ECLI:NL:RBAMS:2025:897

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
752282 HA RK 24-195
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure met beschuldigingen van oplichting en betrokkenheid van derden

In deze zaak heeft verzoeker, aangeduid als [verzoeker 1], een verzoek ingediend bij de Rechtbank Amsterdam voor een voorlopig getuigenverhoor. Dit verzoek is gedaan in het kader van een civiele procedure waarin verzoeker stelt dat hij door [verweerder 1] is opgelicht. De feiten van de zaak zijn als volgt: [verweerder 1] heeft in januari 2024 een lening van één miljoen euro aangevraagd bij [verzoeker 1] voor de aankoop van een vakantievilla in Frankrijk. De leningsovereenkomst werd op 22 januari 2024 ondertekend, maar de lening is nooit terugbetaald. Verzoeker heeft conservatoir beslag gelegd op de bezittingen van [verweerder 1] en [verweerder 2], die getrouwd zijn. Verzoeker heeft sterke aanwijzingen dat [verweerder 2] betrokken is bij de oplichting en dat er vermogen van [verweerder 1] naar [verweerder 2] is overgeheveld om schuldeisers te ontlopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen verweer is gevoerd door de verweerders tegen het verzoek van [verzoeker 1]. De rechtbank heeft het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toegewezen, omdat het verzoek voldoet aan de wettelijke vereisten en er geen afwijzingsgronden zijn. De rechtbank heeft een rechter-commissaris benoemd en het getuigenverhoor zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw te Amsterdam. De beschikking is gegeven door mr. B.M. Visser en is openbaar uitgesproken op 13 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer / rekestnummer: C/13/752282 / HA RK 24-195
Beschikking van 13 februari 2025
in de zaak van
[verzoeker 1],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker 1] ,
advocaat: mr. M.J. Elkhuizen,
tegen

1.[verweerder 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
procederend in persoon,
2.
[verweerder 2],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.C. Garschagen,
verwerende partijen,
hierna te noemen: [verweerder 1] en [verweerder 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met producties,
- de beschikking van 8 augustus 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de e-mail van mr. Garschagen van 28 november 2024 waarin hij schrijft dat [verweerder 2] geen verweer zal voeren tegen het verzoek,
- de e-mail van Houthoff advocaten van 27 september 2024 waarin staat dat mr. Groot niet langer voor [verweerder 1] optreedt in deze procedure,
- de e-mail van [verweerder 1] van 2 januari 2025 waarin hij de rechtbank ervan op de hoogte stelt niet op de zitting van 7 januari te zullen verschijnen,
- de e-mail van 6 januari 2025 van de rechtbank aan partijen waarin staat dat de geplande mondelinge behandeling van 7 januari 2025 niet door zal gaan en dat de beschikking is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker 1] en [verweerder 1] hebben elkaar leren kennen op een netwerkevenement. [verweerder 1] is getrouwd met [verweerder 2] .
2.2.
In januari 2024 heeft [verweerder 1] contact opgenomen met [verzoeker 1] om hem om een lening te vragen. [verweerder 1] heeft daarbij laten weten dat hij geld nodig had voor de aankoop van een vakantievilla in Frankrijk en dat hij het meeste van zijn eigen geld tot april 2024 had vastzitten in een deposito. [verzoeker 1] was bereid om [verweerder 1] een bedrag van één miljoen euro te lenen.
2.3.
[verweerder 1] heeft [verzoeker 1] op 22 januari 2024 per e-mail een geldleningovereenkomst gestuurd. Hij heeft daarbij geschreven dat de overeenkomst juridisch getoetst is. In de overeenkomst is [verzoeker 1] opgenomen als schuldeiser, Rivendale B.V. (hierna: Rivendale) als schuldenaar en [verweerder 1] als borg. Rivendale is een houdstermaatschappij van [verweerder 1] .
2.4.
Op 23 januari 2024 hebben [verzoeker 1] en [verweerder 1] contact gehad via WhatsApp. [verweerder 1] liet weten dat hij het geld de dag erna nodig had om het nog op tijd in Frankrijk te hebben. [verzoeker 1] heeft [verweerder 1] gevraagd om een bericht van zijn bank waarin staat hoe groot het deposito is en wanneer het geld vrijvalt. [verweerder 1] heeft [verzoeker 1] hierop een foto gestuurd van een laptopscherm met een bankafschrift van ABN AMRO, waarop Rivendale als rekeninghouder te zien is en een saldo van ruim 76 miljoen euro.
2.5.
Dezelfde dag heeft [verzoeker 1] de geldleningsovereenkomst getekend en het bedrag van één miljoen euro overgemaakt. Op 25 januari 2024 heeft [verweerder 1] aan [verzoeker 1] geschreven dat het geld bij de notaris stond.
2.6.
In de geldleningsovereenkomst staat dat de lening een looptijd heeft tot en met uiterlijk 15 april 2024. De lening is niet terugbetaald.
2.7.
Op 18 april 2024 heeft [verzoeker 1] conservatoir beslag gelegd ten laste van [verweerder 1] . De deurwaarder constateerde dat de auto’s die [verweerder 1] tot zijn beschikking had op naam stonden van [verweerder 2] . Ook constateerde hij dat het appartement aan de [adres] , waarvan [verzoeker 1] dacht dat het van [verweerder 1] was, uitsluitend op naam van [verweerder 2] stond, zonder hypotheekinschrijving. Eén dag later heeft [verzoeker 1] conservatoir beslag gelegd onder [verweerder 2] ten laste van [verweerder 1] . [verzoeker 1] heeft ook beslag gelegd ten laste van Rivendale. ABN AMRO heeft daarop verklaard dat dit beslag een bedrag van € 115,71 heeft getroffen.
2.8.
[verzoeker 1] heeft navraag gedaan bij de makelaar in Frankrijk. Deze liet weten dat de vakantievilla nog steeds te koop was.
2.9.
[verzoeker 1] heeft in een incasso kort geding terugbetaling van de lening gevorderd van [verweerder 1] en Rivendale. [verweerder 1] en Rivendale zijn bij vonnis van 1 mei 2024 bij verstek tot betaling veroordeeld.
2.10.
Op 7 mei 2024 heeft [verzoeker 1] conservatoir beslag gelegd ten laste van [verweerder 2] , omdat [verweerder 2] niet op tijd had verklaard of, en zo ja welke, vorderingen en/of zaken door het onder hem ten laste van [verweerder 1] gelegde beslag waren getroffen (artikel 476a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv)).
2.11.
Op 8 mei 2024 heeft [verzoeker 1] een e-mail ontvangen van de advocaat van [verweerder 2] , met als bijlage een brief waarin staat dat [verweerder 2] de borgstelling van [verweerder 1] buitengerechtelijk vernietigt op grond van artikel 1:89 lid 1 jo. artikel 1:88 lid onder c van het Burgerlijk Wetboek, omdat [verweerder 2] geen toestemming heeft verleend voor de borgstelling.
2.12.
[verweerder 1] heeft een verzetdagvaarding betekend. Daarna heeft [verzoeker 1] de ten laste van [verweerder 1] gelegde beslagen opgegeven en bevestigd dat het vonnis van 1 mei 2024 niet jegens [verweerder 1] ten uitvoer zal worden gelegd.
2.13.
Op 22 mei 2024 heeft [verzoeker 1] aan [verweerder 1] en [verweerder 2] geschreven dat hij een beroep doet op de actio pauliana. [verzoeker 1] heeft daarbij medegedeeld dat hij de rechtshandelingen op basis waarvan vermogen van [verweerder 1] naar [verweerder 2] is overgeheveld, dan wel vermogen van [verweerder 1] is aangewend ten behoeve van [verweerder 2] , vernietigt.
2.14.
[verzoeker 1] heeft [verweerder 1] in een e-mail van 3 juni 2024 verzocht om toezending van het bankafschrift van de overboeking van de geleende miljoen aan de notaris in Frankrijk, een scan van het bankafschrift van Rivendale waarvan [verweerder 1] op 23 januari 2024 een foto heeft gestuurd en een verklaring over wanneer het geld uit het deposito is opgenomen, wat er met dit geld is gebeurd en waarom dit geld niet is aangewend om de lening terug te betalen. De advocaat van [verweerder 1] heeft hierop gereageerd dat hij geen reden ziet de gevraagde stukken te delen.
2.15.
Op dit moment loopt een bodemprocedure tussen partijen. In die procedure vordert [verzoeker 1] van [verweerder 1] en [verweerder 2] onder andere betaling van het bedrag van de lening en wettelijke rente.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker 1] vraagt de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. Hij legt aan dit verzoek ten grondslag dat [verweerder 1] hem heeft opgelicht en dat er sterke aanwijzingen zijn dat [verweerder 2] hierbij betrokken is geweest dan wel hiervan wist. [verweerder 1] en [verweerder 2] hebben de vakantievilla namelijk helemaal niet gekocht en hebben wel structureel vermogen overgeheveld van [verweerder 1] naar [verweerder 2] om dat vermogen aan verhaal van schuldeisers van [verweerder 1] te onttrekken. Het is [verzoeker 1] niet duidelijk hoe dit allemaal precies is gegaan. Hij wil getuigen horen om hierover meer duidelijkheid te krijgen en zijn rechtspositie nader in te kunnen schatten. Hierbij wil hij onder andere vragen stellen over de gang van zaken rondom het tekenen van de geldleningsovereenkomst, wat er is gebeurd met het geleende geld en waarom dit niet is terugbetaald, of een koopovereenkomst is gesloten voor de vakantievilla, wat [verweerder 2] wist van de (vermeende) aankoop van de vakantievilla en de lening en over betalingen van [verweerder 1] aan/voor [verweerder 2] . [verzoeker 1] wil zichzelf, [verweerder 1] en [verweerder 2] als getuigen laten horen. Ook wil hij [naam] laten horen, een aannemer waar [verweerder 1] mee heeft gewerkt.
3.2.
[verweerder 1] en [verweerder 2] hebben geen verweer gevoerd tegen het verzoek.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de beoordeling van een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor is het uitgangspunt dat de rechter in beginsel een getuigenverhoor beveelt zo vaak een partij dit verzoekt, als de te bewijzen aangeboden feiten zijn betwist, het bewijs daarvan door getuigen is toegelaten en de te bewijzen feiten tot een beslissing in de zaak kunnen leiden (artikel 186 Rv, gelezen in samenhang met artikel 166 Rv). Het voorlopig getuigenverhoor strekt er vooral toe verzoeker de gelegenheid te geven opheldering te verkrijgen over de feiten, zodat hij zijn positie in een eventuele bodemprocedure beter kan beoordelen.
4.2.
Het verzoekschrift moet aan bepaalde voorwaarden voldoen. Die voorwaarden staan in artikel 187 lid 3 Rv en hebben te maken met de inhoud van het verzoekschrift en met het doel van het voorlopig getuigenverhoor. De verzoeker moet duidelijk vermelden waar de zaak globaal om gaat, wat hij vordert of wil vorderen, welke feiten hij wil bewijzen en wie de getuigen zijn. Als een verzoek aan de eisen voor toewijzing voldoet, dan betekent dat niet automatisch dat een voorlopig getuigenverhoor wordt bevolen. Het verzoek kan alsnog worden afgewezen als de verzoeker onvoldoende belang heeft bij het verzoek, als misbruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot het gebruiken van het middel van een voorlopig getuigenverhoor, als het verzoek in strijd is met een goede procesorde of als het verzoek afstuit op een ander zwaarwichtig bezwaar.
4.3.
Het verzoek voldoet aan de vereisten van de wet en er doet zich geen afwijzingsgrond voor. De rechtbank wijst het verzoek daarom toe.
4.4.
Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld ten minste 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, moeten ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank worden opgegeven.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
beveelt een voorlopig getuigenverhoor,
5.2.
benoemt een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank tot rechter-commissaris,
5.3.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw te Amsterdam aan Parnassusweg 280 op een nader te bepalen zittingsdag,
5.4.
bepaalt dat de zaak wordt aangehouden tot
27 februari 2025om partijen in de gelegenheid te stellen hun verhinderdata en die van de op te roepen getuigen voor de maanden
maart tot en met mei 2025door te geven aan de griffier van deze rechtbank (t.a.v. rekestenadministratie van de Afdeling privaatrecht, team Handelszaken), waarna een datum voor verhoor zal worden bepaald,
5.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.M. Visser en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2025.