ECLI:NL:RBAMS:2025:8653

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
13-049337-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van belaging en bedreiging, bewezenverklaring voorhanden hebben van een wapen

Op 12 november 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van belaging, bedreiging en het voorhanden hebben van een wapen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de belaging en bedreiging, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte inbreuk had gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. De rechtbank concludeerde dat er tijdens de tenlastegelegde periode een relatie bestond tussen de verdachte en de aangeefster, en dat de aangeefster zelf ook een actieve rol had gespeeld in het contact tussen hen. Dit leidde tot onduidelijkheid over de grenzen van de persoonlijke levenssfeer.

Voor de bedreiging kon de rechtbank niet vaststellen dat het opzet van de verdachte gericht was op het aanjagen van vrees bij de aangeefster. De verdachte had een nagebootst vuurwapen getoond, maar de omstandigheden wezen erop dat dit niet met de intentie was om te bedreigen. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een wapen, waarvoor hij een geldboete van € 550,- kreeg opgelegd. De rechtbank oordeelde dat het bezit van een nabootsing van een vuurwapen, ook al was het niet echt, angst kan aanjagen en dat hiertegen opgetreden moet worden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/049337-25
Parketnummer vordering tul: 15/115406-23
Datum uitspraak: 12 november 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.S. Bond, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.S. Kostelijk, naar voren
hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering tot schadevergoeding van
de benadeelde partij [slachtoffer] en van hetgeen door mr. S. Van Bunnik, advocaat in Amsterdam, namens haar, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1: de belaging van [slachtoffer] in de periode van 1 september 2024 tot en met 13 februari 2025 te Amsterdam;
feit 2:de bedreiging van [slachtoffer] op 3 november 2022 te Amsterdam;
feit 3:het voorhanden hebben van een nagebootst vuurwapen in de periode van 3 november 2022 tot en met 13 februari 2025 te Amsterdam en/of Almere en/of Soest.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ivan dit vonnis. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich aan de hand van haar schriftelijk requisitoir op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
In de periode dat de belaging heeft plaatsgevonden, is er veel contact geweest tussen verdachte en aangeefster. De meeste berichten zijn door verdachte aan aangeefster verstuurd. Daarbij is het uitsluitend verdachte die denigrerend, dwingend of beledigend is naar aangeefster toe. Uit het feit dat aangeefster zelf ook contact met verdachte zoekt, kan niet worden afgeleid dat zij toestemming geeft voor het contact.
Ter onderbouwing van de bedreiging heeft de officier van justitie gewezen op de aangifte, het screenshot op pagina 393 van het dossier en de verklaring van verdachte op zitting dat hij het nepwapen heeft getoond. Volgens aangeefster heeft verdachte tijdens het tonen van het wapen gezegd dat ze een kogel moet happen. Er is geen reden om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster, ook omdat verdachte zelf niet kan uitleggen waarom hij het nepwapen heeft getoond.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor de ten laste gelegde belaging en bedreiging, conform de op zitting overgelegde pleitnota.
Met betrekking tot de belaging stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte weliswaar veelvuldig contact heeft gezocht met aangeefster, maar dit contact was wederkerig. Aangeefster heeft verdachte keer op keer opgezocht. Voor wat betreft de bedreiging heeft de raadsvrouw bepleit dat bij aangeefster niet de redelijke vrees kon ontstaan dat zij zelf het leven zou kunnen verliezen, dan wel zwaar mishandeld zou kunnen worden. Daarvoor is meer nodig dan het enkel tonen van een wapen gedurende een vriendelijk gesprek.
Ten aanzien van het voorhanden hebben van een nagebootst vuurwapen, heeft de raadsvrouw geen bewijsverweer gevoerd. Verdachte heeft dit feit op zitting ook bekend.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van feit 1
Verdachte en aangeefster hebben zes jaar een relatie gehad. Op enig moment is de relatie geëindigd. Uit de inhoud van het dossier volgt het beeld dat de (voormalige) relatie tussen verdachte en aangeefster werd doordrenkt van boosheid en wrok en dat er veelvuldig sprake was van – over en weer – aantrekken en afstoten. Voorliggende casus dient daarom in het licht van de beschreven context te worden beoordeeld.
Aangeefster heeft twee aangiftes en klacht gedaan van belaging. Daarbij heeft aangeefster – kort gezegd – verklaard dat zij dagelijks door verdachte wordt lastig gevallen via Whatsapp, telefoon en e-mail, dat verdachte vaak voor haar deur staat en dat hij bedreigingen stuurt.
De rechtbank stelt voorop dat een “knipperlichtrelatie” niet per definitie de mogelijkheid van belaging tussen betrokken partijen uitsluit. Voor belaging, als bedoeld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), is vereist dat sprake is van een wederrechtelijke, stelselmatige en opzettelijke inbreuk op een anders persoonlijke levenssfeer. Daarbij moet de pleger het oogmerk hebben om een ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een dergelijke belaging zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen, alsmede de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de vrijheid van het slachtoffer. Zo’n knipperlichtrelatie kan tot gevolg hebben dat onduidelijkheid ontstaat voor de betrokken partijen waar de privacy dan wel de persoonlijke levenssfeer begint en eindigt.
In dat verband stelt de rechtbank het volgende vast. Partijen hadden in de ten laste gelegde pleegperiode veel contact, gedurende de hele dag. Het grootste gedeelte van de berichten uit het dossier is weliswaar afkomstig van verdachte, maar aangeefster reageert zelf inhoudelijk op verdachte en initieert ook zelf het onderlinge contact. Daar reageert verdachte dan weer op en andersom. De inhoud van de berichten ziet grotendeels op hun onderlinge relatie en de relatie die verdachte met zijn echtgenote heeft. De toon van de berichten afkomstig van verdachte is vaak dwingend, denigrerend en/of beledigend.
Hoewel aangeefster verdachte vraagt geen contact meer te zoeken of aangeeft hem te blokkeren, zoals het bericht van aangeefster op 14 oktober 2024 “
Nu uit m’n leven jij!” en het bericht op 30 december 2024 dat verdachte moet stoppen met het sturen van berichten, blijft de beschreven dynamiek van het contact bestaan. Zo hervat aangeefster na haar bericht op 14 oktober 2024 als eerste het onderlinge contact, door verdachte te sturen “
Je kan appen”.
De rechtbank stelt vast dat het verdachte verweten kan worden dat hij steeds contact zocht met aangeefster. De rechtbank stelt echter ook vast dat aangeefster zelf een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het in stand houden van het berichtenverkeer over en weer, dat zij zelf het initiatief nam tot contact en dat er tijdens de ten laste gelegde periode (enige vorm van) een relatie bestond tussen verdachte en aangeefster.
Gelet op het voorgaande heeft er, naar het oordeel van de rechtbank, voor verdachte in de tenlastegelegde periode teveel onduidelijkheid bestaan over de grens van de persoonlijke levenssfeer van aangeefster en kan de rechtbank bovenal niet vaststellen dat verdachte inbreuk heeft gemaakt op die persoonlijke levenssfeer. De dwingende, bedreigende en/of beledigende inhoud van sommige berichten van verdachte zouden onder andere omstandigheden mogelijk wel strafbaar handelen opleveren. Wat resteert zijn naar het oordeel van de rechtbank gedragingen die niet de conclusie kunnen dragen dat sprake was van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de belaging zoals tenlastegelegd niet wettig en overtuigend bewezen kan worden zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Vrijspraak van feit 2
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van bedreiging in de zin van
artikel 285 Sr onder meer is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen, en dat het opzet van verdachte daarop was gericht.
De rechtbank stelt op basis van het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting vast dat verdachte via FaceTime een nagebootst vuurwapen aan aangeefster heeft getoond en op de camera heeft gericht. Dergelijke handelingen zijn op zichzelf naar hun aard geschikt om de vrees te doen ontstaan dat aangeefster het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. De rechtbank is echter van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het opzet verdachte daarop was gericht.
Verdachte verklaart namelijk dat hij zijn schuur aan het opruimen was, daarbij het wapen heeft aangetroffen en dit vervolgens aan aangeefster heeft getoond. Deze verklaring is op basis van het dossier niet onaannemelijk te achten. Het Facetime-gesprek heeft na het moment waarop het wapen in beeld kwam nog 39 minuten geduurd, aangeefster heeft destijds geen melding gemaakt of aangifte gedaan van deze gebeurtenis en ook als aangeefster aangifte doet van belaging, doet zij geen aangifte van deze bedreiging. Pas in een aanvullende aangifte wordt eerst over dit incident gesproken.
Daar staat de verklaring van aangeefster tegenover. Aangeefster verklaart over meerdere (niet online) incidenten die zich in de loop van de relatie hebben voorgedaan. Hierbij zou met het wapen zijn gedreigd en zouden dreigende woorden zijn geuit. Deze bedreigingen zijn niet ten laste gelegd. De aangifte wordt enkel ondersteund met screenshots in het dossier waarop te zien is dat verdachte een wapen vasthoudt en op de camera richt.
De rechtbank is er in het licht van voornoemde omstandigheden niet van overtuigd dat verdachte met zijn handelen daadwerkelijk opzet heeft gehad op bedreiging van aangeefster in de zin van art. 285 Sr.
Bewezenverklaring van feit 3
De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte het tenlastegelegde
feit heeft gepleegd.
Omdat verdachte het bewezenverklaarde feit heeft bekend en de raadsvrouw hiervoor geen
vrijspraak heeft bepleit, kan, op grond van artikel 359 derde lid van het Wetboek van
Strafvordering, voor deze bewezenverklaarde feiten met de in bijlage II genoemde opgave
van bewijsmiddelen worden volstaan.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
in de periode van 3 november 2022 tot en met 13 februari 2025 te Almere en Soest,
een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten
een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een nabootsing
van een vuurwapen, welke door vorm en afmetingen sprekende gelijkenis vertoont
met een vuurwapen van het merk Desert Eagle, voorhanden heeft gehad.

5.De strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar. Er zijn geen bijzondere omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 94 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd om verdachte bij een bewezenverklaring van feit 3 een geldboete op te leggen met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals op zitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit van een verboden wapen. Het ging weliswaar om een nabootsing van een wapen, maar ook daarmee kan een ander angst worden aangejaagd. Tegen het bezit van dergelijke voorwerpen dient te worden opgetreden.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 september 2025, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten. Dit zal de rechtbank daarom niet meewegen bij het bepalen van de op te leggen straf.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsadvies van 22 oktober 2025 waaruit onder meer blijkt dat het risico op herhaling laag wordt ingeschat.
Strafoplegging
Gelet op het feit dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de onder 1 en 2 genoemde feiten – welke zonder twijfel het zwaarste wegen in de strafeis van de officier van justitie – komt de rechtbank tot een veel lagere straf dan geëist door de officier van justitie.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting ten slotte acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor het voorhanden hebben van een nagebootst bestaand vuurwapen. Het oriëntatiepunt voor zo’n feit is een geldboete van € 550,-.
Alles afwegende, ziet de rechtbank geen aanleiding af te wijken van de oriëntatiepunten. De rechtbank zal daarom verdachte veroordelen tot een geldboete van € 550,-. De rechtbank ziet aanleiding om, gezien artikel 27 lid 3 Sr, te bepalen dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht daarop in mindering moet worden gebracht.

8.Beslag

8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het in beslag genomen gasdrukwapen (goednummer G6620308) en de in beslag genomen patroonhouder (goednummer G6620310) moeten worden onttrokken aan het verkeer.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de in beslaggenomen goederen onttrekken aan het verkeer, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het bewezenverklaarde is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.De vordering benadeelde partij

9.1
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 4.250,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij integraal kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de verzochte vrijspraak van feiten 1 en 2. Subsidiair heeft zij verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank kan alleen een schadevergoeding toekennen als is bewezen dat verdachte het strafbare feit heeft begaan dat met de schade verband houdt. Verdachte wordt vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde feiten die verband houden met de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding. De benadeelde partij wordt daarom in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partijen en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.De vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 29 september 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer
15/115406-23, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 1 september 2023 van de politierechter te Haarlem, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis met aftrek, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
10.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging gevorderd.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, gelet op de door haar verzochte vrijspraak van feit 1.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging niet opportuun en wijst deze af.

11.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23, 24c en 63 Sr en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en
spreekt verdachtedaarvan
vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 3 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals
hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan
hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
geldboetevan
€ 550,- (vijfhonderdvijftig euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door 11 dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, op de geldboete in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van € 50,- per dag.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
1. STK Gasdrukwapen (goednummer G6620308)
1 STK Patroonhouder (goednummer G6620310).
Verklaart
[slachtoffer] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging (15/115406-23):
Wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging van de straf .
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. D.A. Segbedzi en C.J.M. in ‘t Veld-Vernooij, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.L. van Tellingen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 november 2025.
[....]

[....]

[....]

[....]

.