In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 12 februari 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee huurders van dezelfde woningbouwvereniging, Lieven de Key. Eiseres, die in de woning aan [adres 1] huurt, heeft de gedaagde, die in de woning aan [adres 2] huurt, aangeklaagd wegens overlast. De eiseres vorderde dat de gedaagde onmiddellijk de overlast zou staken en, voorwaardelijk, dat hij de woning zou ontruimen als hij zich niet aan deze vordering hield. De gedaagde is niet verschenen op de zitting, waardoor de kantonrechter verstek verleende.
De kantonrechter heeft vervolgens ambtshalve beoordeeld of hij bevoegd was om de zaak te behandelen. Hij concludeerde dat er geen huurrechtelijke relatie tussen de partijen bestond, aangezien de eiseres geen verhuurder was van de gedaagde. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een aardvordering en dat hij daarom niet bevoegd was om de vorderingen te behandelen. De kantonrechter heeft ook overwogen dat er geen aanleiding was om de zaak te verwijzen naar de bevoegde rechter, omdat de aard van de kort gedingprocedure zich daartegen verzet en de eiseres daar niet om had verzocht.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de eiseres in de proceskosten veroordeeld, die aan de kant van de gedaagde tot dat moment op nihil zijn vastgesteld, omdat de gedaagde niet was verschenen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.