ECLI:NL:RBAMS:2025:8991

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
13/047742-25 (A), 13/116360-25 (B), 13/132615-25 (C), 13/404013-24 (D)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de Rechtbank Amsterdam inzake mishandeling, belaging, bedreiging en vernieling door verdachte tegen ex-partner en agenten

Op 20 november 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling, belaging, bedreiging en vernieling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de belaging van zijn ex-partner, maar hem wel schuldig bevonden aan mishandeling van haar en aan de vernieling van haar deur. Daarnaast is de verdachte veroordeeld voor het bedreigen, beledigen en mishandelen van agenten tijdens hun rechtmatige uitoefening van hun functie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn ex-partner meerdere keren heeft mishandeld, wat heeft geleid tot aanzienlijke psychische en fysieke schade voor haar. De rechtbank heeft ook de impact van de daden van de verdachte op de agenten in overweging genomen, die door zijn gedrag in hun werk zijn aangetast. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 255 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de benadeelde partij en een locatieverbod. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de ex-partner en de agenten, voor de geleden schade en immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/047742-25 (zaak A), 13/116360-25 (zaak B), 13/132615-25 (zaak C) en 13/404013-24
Datum uitspraak: 20 november 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
nu gedetineerd in: [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 november 2025.
De rechtbank heeft de zaken met parketnummers 13/047742-25, 13/116360-25 en 13/132615-25 op de terechtzitting van 15 augustus 2025 gevoegd en in het proces-verbaal van die terechtzitting aangeduid als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C. De rechtbank heeft de zaak met parketnummer 13/404013-24 op de terechtzitting van 6 november 2025 bij de hiervoor genoemde zaken gevoegd. Deze zaak wordt hierna als zaak D aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. J.H. de Krijger, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.C.R. Gijsen, naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat
[naam] (Slachtofferhulp Nederland) namens benadeelde partij
[benadeelde partij] naar voren heeft gebracht.

2.Beschuldiging

Aan verdachte is na wijziging van de tenlastelegging – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
zaak A
mishandeling van [benadeelde partij] (hierna: [benadeelde partij] ) op 25 november 2024;
belaging van [benadeelde partij] in de periode van 21 december 2024 tot en met 6 februari 2025;
vernieling van een deur toebehorende aan [benadeelde partij] dan wel een ander op 21 december 2024;
zaak B
bedreiging van agenten [verbalisant 1] (hierna: [verbalisant 1] ) en/of [verbalisant 2] (hierna: [verbalisant 2] ) op 14 april 2025;
mishandeling van agent [verbalisant 1] gedurende en/of terzake van de
rechtmatige uitoefening van zijn bediening op 14 april 2025;
belediging van agenten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 3] (hierna: [verbalisant 3] ) en/of [verbalisant 4] (hierna: [verbalisant 4] ) gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening op 14 april 2025;
zaak C
- mishandeling van [benadeelde partij] op 29 april 2025;
zaak D
- mishandeling van [benadeelde partij] op 21 december 2024.
De volledige tekst van de gewijzigde tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijsvraag

4.1
Inleiding
Uit het dossier komt naar voren dat verdachte in maart 2024 een relatie heeft gekregen met [benadeelde partij] en dat die relatie rond oktober 2024 problematisch werd. De verdenkingen in zaken A, C en D betreffen mishandeling, belaging en vernieling (op tijdstippen) in de periode van 25 november 2025 tot en met 29 april 2025 met [benadeelde partij] als vermeend slachtoffer dan wel benadeelde.
De verdenkingen in zaak B betreffen bedreiging, mishandeling en belediging van agenten op 14 april 2025.
De rechtbank zal op basis van de resultaten van het politieonderzoek naar deze verdenkingen en de verklaring van verdachte ter terechtzitting moeten beoordelen of de verdenkingen kunnen worden bewezen. Wat betreft die verklaring van verdachte ter terechtzitting geldt dat verdachte heeft ontkend dat hij [benadeelde partij] heeft belaagd en dat hij ten aanzien van de overige verdenkingen bekennende verklaringen heeft afgelegd.
4.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak ten aanzien van de in zaak A onder 2 ten laste gelegde belaging van [benadeelde partij] en tot bewezenverklaring van de overige ten laste gelegde feiten.
4.3
Standpunt van de raadsman van verdachte
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de in zaak A onder 2 ten laste gelegde belaging van [benadeelde partij] en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de overige ten laste gelegde feiten.
4.4
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van de in zaak A onder 2 ten laste gelegde belaging van [benadeelde partij]
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de in zaak A onder 2 ten laste gelegde belaging van [benadeelde partij] . De rechtbank licht dit als volgt toe.
De belaging van [benadeelde partij] door verdachte zou hebben plaatsgevonden in de periode van 21 december 2024 tot en met 6 februari 2025 en zou feitelijk hebben bestaan uit het (anoniem) bellen van [benadeelde partij] , het bij haar woning aanbellen en/of kloppen en het zich bij die woning ophouden.
Belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) betreft het wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van iemand. Bij de beoordeling of daarvan sprake is, zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Gelet op dit kader bevat het dossier onvoldoende bewijs voor de ten laste gelegde belaging door verdachte van [benadeelde partij] . Van belang is dat in het dossier onvoldoende naar voren is gekomen dat [benadeelde partij] zelf geen contact met verdachte wilde. Het is dus niet gebleken dat het handelen van verdachte wederrechtelijk was. Mede in dit licht kan niet worden vastgesteld dat de duur, frequentie en intensiteit van de telefonische oproepen, bij de woning aanbellen en/of kloppen en het zich bij de woning ophouden zodanig waren dat deze belaging opleveren. Daarbij is er ook onvoldoende bewijs voor het toeschrijven van de anonieme oproepen aan verdachte.
Bewezenverklaring overige ten laste gelegde feiten
De rechtbank acht bewezen dat verdachte,
zaak A
1
op 25 november 2024 te Amsterdam [benadeelde partij] heeft mishandeld door een of meermalen (met kracht)
- die [benadeelde partij] te duwen en
- die [benadeelde partij] bij haar keel te pakken en
- aan het haar van die [benadeelde partij] te trekken en
- in het gezicht van die [benadeelde partij] te knijpen en
- aan de (nep)wimpers van die [benadeelde partij] te trekken en
- in het gezicht van die [benadeelde partij] te slaan;
3
op 21 december 2024 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een deur, die aan een ander toebehoorde, heeft beschadigd;
zaak B
1.
op 14 april 2025 te Amsterdam [verbalisant 1] (in uniform dienstdoende agent bij de Eenheid Amsterdam) en [verbalisant 2] (in uniform dienstdoende aspirant bij de Eenheid Amsterdam) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door
- die [verbalisant 1] dreigend de woorden toe te voegen 'Ik ga je doodschieten he' en
'Als ik jou op straat zie schiet ik je dood' en 'Ik verbrand jou en je collega levend in jullie auto', en
- die [verbalisant 2] dreigend de woorden toe te voegen: 'Ik heb een wapen, ik ga je
doodschieten';
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
op 14 april 2025 te Amsterdam, een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] (agent bij de Eenheid Amsterdam), gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening (te weten met toezicht belast) heeft mishandeld door die [verbalisant 1] op zijn onderarm te slaan;
3.
op 14 april 2025 te Amsterdam opzettelijk ambtenaren, te weten [verbalisant 1] (agent bij de Eenheid Amsterdam) en [verbalisant 3] (hoofdagent bij de Eenheid Amsterdam) en [verbalisant 4] (agent bij de Eenheid Amsterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening (te weten met toezicht en noodhulp surveillance belast) in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd,
- door die [verbalisant 1] de woorden toe te voegen: 'Je moeder ze kut' en 'Je kanker moeder' en 'Je hoeren kanker moeder' en 'Je kanker dochter',
en
- door die [verbalisant 3] op zijn hand en kleding te spugen en de woorden toe te voegen: 'Jij kanker [nationaliteit] ' en 'Jij kanker vieze [nationaliteit] en je moeders vieze kut',
en
- door die [verbalisant 4] in haar gezicht te spugen en de woorden toe te voegen: 'Nee is goed, dan je moeders kut';
zaak C
op 29 april 2025 te Amsterdam [benadeelde partij] heeft mishandeld door
- aan het haar van die [benadeelde partij] te trekken (waardoor zij ten val kwam) en
- die [benadeelde partij] in haar gezicht te slaan;
zaak D
op 21 december 2024 te Amsterdam [benadeelde partij] heeft mishandeld door die [benadeelde partij] een of meermalen:
- te duwen tegen het lichaam en te trekken aan het lichaam en
- te trekken aan de nepwimpers en
- met vuist tegen de onderarm te slaan.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, waaronder de bekennende verklaringen van verdachte ter terechtzitting. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden met bepaling van dadelijke uitvoerbaarheid. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van de maatregel op grond van artikel 38v Sr gevorderd, inhoudende een contact- en gebiedsverbod in relatie tot [benadeelde partij] . Daarbij heeft de officier van justitie oplegging van één week hechtenis per overtreding met een maximum van zes maanden hechtenis gevorderd met eveneens bepaling van dadelijke uitvoerbaarheid.
7.2
Standpunt van de raadsman van verdachte
De raadsman van verdachte heeft verzocht om een straf op te leggen die de duur van het voorarrest niet overstijgt en om verdachte de kans te geven het door de reclassering geadviseerde traject met bijzondere voorwaarden te volgen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het bewezen geachte en omstandigheden waaronder dit is begaan
Verdachte heeft zijn ex vriendin [benadeelde partij] meerdere keren mishandeld en de deur van haar badkamer beschadigd. Hiermee heeft hij [benadeelde partij] pijn gedaan en angstig gemaakt. Uit haar slachtofferverklaring blijkt de grote impact van de daden van verdachte op haar leven, zo durfde zij niet meer de deur uit.
Verder heeft verdachte op 14 april 2025 vier agenten bedreigd, beledigd dan wel mishandeld. Die dag zijn agenten naar de woning van verdachte en zijn moeder gegaan vanwege een melding van de buurvrouw van een ruzie tussen moeder en zoon. Het is uiteindelijk zo uit de hand gelopen door toedoen van verdachte dat assistentie van andere agenten moest worden gevraagd. Uit de vorderingen benadeelde partij volgt dat de misdragingen van verdachte behoorlijke negatieve impact op het leven van de agenten hebben gehad.
Persoon van verdachte
Verdachte was ten tijde van de strafbare feiten 18 jaar, maar nog geen 23 jaar oud. Dat betekent dat hij gezien zijn leeftijd in aanmerking komt voor toepassing van het adolescentenstrafrecht/jeugdstrafrecht. In het reclasseringsrapport is geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen, welk advies de rechtbank zal volgen. Volgens de reclassering lijkt een pedagogische aanpak niet wenselijk. Van belang is dat verdachte inmiddels 22 jaar oud is, niet naar school gaat, een gezinsgerichte aanpak niet aan de orde lijkt en er geen diagnostiek is die onvoldoende zelfredzaamheid onderbouwt.
De reclassering maakt zich om meerdere redenen zorgen om verdachte. Zo is sprake van een beperkte maatschappelijke inbedding, middelengebruik, geen stabiele huisvesting, geen dagbesteding of werk en een laag IQ.
In het voordeel van verdachte spreekt dat hij ter terechtzitting een bekennende verklaring heeft afgelegd. Daardoor was het mogelijk met verdachte het gesprek aan te gaan over wat hij heeft gedaan. Hoewel verdachte ook kritisch was op de rol van [benadeelde partij] en de agenten, heeft hij laten zien zich bewust te zijn van de fouten die hij heeft gemaakt. Verdachte heeft tegen [benadeelde partij] gezegd dat zij niet bang voor hem hoeft te zijn.
Slotsom
Alles afwegende, acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf van 255 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en oplegging van na te noemen bijzondere voorwaarden, passend en geboden. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder de hiervoor toegelichte ernst van de bewezen geachte feiten laten meewegen. De rechtbank heeft de duur van het onvoorwaardelijk deel gelijk gesteld aan de duur van het voorarrest, wat passend is gelet op de ernst van de feiten. Verder heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis van verdachte ter terechtzitting van 6 november 2025 geschorst [1] onder de voorwaarden die bij dit vonnis ook als bijzondere voorwaarden worden opgelegd. De rechtbank acht het opportuun dat verdachte direct verder gaat met dat traject, met het oog op het voorkomen van recidive. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. Dat is in dit geval mogelijk, omdat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, te weten meerdere mishandelingen. Verder is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan, gelet op de veelheid aan misdrijven in relatief korte tijd, hetgeen hiervoor is vastgesteld over de persoon van verdachte en het feit dat de voorlopige hechtenis van verdachte tot twee keer toe is geschorst, welke schorsingen ook weer zijn opgeheven.
De rechtbank zal, zoals verzocht door [benadeelde partij] , ook een contactverbod met [benadeelde partij] en een verbod om in de buurt van haar woning te komen, opleggen als vrijheidsbeperkende maatregel. Daarbij zal de rechtbank bevelen dat die maatregel dadelijk uitvoerbaar is, omdat ook hier geldt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen.

8.Beslag

Het dossier in zaak A bevat een beslaglijst met drie voorwerpen. Het gaat om onder verdachte in beslag genomen verdovende middelen.
De officier van justitie en de raadsman van verdachte hebben geen standpunt ingenomen ten aanzien van de in beslag genomen verdovende middelen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Het in bezit hebben van verdovende middelen is strafbaar gesteld in de Opiumwet. Verdovende middelen moeten, voor zover het bezit ervan niet is gecontroleerd, uit het maatschappelijk verkeer worden verwijderd. De officier van justitie heeft het voorhanden hebben van deze verdovende middelen door verdachte niet ten laste gelegd. De verdovende middelen hebben geen relatie met de wel ten laste gelegde feiten (één en ander zoals bedoeld in artikel 36c Sr). Ook kunnen zij niet in relatie komen te staan met soortgelijke feiten (één en ander zoals bedoeld in artikel 36d Sr). Onttrekking aan het verkeer is om die reden als beslissing in dit vonnis niet mogelijk. Aan de andere kant kan de rechtbank deze verboden voorwerpen natuurlijk niet aan de verdachte teruggeven, alleen al omdat hij daardoor direct een strafbaar feit begaat. De enige rechtens toegestane en verantwoorde beslissing die de rechtbank kan nemen, is bewaring ten behoeve van de rechthebbende (artikel 353, tweede lid, onder c, van het Wetboek van Strafvordering). Het Openbaar Ministerie kan dan te zijner tijd, wanneer de daarvoor geldende bewaartermijn is verstreken, alsnog een beslissing nemen met betrekking tot deze voorwerpen, die erop neerkomt dat de voorwerpen alsnog aan het verkeer worden onttrokken.

9.Vorderingen benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

9.1
Vordering van [benadeelde partij]
Vordering
vordert € 50,- materiële schadevergoeding voor ‘kosten herstel wimperextensions’ in verband met de in zaak A onder 1 ten laste gelegde mishandeling en € 339,49 materiële schadevergoeding voor ‘herstelkosten badkamerdeur’ in verband met de in zaak A onder 3 ten laste gelegde vernieling.
[benadeelde partij] vordert € 2.000,- immateriële schadevergoeding voor lichamelijk letsel en psychische gevolgen in verband met de in zaak A onder 1 en de in de zaken C en D ten laste gelegde mishandelingen en de in zaak A onder 2 ten laste gelegde belaging.
[benadeelde partij] heeft ook oplegging van de wettelijke rente verzocht.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel dient te worden toegewezen. Daarbij heeft zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt verdediging
De raadsman van verdachte heeft de vordering tot materiële schadevergoeding niet betwist.
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht ten aanzien van de vordering tot immateriële schadevergoeding niet meer dan € 500,- toe te kennen in verband met de mishandelingen. Voor het overige heeft hij de vordering tot immateriële schadevergoeding betwist.
Oordeel rechtbank
De rechtbank wijst het verzoek tot materiële schadevergoeding geheel toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de in zaak A onder 1 en 3 ten laste gelegde en bewezen verklaarde mishandeling en vernieling zijn gepleegd. Van belang is dat vast staat dat [benadeelde partij] door deze feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Verder is de vordering niet betwist en komt de rechtbank de gevorderde schadevergoeding niet onrechtmatig of ongegrond voor.
De rechtbank wijst het verzoek tot immateriële schadevergoeding gedeeltelijk toe. Van belang is dat vaststaat dat aan [benadeelde partij] door de in zaak A onder 1 en de in de zaken C en D ten laste gelegde en bewezen verklaarde mishandelingen rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft [benadeelde partij] recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien zij ten gevolge van de mishandelingen lichamelijk letsel heeft opgelopen. Op grond van de door [benadeelde partij] gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
De rechtbank zal de vordering tot immateriële schadevergoeding van [benadeelde partij] voor het overige afwijzen. Van belang is dat de rechtbank verdachte heeft vrijgesproken van belaging van [benadeelde partij] , welk feit mede ten grondslag ligt aan het verzoek tot immateriële schadevergoeding.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die [benadeelde partij] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
In het belang van [benadeelde partij] wordt, als extra waarborg voor betaling aan haar, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
9.2
Vordering van [verbalisant 1]
Vordering
vordert € 420,- immateriële schadevergoeding voor fysiek letsel en gederfde levensvreugde in verband met de in zaak B onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bedreiging, mishandeling en belediging.
[verbalisant 1] heeft ook oplegging van de wettelijke rente verzocht.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel dient te worden toegewezen. Daarbij heeft zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt verdediging
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht niet meer dan € 250,- schadevergoeding toe te kennen. Voor het overige heeft hij de vordering betwist.
Oordeel rechtbank
De rechtbank wijst de vordering geheel toe. Van belang is dat vast staat dat aan [verbalisant 1] door de in zaak B onder 2 en 3 ten laste gelegde en bewezen verklaarde mishandeling en belediging rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft [verbalisant 1] recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien hij ten gevolge van de strafbare feiten lichamelijk letsel heeft opgelopen dan wel in zijn eer of goede naam is aangetast. Op grond van de door [verbalisant 1] gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op de gevorderde € 420,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die [verbalisant 1] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
In het belang van [verbalisant 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
9.3
Vordering van [verbalisant 2]
Vordering
vordert € 250,- immateriële schadevergoeding voor gederfde levensvreugde in verband met de in zaak B onder 1 ten laste gelegde bedreiging.
[verbalisant 2] heeft ook oplegging van de wettelijke rente verzocht.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel dient te worden toegewezen. Daarbij heeft zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt verdediging
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht niet meer dan € 150,- tot
€ 180,- schadevergoeding toe te kennen. Voor het overige heeft hij de vordering betwist.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat de in zaak B onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde bedreiging grondslag oplevert voor immateriële schadevergoeding. De rechtbank zal de vordering van [verbalisant 2] daarom afwijzen.
9.4
Vordering van [verbalisant 3]
Vordering
vordert € 370,- immateriële schadevergoeding voor aantasting in zijn eer of goede naam en gederfde levensvreugde in verband met de in zaak B onder 3 ten laste gelegde belediging.
[verbalisant 3] heeft ook oplegging van de wettelijke rente verzocht.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel dient te worden toegewezen. Daarbij heeft zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt verdediging
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht niet meer dan € 250,- schadevergoeding toe te kennen. Voor het overige heeft hij de vordering betwist
Oordeel rechtbank
De rechtbank wijst het verzoek tot immateriële schadevergoeding gedeeltelijk toe.
Van belang is dat vast staat dat aan [verbalisant 3] door de in zaak B onder 3 ten laste gelegde en bewezen verklaarde belediging rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft [verbalisant 3] recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien hij ten gevolge van de belediging in zijn eer of goede naam is aangetast. Op grond van de door [verbalisant 3] gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 250, -, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
De vordering tot immateriële schadevergoeding van [verbalisant 3] zal voor het overige worden afgewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die [verbalisant 3] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
In het belang van [verbalisant 3] wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
9.5
Vordering van [verbalisant 4]
Vordering
vordert € 520,- immateriële schadevergoeding voor aantasting in haar eer of goede naam en gederfde levensvreugde in verband met de in zaak B onder 3 ten laste gelegde belediging.
[verbalisant 4] heeft ook oplegging van de wettelijke rente verzocht.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel dient te worden toegewezen. Daarbij heeft zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt verdediging
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht niet meer dan € 250,- schadevergoeding toe te kennen. Voor het overige heeft hij de vordering betwist.
Oordeel rechtbank
De rechtbank wijst het verzoek tot immateriële schadevergoeding gedeeltelijk toe.
Van belang is dat vast staat dat aan [verbalisant 4] door de in zaak B onder 3 ten laste gelegde en bewezen verklaarde belediging rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft [verbalisant 4] recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien hij ten gevolge van de belediging in zijn eer of goede naam is aangetast. Op grond van de door [verbalisant 4] gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
De vordering tot immateriële schadevergoeding van [verbalisant 4] zal voor het overige worden afgewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die [verbalisant 4] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
In het belang van [verbalisant 4] wordt, als extra waarborg voor betaling aan haar, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 57, 266, 267, 285, 300, 304, 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 en 3, in zaak B, in zaak C en in zaak D ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zaak A onder 1, zaak C en zaak D ten laste gelegde:
- telkens: mishandeling;
zaak A onder 3 ten laste gelegde:
- opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan en ander toebehoort, beschadigen;
zaak B onder 1 ten laste gelegde:
- bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
zaak B onder 2 ten laste gelegde:
- mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
zaak B onder 3 ten laste gelegde:
- eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
255 (tweehonderdvijfenvijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
60 (zestig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Inforsa op het adres [adres 2] Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door het Forensisch Jeugd Team of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel als mogelijk is. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
-
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft bij Indaad of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zo snel als mogelijk is. Veroordeelde staat reeds op de wachtlijst. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
-
Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [benadeelde partij] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
-
Locatieverbod (met elektronische monitoring)
Veroordeelde bevindt zich niet in een straal van vijf kilometer rondom [adres 3] Nederland, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt (zie de afbeelding van het verboden gebied in bijlage II bij dit vonnis). Veroordeelde werkt mee aan elektronische monitoring van dit locatieverbod. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat veroordeelde in Nederland blijft.
-
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
-
Meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
-
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van cannabis en cocaïne om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering – GGZ Reclassering Inforsa – de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van
2 (twee) jaren
  • zich niet zal ophouden in een straal van vijf kilometer rondom [adres 3] Nederland (zie de afbeelding van het verboden gebied in bijlage II bij dit vonnis);
  • op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde partij] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
1 (één) weekvoor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan. De totale duur van de tenuitvoergelegde vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste zes maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte
opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Ten aanzien van het beslag
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
2 STK Cocaïne (Omschrijving: PL1300-202430726-G6597075, ENVELOPJES);
4 STK Xtc (Omschrijving: PL1300-202430726-G6597076, GRIPZAKJE);
1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2024307838-G6618299).
Ten aanzien van de vorderingen benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
[benadeelde partij]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van € 389,49 (driehonderdnegenentachtig euro en negenenveertig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (25 november 2024 voor wat betreft kosten wimperextensions (€ 50,-) en immateriële schade en 21 december 2024 voor wat betreft de kosten deur (€ 339,49)) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 1.139,49 (duizend honderdnegenendertig euro en negenenveertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (25 november 2024 voor wat betreft kosten wimperextensions
(€ 50,-) en immateriële schade en 21 december 2024 voor wat betreft de kosten deur (€ 339,49)) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 21 (éénentwintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
[verbalisant 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1] toe tot een bedrag van
€ 420,- (vierhonderdtwintig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 april 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [verbalisant 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [verbalisant 1] aan de Staat
€ 420,- (vierhonderdtwintig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 april 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 8 (acht) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
[verbalisant 2]
Wijst de vordering van [verbalisant 2] af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
[verbalisant 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 3] toe tot een bedrag van
€ 250,- (tweehonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 april 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [verbalisant 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [verbalisant 3] aan de Staat
€ 250,- (tweehonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 april 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 5 (vijf) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
[verbalisant 4]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 4] toe tot een bedrag van
€ 250,- (tweehonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 april 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [verbalisant 4] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [verbalisant 4] aan de Staat
€ 250,- (tweehonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 april 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 5 (vijf) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. van den Brink, voorzitter,
mrs. P.K. Oosterling-van der Maarel en J.H.C. van der Roest, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten en L.E. Poel, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van
20 november 2025.

Voetnoten

1.De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis geschorst met ingang van de datum waarop elektronische monitoring was aangesloten. Van het Openbaar Ministerie heeft de rechtbank vernomen dat die aansluiting op 10 november 2025 heeft plaatsgevonden en dat verdachte per die datum in vrijheid is gesteld.