ECLI:NL:RBAMS:2025:891

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
C/13/746665 / HA ZA 24-157
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een deskundige in een bouwzaak met betrekking tot de waarschuwingsplicht en de uitvoering van de opdracht

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een geschil tussen de besloten vennootschap TIH HOLDING B.V. en een andere besloten vennootschap, aangeduid als [gedaagde] B.V., over de uitvoering van een bouwopdracht. De rechtbank heeft op 12 februari 2025 een tussenvonnis uitgesproken waarin een deskundige is benoemd om vragen te beantwoorden over de bouwconstructie en de waarschuwingsplicht van de gedaagde partij. De procedure is voortgekomen uit een eerder tussenvonnis van 13 november 2024, waarin een deskundigenbericht was aangekondigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verbinding tussen de tweede verdiepingsvloer en de stalen beugel als een starre verbinding is ontworpen, en dat er geen sprake is van een aan de gedaagde toe te rekenen gebrek. De rechtbank heeft de waarschuwingsplicht van de gedaagde partij in het kader van de uitvoering van de opdracht en de contractuele verplichtingen onder de UAV 2012 verder belicht. De deskundige, Dhr. E. Oostveen van Oostveen Engineering B.V., is benoemd om de relevante vragen te onderzoeken, waaronder de vraag of de gedaagde partij voldoende maatregelen heeft genomen om nazakking op te vangen en of er afwijkingen zijn geweest van de maatvoering die hebben bijgedragen aan de ruitbreuken. De rechtbank heeft ook de verplichtingen van partijen ten aanzien van de medewerking aan het deskundigenonderzoek uiteengezet en de procedure voor het indienen van het rapport van de deskundige vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/746665 / HA ZA 24-157
Vonnis van 12 februari 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
TIH HOLDING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eisende partij (hierna:
TiH),
advocaat: mr. W.A.J. Stregels,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij (hierna:
[gedaagde]),
advocaat: mr. H.P.C.W. Strang.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 november 2024 (hierna: het tussenvonnis),
- de akte uitlating deskundigenbericht van TiH,
- de akte uitlating deskundigenbericht van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis is een deskundigenbericht aangekondigd en zijn conceptvragen voorgesteld. Partijen hebben daarop gereageerd. De rechtbank benoemt nu de onder de beslissing vermelde deskundige voor beantwoording van de daar genoemde vragen. Ter toelichting geldt het volgende.
Reacties van partijen op het tussenvonnis
2.2.
In tegenstelling tot hetgeen is opgenomen onder 3.2 van het tussenvonnis, staat niet (langer) ter discussie dat de verbinding tussen de onderzijde van de tweede verdiepingsvloer en de stalen beugel als starre verbinding is ontworpen en gerealiseerd. Dat betekent dat in het opvullen van de stelruimte conform instructie geen gestelde fout van [gedaagde] is gelegen. Op dit punt kan dan ook geen sprake zijn van een aan [gedaagde] toe te rekenen gebrek (als bedoeld onder 4.5 van het tussenvonnis).
2.3.
In tegenstelling tot hetgeen is opgenomen onder 3.4 van het tussenvonnis, wordt verder vastgesteld dat [gedaagde] inderdaad niet heeft gesteld dat de hoekprofielen door Haskoning maar door Glasdesign waren voorgeschreven.
2.4.
[gedaagde] verzet zich tegen een toetsing van de vorderingen van TiH aan de waarschuwingsplicht als grondslag, omdat deze grondslag met artikel 7:754 BW of §6 lid 14 UAV 2012 niet met zoveel woorden is genoemd in de dagvaarding.
2.5.
Bij de beoordeling van de vorderingen van TiH op basis van de feiten uit het partijdebat, wordt de rechter geacht het recht te kennen en toe te passen met zo nodig een ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden (artikel 25 Rv). Dat betekent dat als een partij een vordering baseert op stellingen die een bepaalde grondslag impliceren zonder dat deze wordt genoemd, de rechter deze grondslag dient aan te vullen en toe te passen.
2.6.
Het beroep van TiH op de waarschuwingsplicht ligt ten eerste besloten in de volgende stellingen uit de dagvaarding:
  • ‘Van deze maatregelen is noch de directie- en toezichthouder noch TiH op de hoogte gebracht door [gedaagde] , wat de conclusie rechtvaardigt dat [gedaagde] de aanwezigheid van destijds reeds bij [gedaagde] bekende gebreken willens en wetens heeft verzwegen’ (randnummer 32),
  • ‘Daarnaast heeft [gedaagde] dus ook het bovendetail van de gevelruiten in het werk gewijzigd en ook hier dus afgeweken van het ontwerp om de geleverde gevelruiten toch nog passend te krijgen, maar zonder TiH en de directievoerder hierover te informeren’ (randnummer 39),
  • ‘De directie heeft het (mogelijke) gebrek redelijkerwijs dus ook niet kunnen onderkennen, temeer [gedaagde] de in het werk doorgevoerde maatregelen om de gevelruiten wel passend te krijgen, willens en wetens heeft verzwegen voor de directie en TiH en het bovendetail snel heeft dichtgezet’ (randnummer 41).
2.7.
Ten tweede heeft TiH op zitting expliciet het verwijt dat [gedaagde] eerder had moeten ‘melden’ of ‘waarschuwen’ aan de orde gesteld met de volgende passage in haar spreekaantekeningen:
 ‘Dat de directievoerder de tekortkomingen van [gedaagde] feitelijk niet heeft opgemerkt, komt bovendien doordat [gedaagde] in strijd met par. 6 lid 1, 2 en 14 UAV 2012 niet de directie heeft gemeld (gewaarschuwd) dat op het moment van plaatsing van de gevelruiten kennelijk al te weinig ruimte aanwezig was’ (randnummer 14).
2.8.
Gezien het voorgaande is de rechtbank gehouden geweest de hierop wijzende waarschuwingsplicht als grondslag in de beoordeling mede te betrekken.
2.9.
Het standpunt van [gedaagde] dat zij mocht vertrouwen op de wapeningsberekeningen, het Uitgangspuntenrapport en andere instructies van de daarvoor ingeschakelde constructeur Haskoning en/of architect MOPET – met andere woorden dat [gedaagde] dus niet bedacht hoefde te zijn op meldingswaardige gebreken in die documenten of de uitvoering daarvan – heeft de rechtbank bovendien opgevat als een gemotiveerde betwisting van deze waarschuwingsplicht.
2.10.
Nu tussen partijen vaststaat dat zij een contractuele waarschuwingsplicht zijn aangegaan in §6 lid 14 UAV 2012, ter zake waarvan de verschillende elementen uit deze bepaling ook expliciet zijn belicht in de akte van [gedaagde] , stelt de rechtbank vast dat daarmee is afgeweken van regelend recht uit artikel 7:754 BW zodat de verdere beoordeling op dit onderdeel aan de hand van §6 lid 14 UAV 2012 zal geschieden.
2.11.
Bij de aktewisseling na deskundigenbericht krijgen partijen de gelegenheid in te gaan op wat de feitelijke vaststellingen van de deskundige aan juridische betekenis hebben, ook in het licht van de waarschuwingsplicht uit §6 lid 14 UAV 2012.
Definitieve vraagstelling
2.12.
De definitieve vraagstelling dient relevant te zijn voor de vordering. TiH stelt twee gebreken in de opdracht centraal als medeoorzaken van de ruitbreuken:
dat [gedaagde] een voorziening had moeten treffen of laten treffen om de vooraf door Haskoning berekende en dus voorzienbare nazakking op te vangen,
dat [gedaagde] de voorgeschreven maatvoering van de tweede verdiepingsvloer niet heeft behaald.
2.13.
Verwijt i) veronderstelt dat [gedaagde] de instructie heeft gekregen om voor een voorziening in nazakking te zorgen. Of dat zo is, zal uit het deskundigenonderzoek moeten blijken. Als de bedoelde instructie onderdeel is geweest van de opdracht aan [gedaagde] en [gedaagde] deze voorziening tijdens de bouw niet heeft gerealiseerd of laten realiseren, dan is dat een aan haar toe te rekenen gebrek (als bedoeld onder 4.5 van het tussenvonnis).
2.14.
Als [gedaagde] voornoemde instructie niet heeft gekregen, betekent het enkele feit dat haar onderaannemer Alkondor informatie heeft geleverd aan MOPET nog niet dat [gedaagde] daarmee ontwerpverantwoordelijkheid voor een voorziening in nazakking op zich heeft genomen (zoals toegelicht onder 4.18 van het tussenvonnis). Ook kan dergelijke ontwerpverantwoordelijkheid niet worden gebaseerd op enkel [gedaagde] ’s deelname aan een bouwteam of rol als BIM-regisseur of -coördinator, als het daarnaast geen onderdeel van de opdracht aan [gedaagde] was om voor de bedoelde voorziening in nazakking te zorgen.
2.15.
Verwijt ii) is voor de vordering van TiH relevant voor zover afwijking van de maatvoering kan hebben bijgedragen aan de ruitbreuk. [gedaagde] betwist dit causaal verband. De rechtbank kan het ontbreken van causaliteit op dit punt niet uitsluiten en verwerkt het in de definitieve vraagstelling voor het deskundigenonderzoek.
2.16.
Het onderzoek dat TiH voorstaat naar de detaillering van Alkondor is niet relevant voor de beoordeling van de vordering van TiH, omdat daarvoor van belang is of [gedaagde] een voorziening had moeten (laten) treffen om voorzienbare nazakking op te vangen, danwel had moeten waarschuwen. De vordering is immers gestoeld op een aan [gedaagde] toe te rekenen gebrek in de uitvoering van de opdracht (§12 lid 2 UAV 2012) en het onvoldoende waarschuwen voor problemen (§6 lid 14 UAV 2012).
2.17.
Voor zover in lijn met het voorgaande, komt de door TiH voorgestelde vraagstelling terug in de definitieve vraagstelling. De door TiH voorgestelde vragen worden op daarbuiten tredende punten niet overgenomen. De bezwaren en suggesties van [gedaagde] zijn tevens voor zover relevant in de definitieve vraagstelling meegenomen.
Deskundige
2.18.
De onder de beslissing genoemde deskundige heeft toegelicht dat hij register constructeur is met diverse relevante ervaringen op het gebied van bouwconstructies en de beoordeling van bijbehorende documenten, zodat hij door de rechtbank geschikt wordt bevonden voor dit deskundigenonderzoek. Hij heeft bevestigd vrij van partijen te staan.
2.19.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt in de wet dat het voorschot op de kosten van de deskundige door de eisende partij, TiH, moet worden betaald. De hoogte van het voorschot voor de deskundige zal in een afzonderlijk vonnis worden vastgesteld. Partijen zullen eerst in de gelegenheid worden gesteld om te reageren op een begroting van het voorschot door de deskundige.
2.20.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals hierna onder de beslissing omschreven. Wordt aan één van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaraan de gevolgen verbinden die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
2.21.
Als een partij op verzoek van de deskundige of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige toestuurt, dient zij daarvan direct een afschrift aan de wederpartij te verstrekken.
2.22.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige voor de beantwoording van de volgende vragen:
1. Voorzien het ontwerp, de detaillering en de andere instructies van MOPET met inachtneming van het Uitgangspuntenrapport en andere instructies van Haskoning in een afdoende voorziening om (na)zakking van de tweede verdiepingsvloer op te vangen, op zodanig wijze dat dit te hoge spanning op gevelruiten zou voorkomen?
Zo ja,
a) in hoeverre is bij de bouw van deze voorgeschreven voorziening afgeweken en wat is daarvan het gevolg geweest?
b) in hoeverre is bij de bouw afgeweken van de maatvoering van de tweede verdiepingsvloer, op zodanige wijze dat dit heeft bijgedragen aan de ruitbreuk?
c) voor zover er is afgeweken, had de aannemer dit wat u betreft aan de opdrachtgever moeten melden en waarom wel of niet?
d) zijn er wat u betreft omstandigheden die onder nauwlettend toezicht tijdens de uitvoering of opneming van het werk, door de directie van de opdrachtgever hadden moeten worden opgemerkt?
Zo nee,
e) in hoeverre is dit de oorzaak geweest van de schade aan de ruiten?
f) in hoeverre was vanuit de rol van [gedaagde] te verwachten dat zij dit probleem in de documenten van Haskoning en MOPET voorafgaand aan de bouw al had opgemerkt?
g) is dit een zodanige fout in de documenten van Haskoning en MOPET dat [gedaagde] deze fout vanuit haar rol gedurende de bouw had behoren te doorzien en de directie daarop had moeten wijzen?
h) in hoeverre hoorde het dan wel of niet tot de taak van [gedaagde] om vanuit haar rol als uitvoerend aannemer zelfstandig (al dan niet met haar onderaannemers) te zorgen voor het uitwerken en realiseren van een afdoende voorziening om nazakking op te vangen?
i) zijn er wat u betreft omstandigheden die onder nauwlettend toezicht tijdens de uitvoering of opneming van het werk, door de directie van de opdrachtgever wat u betreft hadden moeten worden opgemerkt?
2. Zijn er nog andere punten die u naar voren wil brengen waarvan de rechter volgens u kennis moet nemen bij de verdere beoordeling?
3.2.
benoemt tot deskundige:
Dhr. E. Oostveen,
Oostveen Engineering B.V.
Correspondentie- en bezoekadres: [adres] ,
telefoon: [telefoonnummer] ,
e-mailadres: [e-mailadres] ,
3.3.
bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundige zal toezenden,
het voorschot
3.4.
bepaalt met het oog op de vaststelling van het voorschot op de kosten van de deskundige het volgende:
- de deskundige moet
binnen twee wekenna de datum van deze beslissing een begroting van de kosten opgeven aan de griffie van de rechtbank, gespecificeerd naar het verwachte aantal te besteden uren, het uurtarief en de eventuele overige kosten,
- de griffie zal de opgave van de deskundige vervolgens toezenden aan partijen,
- partijen kunnen desgewenst
binnen twee wekenna dagtekening van de brief/het bericht van de griffie schriftelijk bij de rechtbank bezwaar maken tegen de begroting,
- als niet of niet tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige worden vastgesteld op het door de deskundige begrote bedrag,
- als wel tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal de hoogte van het voorschot door de rechtbank worden vastgesteld,
het onderzoek
3.5.
bepaalt dat TiH – na vaststelling van het voorschot – het procesdossier in afschrift aan de deskundige moet toesturen,
3.6.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de deskundige in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats,
3.7.
wijst de deskundige erop dat:
- de deskundige voor aanvang van het onderzoek kennis moet nemen van de Gedragscode voor gerechtelijk deskundigen in civielrechtelijke en bestuursrechtelijke zaken én van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (beide te raadplegen op www.rechtspraak.nl),
- de deskundige het onderzoek pas begint na het bericht van de griffier omtrent betaling van het voorschot,
- de deskundige het onderzoek onmiddellijk staakt en contact opneemt met de griffier, als tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
- de deskundige bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het schriftelijk bericht vermeldt of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken,
- de deskundige partijen bij een onderzoek van een object ter plaatse gelegenheid moet bieden dit onderzoek bij te wonen; als slechts één partij (althans niet alle partijen) bij het onderzoek van objecten ter plaatse aanwezig is of zijn, de deskundige dit onderzoek niet mag uitvoeren, tenzij alle partijen zijn uitgenodigd om bij dat onderzoek aanwezig te zijn, en dat uit het rapport moet blijken dat hieraan is voldaan,
- als partijen bij het onderzoek van objecten ter plaatse aanwezig zijn geweest, uit het rapport moet blijken welke opmerkingen zij hebben gemaakt en welke verzoeken zij hebben gedaan, en hoe de deskundige hierop heeft gereageerd,
3.8.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige moeten verstrekken als de deskundige daarom vraagt, de deskundige toegang moeten verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid moeten geven om het onderzoek te verrichten,
het schriftelijk rapport
3.9.
draagt de deskundige op om uiterlijk drie maanden na het schriftelijk bericht van de griffier over de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend rapport in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, met een gespecificeerde declaratie,
3.10.
wijst de deskundige erop dat:
- uit het schriftelijk rapport moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd,
- de deskundige een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, waarna partijen de gelegenheid krijgen om binnen vier weken daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop moet vermelden,
3.11.
bepaalt dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben om op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het conceptrapport te reageren,
overige bepalingen
3.12.
bepaalt dat de zaak op de rol zal komen van
woensdag 26 maart 2025voor vonnis vaststelling voorschot,
3.13.
draagt de griffier op om de zaak op een eerdere rol te plaatsen:
- als het voorschot niet binnen de daarvoor bepaalde (eventueel verlengde) termijn is ontvangen: voor akte uitlating voortprocederen van beide partijen op een termijn van twee weken of
- na ontvangst ter griffie van het rapport: voor conclusie na deskundigenbericht van TiH op een termijn van vier weken,
3.14.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R. Jöbsis, rechter, bijgestaan door mr. M.A.A. van Achterberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2025.