Op 10 februari 2025 heeft de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam gevorderd dat vrijheidsbeperkende voorwaarden worden gesteld aan de invrijheidstelling van de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1982 en momenteel gedetineerd. De rechtbank had eerder op 16 juni 2022 de overlevering aan Polen toegestaan, maar er was geen wettelijke basis voor gevangenhouding meer. De opgeëiste persoon was op 9 februari 2025 aangehouden op bevel van de officier van justitie, maar de feitelijke overlevering kon niet plaatsvinden binnen de gestelde termijn van drie dagen vanwege ontbrekende garanties van de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden. De officier van justitie heeft op 10 februari 2025 een vordering ingediend voor het stellen van vrijheidsbeperkende voorwaarden, die op 12 februari 2025 in raadkamer is behandeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake is van de vrijheidsbeneming zoals bedoeld in artikel 35, vierde lid, OLW, omdat de vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon gebaseerd is op artikel 37 OLW. De rechtbank wijst de vordering af, omdat de vrijheidsbeperkende voorwaarden een inbreuk maken op de grondrechten van de opgeëiste persoon, met name het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het recht op vrijheid van verkeer en verblijf.