ECLI:NL:RBAMS:2025:866

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
13/078943-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door schoonmaakhulp van sieraden uit woningen van ouderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 februari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een schoonmaakhulp, die beschuldigd werd van meermalen gepleegde diefstal van sieraden uit de woningen van voornamelijk bejaarde slachtoffers. De verdachte, geboren in 1977, werd beschuldigd van diefstal in de periode van 13 september 2021 tot en met 20 maart 2023. Tijdens de zitting op 21 januari 2025 heeft de officier van justitie, mr. W. van Poll, de vordering ingediend, terwijl de verdachte en haar raadsvrouw, mr. E.K.B. Bijl, hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de meeste diefstallen, maar dat de verdachte wel schuldig was aan de diefstal van twee armbanden die door de politie in een woning waren geplaatst en later door de verdachte waren weggenomen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de andere tenlastegelegde diefstallen, omdat er onvoldoende bewijs was om haar schuld te bewijzen. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op, evenals een onvoorwaardelijke taakstraf van 180 uur. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het vergoeden van schade aan de benadeelde partij, die € 500,- vorderde voor de gestolen sieraden. De rechtbank oordeelde dat de vordering voldoende onderbouwd was en wees deze toe.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/078943-23
Datum uitspraak: 4 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1977,
wonende op het adres [woonadres] ,
hierna: verdachte.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W. van Poll, en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. E.K.B. Bijl, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal, meermalen gepleegd te Uithoorn en/of te Kudelstaart en/of te Aalsmeer in de periode van 13 september 2021 tot en met 20 maart 2023.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor wat betreft de diefstallen van aangevers [aangever 2] , [aangever 9] , [aangever 10] en [benadeelde partij 4] wegens een gebrek aan bewijs. Ten aanzien van de overige aangevers stelt de officier van justitie dat de diefstallen bewezen kunnen worden, mede aan de hand van schakelbewijs.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw refereert zich ten aanzien van de diefstal van de armbanden van de politie aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de overige diefstallen verzoekt zij om vrijspraak. De raadsvrouw stelt namelijk dat de meeste aangeefsters niet weten wanneer zij de sieraden hebben verloren en dat onduidelijk is hoeveel andere mensen in de woningen van aangeefsters zijn geweest. Bovendien is geen van de gestolen sieraden aangetroffen bij de verdachte, met uitzondering van de diefstal van de armbanden van de politie welke zij bekent te hebben gepleegd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Partiële vrijspraak
Op basis van het dossier staat vast dat vanaf oktober 2021 tot en met de dag van de aanhouding van verdachte, een groot aantal aangiften is gedaan van diefstal van sieraden en/of geld bij voornamelijk bejaarde mensen danwel mensen die van (huishoudelijke) hulp afhankelijk zijn. Deze aangiften bevatten veel overeenkomsten. Verder is het opvallend dat de stroom van aangiften is opgehouden na de aanhouding van verdachte. Om een feit echter bewezen te kunnen verklaren moet een dossier voldoende wettig bewijs bevatten. Dat houdt in dat er in principe meer dan één bewijsmiddel moet zijn om tot een bewezenverklaring te komen. In een overgroot deel van onderhavige gevallen bevat het dossier echter alleen een aangifte. Met toepassing van zogenaamd schakelbewijs kan niettemin geoordeeld worden dat een feit bewezen is.
Er is sprake van schakelbewijs als bewijsmiddelen waarmee bepaalde feiten kunnen worden bewezen, op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertonen met het bewijs van het te bewijzen (andere) feit en dat duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van verdachte (de zogenaamde modus operandi). Deze modus operandi moet dan wel telkens dezelfde specifieke kenmerken vertonen.
Geen schakelbewijs
De rechtbank oordeelt dat op basis van het dossier geen modus operandi kan worden vastgesteld die voldoende specifiek is om als schakelbewijs bij te dragen aan het bewijs in de zaken waarbij het dossier slechts een aangifte bevat.
Hoewel uit de bekennende verklaring van verdachte van één van de diefstallen blijkt dat zij in staat is diefstallen te plegen, is het enkele feit dat verdachte in slaapkamers komt, onvoldoende specifiek om de toepassing van schakelbewijs te rechtvaardigen. Verdachte is immers schoonmaakster en het hoort bij haar werk om (ook) in slaapkamers te komen om daar schoon te maken. Hoewel de door verdachte erkende diefstal aantoont dat zij ook in een kast op een slaapkamer is geweest, is dit, tegen de achtergrond dat zij in slaapkamers schoonmaakt en haar stelling ter zitting dat zij alleen in (slaapkamer)kasten komt als daarom door de cliënt wordt verzocht, onvoldoende specifiek voor het plegen van diefstal. Dat in enkele zaken door aangevers enig vreemd gedrag wordt opgemerkt, zoals het sluiten van de slaapkamerdeur als zij gaat stofzuigen, het frunniken aan haar kleding, het kriskras door de woning lopen en gehaast weggaan, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Nog daargelaten dat deze waarnemingen een subjectief element kennen, geldt dat deze waarnemingen evenmin specifiek zijn voor het plegen van diefstallen. Zij kunnen immers ook worden uitgelegd als behorend bij het schoonmaakwerk. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat er veelal lange periodes hebben gezeten tussen het moment dat de aangeefsters het ontbreken van de sieraden hebben ontdekt en het moment dat zij hiervan aangifte hebben gedaan. Tevens is het niet onaannemelijk dat binnen de gemeenschap waarin de aangeefsters zich bevinden onderling is gesproken over verdachte en de mogelijkheid dat zij degene is die hun sieraden zou hebben weggenomen. Het gegeven dat de aangeefsters sieraden missen en dat in enkele gevallen vaststaat dat verdachte bij hen thuis is geweest, is onvoldoende om vast te stellen dat verdachte ook degene is geweest die de sieraden heeft weggenomen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken voor wat betreft de diefstallen ten aanzien van [aangever 1] , [aangever 2] , [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 2] , [aangever 3] , [aangever 4] , [benadeelde partij 3] , [aangever 5] , [aangever 6] , [aangever 7] , [benadeelde partij 5] , [aangever 9] , [aangever 10] en [aangever 11] .
Bewezenverklaring
De politie
Het dossier bevat processen-verbaal waaruit blijkt dat de politie onder meer twee armbanden in de woning aan de [adres 1] heeft geplaatst. Nadat verdachte in deze woning had schoongemaakt, lagen deze twee armbanden niet meer in de woning op de plek waar de politie ze had achtergelaten. Diezelfde dag is verdachte aangehouden en zijn de armbanden bij haar aangetroffen. Tegenover de politie en ter zitting verklaart verdachte de armbanden te hebben weggenomen. Deze diefstal acht de rechtbank dan ook bewezen.
[aangeefster]
Ten aanzien van aangeefster [aangeefster] bevat het dossier een aangifte waaruit blijkt dat zij op 29 september 2021 erachter komt dat bij haar thuis sieraden zijn weggenomen nadat de schoonmaakhulp is langs geweest. Uit het dossier blijkt, en verdachte verklaart ter zitting dat zij bij verschillende instanties als schoonmaakhulp heeft gewerkt en dus bij veel mensen thuis is geweest. Zowel uit het dossier als uit de verklaring van de verdachte ter zitting blijkt dat zij [persoon] (hierna: [persoon] ) kent. [persoon] heeft bij de politie verklaard dat hij verdachte kent en wel eens sieraden van haar heeft ingekocht. Van deze inkopen heeft [persoon] inkoopfacturen waarop de naam van de verkoper staat en waarbij een foto van de ingekochte goederen is gevoegd. [persoon] heeft inkoopfacturen aan de politie overgelegd van inkopen die hij heeft gedaan waarbij verdachte de verkoper was. De politie is nagegaan welke foto’s van sieraden en inkoopperiode eventueel aansloten bij de gedane aangiften. Op basis hiervan zijn foto’s van de door [persoon] bij verdachte ingekochte sieraden aan [aangeefster] getoond. [aangeefster] zegt direct verschillende sieraden – die zij heeft beschreven in haar aangifte – te herkennen als zijnde haar sieraden. De rechtbank constateert dat de aan [aangeefster] getoonde foto bij de factuur met kenmerk [nummer 1] een inkoopdatum van 23 september 2021 vermeldt en dat deze datum ligt in de periode waarin de sieraden volgens [aangeefster] bij haar zijn weggenomen (namelijk tussen 13 september en 29 september 2021). Dit is anders voor de herkenning van de sieraden op de aan [aangeefster] getoonde foto bij de factuur met kenmerk [nummer 2] . Die factuur vermeldt de datum 9 september 2021 als inkoopdatum van sieraden en die datum ligt vóór de door aangeefster genoemde (en de tenlastegelegde) periode. Nu [aangeefster] echter naast een armband (maar zonder de bedels) de zeer specifieke hanger met boogschutter op de bij die factuur behorende foto herkent, gaat de rechtbank er niettemin van uit dat dit weldegelijk haar in de tenlastegelegde periode gestolen sieraden zijn. De rechtbank weegt verder mee dat [aangeefster] heeft verklaard dat er geen andere mensen bij haar thuis komen dan de schoonmaakhulp. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte, die als schoonmaakhulp werkt, ook degene is geweest die de sieraden van [aangeefster] heeft weggenomen. Deze diefstal acht de rechtbank dan ook bewezen.
[benadeelde partij 1]
Het dossier bevat ten aanzien van [benadeelde partij 1] eveneens een aangifte waaruit blijkt dat haar sieraden weg zijn nadat de schoonmaakhulp, die zij als [naam] kent, bij haar thuis is geweest. [benadeelde partij 1] heeft in haar aangifte verklaard dat haar was opgevallen dat [naam] na het schoonmaken aan haar bovenkleding zat te frunniken en gehaast was weggegaan. Ter zitting heeft verdachte verklaard zichzelf ook [naam] te noemen en als schoonmaakhulp bij ouderen te werken. Verder heeft de politie ook ten aanzien van [benadeelde partij 1] gekeken welke inkoopfacturen van [persoon] , waarbij verdachte de verkopende partij was, voor wat betreft inhoud en inkoopperiode aansluiting vonden bij de aangifte van [benadeelde partij 1] . Op basis hiervan is een foto van door [persoon] bij verdachte ingekochte sieraden getoond aan [benadeelde partij 1] . [benadeelde partij 1] verklaart op één factuur sieraden te zien die van haar kunnen zijn geweest. De reden dat zij geen 100% herkenning geeft, komt volgens haar doordat de foto daarvoor te onduidelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat ook deze diefstal bewezen is. De rechtbank baseert dit oordeel op het gegeven dat de sieraden van [benadeelde partij 1] weg zijn nadat de schoonmaakhulp op 10 november 2021 bij haar thuis is geweest en dat de schoonmaakhulp die bij aangeefster is geweest en verdachte, die als schoonmaakhulp werkt, allebei de naam [naam] gebruiken. Daarnaast kwam die [naam] onrustig en gehaast op aangeefster over op die 10 november 2021. Ook draagt aan het bewijs bij dat de inkoopfactuur waarop [benadeelde partij 1] sieraden denkt te herkennen uit november 2021 is, wat overeenkomt met de periode waarin de sieraden zijn gestolen. Gelet op het voorgaande kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte degene is geweest die de sieraden van [benadeelde partij 1] heeft weggenomen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in de periode van 13 september 2021 tot en met 20 maart 2023 te Uithoorn en te Kudelstaart telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
- van mevr. [aangeefster] (1934): gouden sieraden en
- van mevr. [benadeelde partij 1] (1941): gouden sieraden en
- van de Politie: twee gouden armbandjes.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat in het geval van een bewezenverklaring moet worden volstaan met een taakstraf. Indien de rechtbank desondanks een gevangenisstraf op zal leggen, verzoekt de raadsvrouw deze geheel voorwaardelijk aan verdachte op te leggen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie diefstallen uit woningen van hoogbejaarde mensen. Zij heeft daarmee misbruik gemaakt van haar positie als schoonmaakhulp waarmee zij de toegang heeft gekregen tot de woningen van mensen die haar hulp nodig hadden. Verdachte bekent enkel het feit te hebben gepleegd waar zij, vanwege haar aanhouding met de armbandjes in haar bezit, niet onderuit kan komen. Zij neemt niet de verantwoordelijkheid voor de twee andere bewezenverklaarde diefstallen waar zij bij de aangeefsters leed en schade heeft aangericht. Daarbij zijn de feiten des te ernstiger omdat de weggenomen goederen sieraden betreffen die een grote emotionele waarde voor de slachtoffers hebben, zoals bijvoorbeeld de trouwring van de overleden echtgenoot van één van de slachtoffers. Met haar handelen heeft verdachte bij de slachtoffers het vertrouwen in de medemens geschaad, terwijl juist zij veel op hun medemens moeten steunen. Dit alles neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 13 november 2024. Hieruit blijkt dat verdachte drie keer eerder is veroordeeld voor diefstal. Wel is gebleken dat verdachte sinds haar aanhouding op 20 maart 2023 niet meer met de politie in aanraking is geweest. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 15 januari 2025 waaruit blijkt dat verdachte een licht verstandelijke beperking heeft. Dit heeft invloed op de manier waarop verdachte met haar problemen omgaat. De reclassering adviseert negatief ten aanzien van een eventuele gevangenisstraf aangezien haar uitkering dan zou stoppen waardoor een instabiele gezinssituatie voor haar en haar kinderen zou kunnen ontstaan.
Strafoplegging
De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor straftoemeting (LOVS) kent geen uitgangspunt voor diefstal uit een woning op de wijze zoals verdachte die heeft gepleegd. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij het uitgangspunt voor insluiping in een woning nu verdachte misbruik heeft gemaakt van de toegang die zij heeft tot de woningen vanuit haar positie als schoonmaakhulp. In het geval van recidive gaat de LOVS bij diefstal met insluiping uit van een gevangenisstraf van drie maanden. De kwetsbaarheid van de slachtoffers geldt hierbij als een strafverzwarende omstandigheid.
De rechtbank is van oordeel dat er aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van de LOVS en van hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd, gelet op het reclasseringsrapport van 15 januari 2025. Ook zal de rechtbank afwijken van hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd nu zij minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie.
De rechtbank weegt in strafverminderende zin mee dat er bijna twee jaar heeft gezeten tussen het moment dat zij de laatste diefstal heeft gepleegd en de behandeling van deze verdenking ter zitting. Tot slot houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met het gegeven dat verdachte laag belastbaar is. In strafverzwarende zin neemt de rechtbank echter mee dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van diefstallen en dat twee van de slachtoffers kwetsbare ouderen betroffen.
Gelet op al het voornoemde is de rechtbank van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een onvoorwaardelijke taakstraf van 180 uur, passend en geboden is. De voorwaardelijke gevangenisstraf strekt ertoe verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom schuldig te maken aan strafbare feiten. De rechtbank bepaalt daarbij een proeftijd van twee jaar.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 1 STK Horloge (goednummer: PL1300-2023062403-6316157);
  • 1 STK Horloge (goednummer: PL1300-2023062403-6316160);
  • 1 STK Horloge (goednummer: PL1300-2023062403-6316165);
  • 1 STK Horloge (goednummer: PL1300-2023062403-6316167);
  • 1 STK Horloge (goednummer: PL1300-2023062403-6316170);
  • 1 STK Horloge (goednummer: PL1300-2023062403-6316173);
  • 1 STK Horloge (goednummer: PL1300-2023062403-6316178);
  • 1 STK Horloge (goednummer: PL1300-2023062403-6316179);
  • 1 STK Horloge (goednummer: PL1300-2023062403-6316180);
  • 1 STK Horloge (goednummer: PL1300-2023062403-6316182);
  • 1 STK Horloge (goednummer: PL1300-2023062403-6316186);
  • 1 STK Fiets Heren (goednummer: PL1300-2023062403-6316304).
Nu niet is gebleken dat de goederen die bij verdachte zijn aangetroffen van enig misdrijf afkomstig zijn, dienen die aan verdachte te worden teruggegeven

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 500,- aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering voldoende met stukken is onderbouwd en geheel dient te worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu de vordering onvoldoende is onderbouwd en zij een symbolisch bedrag vordert.
Oordeel van de rechtbank
Uit het dossier blijkt dat verdachte rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de diefstal nu verschillende gouden sieraden van haar zijn weggenomen. Benadeelde geeft aan niet te weten wat het precieze schadebedrag is en vordert om die reden het ‘symbolische bedrag’ van € 500,- ter vergoeding van haar schade. De rechtbank begrijpt het verzoek tot vergoeding van dit ‘symbolische bedrag’ zo dat benadeelde bedoelt te zeggen dat zij het precieze bedrag van de weggenomen goederen niet weet te achterhalen en daarom de rechtbank verzoekt om bij de toewijzing van de vordering gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid. Haar schade heeft zij onderbouwd door de waarde van verschillende gelijkende sieraden als de sieraden die haar ontnomen zijn als bijlage aan haar vordering te voegen. Op grond van de gevoegde stukken acht de rechtbank een bedrag van € 500,- ter vergoeding van de schade voldoende onderbouwd. Zij zal de vordering van de materiële schadevergoeding daarom geheel toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [benadeelde partij 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro).
[benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5]
Verdachte wordt vrijgesproken ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de door benadeelde partijen [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partijen kunnen daarom niet in hun vordering worden ontvangen.
De benadeelde partijen en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 36f, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat deze straf
niet ten uitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
3 (drie) maanden.
Beslag
Gelast de
teruggaveaan
[verdachte]van:
  • 1 STK Horloge (goednummer: PL1300-2023062403-6316157);
  • 1 STK Horloge (goednummer: PL1300-2023062403-6316160);
  • 1 STK Horloge (goednummer: PL1300-2023062403-6316165);
  • 1 STK Horloge (goednummer: PL1300-2023062403-6316167);
  • 1 STK Horloge (goednummer: PL1300-2023062403-6316170);
  • 1 STK Horloge (goednummer: PL1300-2023062403-6316173);
  • 1 STK Horloge (goednummer: PL1300-2023062403-6316178);
  • 1 STK Horloge (goednummer: PL1300-2023062403-6316179);
  • 1 STK Horloge (goednummer: PL1300-2023062403-6316180);
  • 1 STK Horloge (goednummer: PL1300-2023062403-6316182);
  • 1 STK Horloge (goednummer: PL1300-2023062403-6316186);
  • 1 STK Fiets Heren (goednummer: PL1300-2023062403-6316304).
Vorderingen benadeelde partijen
[benadeelde partij 1]
Wijstde vordering van de benadeelde partij
toetot een bedrag van
€ 500,- (vijfhonderd euro)aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (10 november 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[benadeelde partij 1]aan
de Staat € 500,- (vijfhonderd euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (10 november 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan
gijzelingworden toegepast voor de duur van
10 (tien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
[benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5]
Verklaart
[benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] niet-ontvankelijkin hun vorderingen.
Bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft ophet - geschorste - bevel tot
voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter,
mrs. E. Biçer en L. Baroud, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.T. Lo Dico, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 februari 2025.