8.4.Oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn persoonlijke levenssfeer en zijn lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden: de lichamelijke pijn en hinder die de benadeelde partij heeft ondervonden, de gestelde slaapproblemen, nachtmerries en angstklachten waarvoor inmiddels een verwijzing naar een specialist in verband met een mogelijk trauma als gevolg van het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden, en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.750,- (zegge: zeventienhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (26 oktober 2024).
De benadeelde partij zal in het overige van de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt, als waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Daarnaast wordt verdachte hoofdelijk veroordeeld het toegewezen bedrag te betalen. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is. Indien een mededader een deel van het bedrag betaalt, is verdachte niet langer gehouden om dat deel te betalen (en vice versa).
[aangever 2]
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn persoonlijke levenssfeer en zijn lichamelijke integriteit.
De door de benadeelde partij gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 750,-, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen in de rechtspraak worden toegekend. Dit bedrag is lager vastgesteld dan bij [slachtoffer 1] , omdat het geweld tegen [slachtoffer 1] en daarmee de aangenomen impact forser is dan bij de overige benadeelde partijen. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. Het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (26 oktober 2024).
Voor het overige deel van de immateriële schade zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van [aangever 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Daarnaast wordt verdachte hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is. Indien een mededader een deel van het bedrag betaalt, is verdachte niet langer gehouden om dat deel te betalen (en vice versa).
Materiële schade
vordert een bedrag van € 1.265,- vanwege een half jaar studievertraging. Hij heeft ter onderbouwing een brief van de studentendecaan overgelegd, waaruit blijkt dat het oplopen van studievertraging door benadeelde naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk is. Daarnaast blijkt uit de website van DUO dat het collegegeld voor het collegejaar 2024/2025 € 2.530,- betreft. Een half jaar studievertraging komt dan op € 1.265,-uit. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
Immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn persoonlijke levenssfeer en zijn lichamelijke integriteit.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 750,-, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen in de rechtspraak worden toegekend. Dit bedrag is lager vastgesteld dan bij [slachtoffer 1] , omdat het geweld tegen [slachtoffer 1] en daarmee de aangenomen impact forser is dan bij de overige benadeelde partijen. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. Het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (26 oktober 2024).
Voor het overige deel van de immateriële schade zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van [aangever 3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Daarnaast wordt verdachte hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is. Indien een mededader een deel van het bedrag betaalt, is verdachte niet langer gehouden om dat deel te betalen (en vice versa).
Materiële schade
De rechtbank constateert dat de vordering ten aanzien van de kleding niet is onderbouwd met bonnetjes of rekeningafschriften, maar de rechtbank vindt mede gelet op wat [aangever] in zijn aangifte verklaart over de schade aan zijn kleding aannemelijk dat hij deze schade heeft geleden. Op basis van het dossier blijkt ook dat er een worsteling heeft plaatsgevonden tussen [aangever] en verdachte. De rechtbank vindt het bedrag van € 38,40 voor reparatie redelijk. De rechtbank stelt hierbij de hoogte van de materiële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 38,40.
Immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn persoonlijke levenssfeer en zijn lichamelijke integriteit.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar gelet op de onderbouwing en de omstandigheid dat de hoogte van het gevorderde bedrag van € 300,- in het licht van de schadevergoedingen die doorgaans in min of meer vergelijkbare gevallen in de rechtspraak worden toegekend niet overschrijdt. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. Het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (26 oktober 2024).
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van [aangever] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Daarnaast wordt verdachte hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is. Indien een mededader een deel van het bedrag betaalt, is verdachte niet langer gehouden om dat deel te betalen (en vice versa).