de garantie vraagt dat een opgeëiste persoon minstens twee uur per dag buiten de cel kan doorbrengen. Dit zal zijn ingegeven door uitspraken van deze rechtbank in eerdere vergelijkbare zaken, waarin zij heeft geoordeeld dat een garantie dat een opgeëiste persoon minimaal twee uur per dag buiten zijn cel kan verblijven het algemene gevaar voor de opgeëiste persoon wegneemt.
In de tussenuitspraak [4] heeft de rechtbank overwogen dat zij er begrip voor heeft dat de Poolse autoriteiten een dergelijke garantie niet onder alle omstandigheden kunnen geven, bijvoorbeeld omdat zich noodsituaties kunnen voordoen in de detentie-instelling die ervoor zorgen dat een dergelijke garantie niet geëffectueerd kan worden. De rechtbank heeft in deze tussenuitspraak voorts aanleiding gezien om haar rechtspraak op dit punt te preciseren. Uit deze uitspraak volgt dat het algemene reële gevaar dat een opgeëiste persoon wordt blootgesteld aan een structureel verblijf van 23 uur per dag in een cel met een oppervlakte tussen de 3 en 4 m2
in ieder gevalwordt weggenomen met de garantie dat hij minimaal twee uur per dag buiten zijn cel kan verblijven. Als de autoriteiten een dergelijke garantie niet kunnen geven, heeft de rechtbank concrete informatie nodig over hoeveel uur een opgeëiste persoon onder normale omstandigheden - wanneer hij ervoor kiest om aan de aangeboden activiteiten deel te nemen - gemiddeld buiten zijn cel kan verblijven.
Op grond van de aanvullende informatie van 19 augustus 2025, 26 augustus 2025, 29 augustus 2025 en 10 september 2025 was het voor de rechtbank echter onvoldoende duidelijk aan welke activiteiten de opgeëiste persoon op dagelijkse of structurele basis kan meedoen en hoe lang en onder welke voorwaarden de opgeëiste persoon dagelijks mee kan doen aan deze activiteiten, ervan uitgaande dat hij ervoor kiest om aan de activiteiten mee te doen. Uit de aanvullende informatie bleek niet hoeveel uur per dag de opgeëiste persoon gemiddeld, onder reguliere omstandigheden in de detentie-instelling toegang heeft tot activiteiten of open ruimtes.
In een mailbericht van 20 oktober 2025 heeft het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) van het openbaar ministerie onder verwijzing naar de hiervoor genoemde overwegingen in de tussenuitspraak de volgende vraag gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
“(…) Could you therefore provide us with more information about the activities outside the cell, in particular:
-
Which activities the wanted person can participate in;
-
The areas the wanted person can access daily (such as sport facilities, the library, common rooms, etc);
-
The frequency of such activities and how much time the wanted person can access the common areas outside of the cell;
-
Whether the permission to participate in activities or access to common areas is dependent on certain conditions or procedural rules and, if that is the case, which conditions or procedural rules; and/or
-
Any other provisions or measures by which the Court can decide that the general risk of ill-treatment has been discounted. (…)”
The Deputy Regional Prosecutorvan de
The Regional Prosecutor’s Office in Krosnoheeft op 28 oktober 2025 de volgende aanvullende informatie verstrekt:
“(…)
1.
Courses are being organised for pretrial detainees to develop social and cognitive skills and to manage their free time. (…) These classes are held regularly each quarter of the year. The administration of the Rzeszów Prison (…) offers them a wide range of activities aimed at managing their free time (…).
2.
Inmates have access to the newly opened sports and recreational exercise room located in the attic of Pavilion G of the Rzeszów Prison, a sports field located in Pavilion F of the Rzeszów Prison, library services located in residential wards with extensive resources from the central library, and community centers in residential wards where regular cultural, educational, and sports activities are held based on a weekly schedule approved by the Director of the Prison.
3.
The information provided in previous letters remains current, regarding the right of pretrial detainees to remain outside their cells for at least one hour a day for a walk, and this time may be longer depending on whether the inmate, for example, works in the prison, has special medical recommendations, practices religious practices (…) participates in activities offered by the prison in the form of cultural, educational, or sports and recreational activities, and receives visits from loved ones or telephone calls.
4.
The time an inmate is allowed to spend outside their cell is determined by many factors. This varies and is often individual for each inmate - it is the pretrial detainee who decides which activities or religious practices they wish to participate in. Participation in these activities is voluntary. (…) It should be emphasized again that it is impossible to precisely determine how many hours per day, on average, a pretrial detainee can spend outside their cel.”
Standpunt van de raadsman en de officier van justitie
De raadsman bepleit dat geen gevolg moet worden gegeven aan het EAB, dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard en dat de opgeëiste persoon onmiddellijk in vrijheid moet worden gesteld. De aanvullende informatie is niet voldoende om het door de rechtbank vastgestelde algemene gevaar weg te nemen. Niet wordt gegarandeerd dat de opgeëiste persoon de mogelijkheid krijgt om twee uur per dag buiten zijn cel te verblijven en daarnaast wordt niet gegarandeerd dat de opgeëiste persoon dagelijks aan de aangeboden activiteiten kan deelnemen en is onduidelijk in welke frequentie deze activiteiten zouden plaatsvinden. Er wordt slechts aangegeven dat de activiteiten elk kwartaal worden aangeboden. Bovendien blijkt niet op welke momenten de opgeëiste persoon toegang heeft tot openbare ruimtes buiten de cel, zoals de
exerciseroom. Tot slot wordt opnieuw het voorbehoud gemaakt dat deelname aan de betreffende activiteiten van veel factoren afhankelijk is. Uit de aanvullende informatie blijk niet wat die factoren dan zijn. Ter onderbouwing van zijn verzoek verwijst de raadsman naar een eerdere uitspraak van deze rechtbank, waarin ten aanzien van een identieke garantie geen gevolg is gegeven aan het EAB. [5]
De officier van justitie onderschrijft het standpunt van de raadsman en verzoekt eveneens om geen gevolg te geven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank moet beoordelen of zich in de in voornoemde tussenuitspraak van 1 oktober 2025 gestelde redelijke termijn een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan op grond waarvan het algemeen reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie alsnog ten aanzien van de opgeëiste persoon kan worden uitgesloten. De rechtbank is van oordeel dat de hierboven weergegeven door de Poolse autoriteiten verstrekte informatie daartoe onvoldoende aanknopingspunten biedt en overweegt daartoe als volgt.
Uit de aanvullende informatie van 28 oktober 2025 kan de rechtbank niet opmaken of de opgeëiste persoon dagelijks toegang heeft tot openbare ruimtes buiten de cel. Evenmin is concreet gemaakt met welke frequentie activiteiten worden aangeboden en hoe lang die duren. Daarnaast is niet nader toegelicht of voor deelname aan dergelijke activiteiten specifieke voorwaarden gelden. Dit is onvoldoende om het algemene reële gevaar voor de opgeëiste persoon weg te nemen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de aanvullende informatie niet heeft geleid tot een wijziging in de omstandigheden als bedoeld in artikel 11, tweede lid, OLW. De gegeven redelijke termijn in de zin van artikel 11, vierde lid, OLW is inmiddels verstreken.
De rechtbank is dan ook met de raadsman en de officier van justitie van oordeel dat geen gevolg kan worden geven aan het EAB gelet op het bepaalde in artikel 11, eerste lid, OLW. De rechtbank zal op grond van artikel 11, vierde lid, in verbinding met artikel 28, derde lid OLW de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB. Daarmee wordt de overleveringsprocedure beëindigd.

5.Slotsom

De rechtbank zal met toepassing van artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg geven aan het EAB.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 322 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 11 van de Overleveringswet.

7.Beslissing

GEEFTgeen gevolg aan het EAB.
VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
HEFT OPde overleveringsdetentie.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. E.M. de Bie en J.J.M. Graat, rechters,
in tegenwoordigheid van M.L. Kole, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 5 november 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 OLW.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Rb. Amsterdam 1 oktober 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:7310.
4.Rb. Amsterdam 1 oktober 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:7310.
5.Rb. Amsterdam 29 oktober 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:8496.