7.1.[benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 3.268,25 aan vergoeding van materiële schade en € 1.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De raadsman heeft de vordering gedeeltelijk betwist. De rechtbank zal hierna de verschillende posten van de vordering tot materiële schadevergoeding bespreken.
“alarmknop” ad € 25,98
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat deze post voor de helft kan worden toegewezen en de benadeelde partij in de vordering van de andere helft van deze post niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dit aangezien er volgens de bijlagen twee alarmknoppen zijn aangeschaft, terwijl er enkel één tegelijk gebruikt kan worden. De rechtbank oordeelt dat de gehele post voor toewijzing vatbaar is, gelet op de toelichting door de advocaat van de benadeelde partij dat één alarmknop als reserve dient. De rechtbank wijst deze post dan ook in zijn geheel toe.
“zelfverdedigingscursus” ad € 200,-
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat deze post niet kan worden toegewezen, aangezien er fors tijdsverloop heeft plaatsgevonden tussen het ten laste gelegde feit 3 en het plaatsvinden van de zelfverdedigingscursus. Daarom zou niet kunnen worden vastgesteld dat deze schade een voldoende rechtstreeks verband heeft met het tenlastegelde, als bedoeld in artikel 51f Wetboek van Strafvordering. De rechtbank gaat niet mee in dit standpunt. Dat de benadeelde partij na het tenlastegelegde behoefte had aan een zelfverdedigingscursus, acht de rechtbank voldoende onderbouwd. Dat zij deze cursus (om wat voor reden dan ook) pas een aantal maanden na het ten laste gelegde heeft gevolgd, is niet onbegrijpelijk. De rechtbank wijst deze post dan ook toe.
“kleding (bon Zara en jas)” ad € 200,-
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het bedrag van € 60,10 kan worden toegewezen en dat voor het overige de vordering moet worden afgewezen. De rechtbank gaat niet mee in dit standpunt. De benadeelde partij heeft voldoende toegelicht dat zij de kleding aan de politie heeft moeten afgeven voor sporenonderzoek en dat haar schade € 200,- bedraagt. Deze post wordt dan ook toegewezen.
“reiskosten (parkeerkosten)” ad € 140,87
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat de reiskosten ten behoeve van de terechtzittingen niet kunnen worden toegewezen. Er is geen wettelijke grondslag voor toewijzing van deze kosten. Blijkens de vordering en de bijlagen betreffen de kosten die zien op de bezoeken aan de rechtbank € 39,23 (88 kilometer * € 0,33 = € 29,04 aan reiskosten en € 10,19 aan parkeerkosten). De rechtbank zal de vordering dan ook voor dit deel afwijzen en voor het overige (€ 101,64) toewijzen.
“gederfde inkomsten” ad € 2.701,40
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat de post gederfde inkomsten niet voldoende is onderbouwd. Hoeveel uren het slachtoffer normaliter werkte en hoeveel zij na het bewezenverklaarde heeft gewerkt en welk gedeelte van deze (eventuele) verandering het gevolg is van het bewezenverklaarde, kan op basis van de vordering en de onderbouwing daarvan, niet worden vastgesteld. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van totaal € 527,62, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Voor het overige verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schade. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is niet betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding billijk is. De rechtbank wijst deze vordering dan ook toe, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [benadeelde partij 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2.027,62, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.