ECLI:NL:RBAMS:2025:880

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
13-751967-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot het stellen van vrijheidsbeperkende voorwaarden ex artikel 35 lid 4 OLW

Op 10 februari 2025 heeft de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam gevorderd dat vrijheidsbeperkende voorwaarden worden gesteld aan de invrijheidstelling van de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1982 en momenteel gedetineerd. De rechtbank had eerder op 16 juni 2022 de overlevering aan Polen toegestaan, maar er was geen wettelijke basis voor gevangenhouding meer. De opgeëiste persoon was op 9 februari 2025 aangehouden op bevel van de officier van justitie, maar de feitelijke overlevering kon niet plaatsvinden binnen de gestelde termijn van drie dagen vanwege ontbrekende garanties van de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden. De officier van justitie heeft op 10 februari 2025 een vordering ingediend voor het stellen van vrijheidsbeperkende voorwaarden, die op 12 februari 2025 in raadkamer is behandeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake is van de vrijheidsbeneming zoals bedoeld in artikel 35, vierde lid, OLW, omdat de vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon gebaseerd is op artikel 37 OLW. De rechtbank wijst de vordering af, omdat de vrijheidsbeperkende voorwaarden een inbreuk maken op de grondrechten van de opgeëiste persoon, met name het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het recht op vrijheid van verkeer en verblijf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Internationale rechtshulpkamer

Parketnummer: 13-751967-19

Afwijzing van de vordering tot het stellen van vrijheidsbeperkende voorwaarden (artikel 35, vierde lid, Overleveringswet (OLW))
Op 10 februari 2025 heeft de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam (hierna:
de officier van justitie) gevorderd dat vrijheidsbeperkende voorwaarden worden gesteld aan de invrijheidstelling van de opgeëiste persoon:

[opgeëiste persoon]

geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
nu gedetineerd in [detentieplaats] .
Raadsman: mr. S. de Goede.

Procedure

1. Bij uitspraak van deze rechtbank van 16 juni 2022 is de overlevering aan de uitvaardigende justitiële autoriteit in Polen toegestaan. In die uitspraak heeft de rechtbank geconstateerd dat de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, al was verstreken, zodat er grond bestond voor overleveringsdetentie. De rechtbank heeft dan ook niet de (door de officier van justitie gevorderde) gevangenhouding bevolen.
2. De opgeëiste persoon is, nadat hij uit anderen hoofde gedetineerd is geweest, op 9 februari 2025 op bevel van de officier van justitie aangehouden op grond van artikel 37 OLW voor ten hoogste drie dagen. De feitelijke overlevering heeft niet binnen die termijn van drie dagen kunnen plaatsvinden omdat nog geen afdoende garantie van de Poolse autoriteiten is ontvangen betreffende de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon in het
remand regimein Polen. Bij bevel van 10 februari 2025 heeft de officier van justitie het bevel tot aanhouding verlengd met (maximaal) drie dagen ingaande 12 februari 2025 (artikel 37, eerste lid, OLW).
3. De officier van justitie heeft op 10 februari 2025 een vordering gedaan tot het stellen van vrijheidsbeperkende voorwaarden als bedoeld in artikel 35, vierde lid, OLW.
4. In raadkamer van 12 februari 2025 is de opgeëiste persoon, bijgestaan door zijn raadsman, gehoord over de door de officier van justitie gevorderde voorwaarden.

Beoordeling

5. In deze zaak is geen gevangenhouding bevolen omdat daar geen wettelijke basis meer voor was. Ook is de beslissing omtrent de tijd en plaats van de feitelijke overlevering niet door de rechtbank aangehouden op grond van artikel 36, eerste lid OLW. Een daartoe strekkende vordering is niet meer mogelijk. Hetzelfde geldt voor een vordering tot verlenging van de vrijheidsbeneming op grond van artikel 34 OLW.
De rechtbank is van oordeel dat de ‘vrijheidsbeneming’ bedoeld in artikel 35, vierde lid, eerste volzin, OLW, gelezen in samenhang met artikel 33 en 34 OLW, ziet op de voortgezette vrijheidsbeneming op grond van een bevel gevangenhouding of gevangenneming ex artikel 27 OLW. In deze zaak is geen sprake van een dergelijke vrijheidsbeneming. De vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon is in deze zaak gebaseerd op artikel 37 OLW. De rechtbank ziet geen ruimte voor een extensieve uitleg van artikel 35, vierde lid, OLW gelet op de inbreuk die de vrijheidsbeperkende voorwaarden maken op de grondrechten van de opgeëiste persoon, in het bijzonder op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het recht op vrijheid van verkeer en van verblijf (artikel 7 respectievelijk artikel 45 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie).
6. De rechtbank zal de vordering dan ook afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
-
Wijst afde vordering tot het stellen van vrijheidsbeperkende voorwaarden ex artikel 35 lid 4 OLW.
Aldus gedaan op 12 februari 2025 door
mr. M.E.M. James-Pater, rechter,
in tegenwoordigheid van S.C.M. Plat, griffier.