ECLI:NL:RBAMS:2025:882

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
11269357
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van BKR-registratie afgewezen; rechtmatigheid van registratie bevestigd

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en Hoist Finance AB. [Eiser] had verzocht om de verwijdering van een BKR-registratie, die volgens haar onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de registratie rechtmatig was en dat [eiser] onvoldoende had aangetoond dat er sprake was van een stabiele financiële situatie. De rechtbank benadrukte dat de belangen van Hoist bij het handhaven van de registratie zwaarder wogen dan die van [eiser]. De rechtbank wees de vorderingen van [eiser] af en veroordeelde haar in de proceskosten. De uitspraak is gedaan in het kader van civiel recht en verbintenissenrecht, waarbij de rechtbank de relevante wetgeving, zoals de AVG, in acht nam. De zaak illustreert de strikte eisen die aan verzoeken tot verwijdering van BKR-registraties worden gesteld, vooral in het licht van de bescherming van kredietverstrekkers en de noodzaak om overkreditering te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11269357 \ CV EXPL 24-10826
Vonnis van 17 januari 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
procederend in persoon,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
HOIST FINANCE AB,
te Stockholm (Zweden),
gedaagde partij,
hierna te noemen: Hoist,
gemachtigde: Hoist Finance AB.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 5 augustus 2024 met bijlagen;
- het verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 augustus 2024;
- het tussenvonnis van 12 september 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de brief van [eiser] , ingekomen ter griffie op 20 september 2024;
- de mondelinge behandeling van 17 december 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt die aan het dossier zijn toegevoegd.
1.2.
Hoist is ter zitting niet verschenen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] sloot in juli 2008 een doorlopend krediet van € 28.000 af bij De Nederlandse Voorschotbank (hierna: DNV), de rechtsvoorgangster van Hoist. Vanaf januari 2010 ontstonden problemen met de automatische incasso’s, waardoor een betalingsachterstand ontstond.
2.2.
Op 8 december 2014 registreerde DNV een achterstandscode A in het Centraal Krediet Informatiesysteem (hierna: CKI) van het Bureau Krediet Registratie (hierna: BKR) hetgeen betekent dat er sprake is van een achterstand. Op 20 april 2015 noteerde zij een bijzonderheidscode 2, wat duidt op een betalingsachterstand waarvoor aanmanings- of sommatiebrieven zijn verzonden. Op dat moment was de vordering volledig opeisbaar.
2.3.
In januari 2016 wendde [eiser] zich tot het Kifid met een klacht over het voornoemde krediet. Zij stelde (onder andere) dat zij sinds 2008 alleen maar rente heeft betaald en dat zij ten tijde van de overeenkomst niet wist dat dit zoveel zou zijn. Het Kifid heeft de klacht van [eiser] in augustus 2016 afgewezen.
2.4.
In maart 2021 is [eiser] toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (hierna: WSNP). Dit traject rondde zij in maart 2024 succesvol af. Op 4 maart 2024 boekte Hoist haar vordering op [eiser] grotendeels af. Diezelfde dag registreerde Hoist een bijzonderheidscode 3 in het CKI, hetgeen betekent dat de kredietverstrekker een bedrag van € 250 of meer heeft afgeboekt en stelde 4 maart 2024 vast als werkelijke einddatum in het CKI. Deze registratie blijft vanaf die datum vijf jaar zichtbaar in het CKI, in het geval van [eiser] is dat dus tot 4 maart 2029.
2.5.
Op 17 april 2024 verzocht [eiser] Hoist om voornoemde registratie uit het CKI te (laten) verwijderen. Hoist wees dit verzoek af.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – de doorhaling van de registratie bij het BKR te Tiel, alsmede een schadevergoeding ter hoogte van € 10.500 inclusief de wettelijke rente over het gevorderde bedrag vanaf 5 juli 2024 en veroordeling van Hoist in de proceskosten en nakosten.
3.2.
Hoist voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Procesinleiding
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat [eiser] de procedure had moeten inleiden met een verzoekschrift, nu de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG) van toepassing is op het onderhavige verzoek. [eiser] heeft de procedure echter ingeleid met een dagvaarding.
4.2.
Gelet op het feit dat [eiser] tevens een schadevergoeding vordert en om de procesefficiëntie te bevorderen, besluit de rechtbank om toepassing van de wisselbepaling van artikel 69 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering achterwege te laten. De zaak zal daarom worden behandeld op de wijze waarop deze door [eiser] is ingeleid.
Verzoek tot verwijdering van BKR-registratie
4.2.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de BKR-registratie moet worden verwijderd voordat de vijfjaarstermijn verstrijkt. De rechtbank licht hierna eerst in het algemeen toe wat de regels zijn als iemand wil dat een BKR-registratie wordt verwijderd en op welke manier een verzoek tot verwijdering wordt beoordeeld. Daarna zal de rechtbank het verzoek van [eiser] beoordelen aan de hand van dat toetsingskader.
Toetsingskader
4.3.
Een BKR-registratie is aan te merken als het verwerken van persoonsgegevens waarop de AVG van toepassing is. Op grond van artikel 21 lid 1 AVG kan een persoon (hier [eiser] ) vanwege zijn of haar specifieke situatie bezwaar maken tegen de verwerking van hem of haar betreffende persoonsgegevens op basis van artikel 6 lid 1 onder f AVG. De verwerkingsverantwoordelijke (in dit geval Hoist) moet het bezwaar honoreren, tenzij deze dwingende gerechtvaardigde gronden aanvoert voor de verwerking die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokken persoon of die verband houden met de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering. Als de verwerkingsverantwoordelijke het bezwaar niet honoreert, dan kan de betrokkene de rechter zo nodig om een doeltreffende voorziening vragen (artikel 79 AVG en artikel 35 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming). De rechter toetst of de verwerkingsverantwoordelijke aannemelijk heeft gemaakt dat zijn dwingende gerechtvaardigde belangen (het doel van de kredietregistratie) in dit specifieke geval zwaarder wegen dan de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene (overweging 69 AVG). Het doel van de kredietregistratie is tweeledig: enerzijds het beschermen van de consument tegen overkreditering en anderzijds het beschermen van kredietverstrekkers tegen consumenten die financiële verplichtingen niet (kunnen) nakomen.
4.4.
De belangenafweging moet worden gemaakt aan de hand van de feiten en omstandigheden die op het moment van de afweging bekend zijn. Bij deze afweging kunnen dus ook feiten en omstandigheden worden betrokken die zich na de registratie hebben voorgedaan. Omstandigheden die een rol kunnen spelen bij de beoordeling van het verzoek tot verwijdering van de BKR-registratie zijn bijvoorbeeld:
  • de omvang van de schuld en/of de achterstand;
  • of een eventuele betalingsregeling goed is nagekomen;
  • de reden voor (het ontstaan en voortbestaan van) de achterstand en de mate van verwijtbaarheid;
  • de huidige financiële situatie van betrokkene (waaronder het inkomen) en als deze weer stabiel is: hoe lang al;
  • of betrokkene andere schulden heeft;
  • of sprake is geweest van ernstige (al dan niet structurele) wanbetaling;
  • de omstandigheid dat betrokkene met de lening (bijvoorbeeld voor de koop van een woning) niet kan wachten tot de vijfjaarstermijn is verstreken (bijvoorbeeld vanwege gezins- en woonsituatie);
  • het verstrijken van de tijd sinds het inlossen van de schuld.
Daarnaast moet bij een dergelijke registratie en de handhaving daarvan zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat betekent dat de inbreuk op de belangen van de betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het doel van de verwerking en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere, voor hem of haar minder nadelige wijze kan worden verwezenlijkt.
Het verzoek van [eiser]
4.5.
[eiser] stelt dat zij een zwaarwegend belang heeft bij directe verwijdering van haar BKR-registratie. Zij stelt in de eerste plaats dat het gaat om een onrechtmatige registratie, omdat volgens haar de oorspronkelijke kredietverstrekking niet zou deugen. Zij onderbouwt dit door te stellen dat zij enkel rente betaalde en geen aflossingen op de hoofdsom deed, wat volgens haar een nadelige afspraak was. Verder voert zij aan dat de registratie haar belemmert bij het doen van zakelijke investeringen. Zij is diverse nieuwe ondernemingen gestart en geeft aan externe financiering nodig te hebben om haar bedrijven te kunnen laten groeien en om verschillende softwareprogramma’s aan te kunnen schaffen zodat zij haar bedrijfsvoering efficiënter en beter kan inrichten. Ook geeft zij aan de huurwoning waar zij momenteel in woont volgend jaar te willen kopen. Dat is voor haar van groot belang, aangezien haar bedrijven zijn gevestigd in een bijgebouw van de woning. Zij voorziet problemen bij het aanvragen van een hypotheek in het geval de BKR-registratie gehandhaafd blijft.
4.6.
Hoist stelt zich op het standpunt dat de belangen bij de instandhouding van de BKR-registratie zwaarder wegen dan de belangen bij de verwijdering daarvan. Zij heeft toegelicht dat [eiser] van 2010 tot 2024 in een problematische schuldensituatie heeft verkeerd die voor Hoist en andere kredietverstrekkers tot negatieve gevolgen heeft geleid. Hoist heeft slechts een deel van haar vordering ontvangen en heeft het resterende bedrag moeten afboeken. Hoist is daarnaast van mening dat het verzoek tot verwijdering van de registratie te vroeg komt en dat zij nog niet kan spreken over een stabiele financiële situatie voor een voldoende lange periode zodat dat er geen risico op overkreditering meer bestaat bij [eiser] . Het door [eiser] gestelde belang om een woning willen te kopen weegt hier niet tegenop, aangezien er geen sprake is van een noodsituatie en zij thans over een woning beschikt. Ook overigens is geen sprake van zwaarwegende persoonlijke omstandigheden die verwijdering van de registratie zouden rechtvaardigen, aldus Hoist.
Registratie is rechtmatig
4.7.
[eiser] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van onrechtmatige kredietverstrekking. Het enkele feit dat zij destijds uitsluitend rente betaalde en geen aflossingen deed, maakt de kredietovereenkomst op zichzelf niet onrechtmatig. In de eerder aangehaalde Kifid-uitspraak is reeds vastgesteld dat DNV er destijds van mocht uitgaan dat [eiser] op de hoogte was van de inhoud en de gevolgen van de overeenkomst, aangezien zij deze voor akkoord heeft ondertekend en dat DNV daarover geen verwijt te maken valt. Gezien deze uitspraak heeft [eiser] in de deze zaak onvoldoende gesteld om te concluderen dat sprake is van onrechtmatige kredietverstrekking en dus mocht Hoist de gegevens van [eiser] registeren zoals zij dat heeft gedaan.
Belangenafweging
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat het belang van Hoist in dit geval zwaarder weegt dan het belang van [eiser] . Hierna wordt toegelicht waarom de rechtbank tot dit oordeel is gekomen.
4.9.
De rechtbank stelt voorop dat het prijzenswaardig is dat [eiser] het WSNP-traject met een schone lei heeft afgesloten en dat zij gedreven is om haar bedrijven tot een succes te maken. De rechtbank begrijpt ook dat het voor [eiser] moeilijk is dat haar schulden uit het verleden, ondanks de schone lei na de WSNP, door de BKR-registratie nog steeds invloed hebben op haar persoonlijke en zakelijke leven. Toch leggen de door haar aangevoerde belangen niet genoeg gewicht in de schaal. Hierbij is vooral van belang dat (nog) geen sprake is van een stabiele financiële situatie. Hoewel zij ter zitting naar voren heeft gebracht dat zij zes bedrijven runt en 80 klanten heeft, gaf zij ook aan dat dit geen stabiel inkomen oplevert en dat zij leeft van het inkomen van haar echtgenoot. Het doel van registratie – bescherming van [eiser] tegen het opnieuw aangaan van leningen die zij zich niet kan terugbetalen en het beschermen van kredietverstrekkers tegen datzelfde risico – wordt daarom nog onverkort gediend en het belang van Hoist daarbij is daarmee gegeven. Niet valt in te zien hoe dit doel op een andere, voor [eiser] minder ingrijpende wijze kan worden gerealiseerd.
4.10.
Nu [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het zonder verwijdering van de BKR-registratie onmogelijk is haar huidige ondernemingen te exploiteren en evenmin dat haar huidige woonsituatie onhoudbaar is, valt de belangenafweging in het nadeel uit van [eiser] . Deze afweging zou in de toekomst mogelijk anders kunnen uitvallen. Daarbij geldt in het algemeen dat het belang bij verwijdering van een BKR-registratie zwaarder weegt naarmate meer tijd is verstreken. In dit geval zijn er sinds de registratie echter pas negen maanden verstreken, waardoor het tijdsverloop (nog) niet in het voordeel van [eiser] werkt.
4.11.
De conclusie is dat Hoist op dit moment een gerechtvaardigd belang heeft bij de BKR-registratie en dat voldaan is aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank wijst de vordering tot verwijdering van de BKR-registratie daarom af.
Schadevergoeding
4.12.
Nu BKR-registratie en de handhaving daarvan rechtmatig is, is van onrechtmatig handelen van Hoist geen sprake. Hoist is dus ook niet schadeplichtig ten opzichte van [eiser] . De rechtbank wijst deze vordering daarom af.
Proceskosten
4.13.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Hoist Finance AB worden begroot op:
- salaris gemachtigde
406,00
(1 punt × € 406,00)
Totaal
406,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 406,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.M. Visser, bijgestaan door mr. S.D. Gerick en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2025.