ECLI:NL:RBAMS:2025:8648

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
13-219520-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van bedreiging met brandstichting door verdachte in Amsterdam

Op 12 november 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met brandstichting. De zaak kwam voort uit een incident waarbij de verdachte via een WhatsApp-bericht dreigende woorden naar een bewoner van een wooncomplex stuurde, vergezeld van het aanbrengen van een spoor van benzine in de gang van het complex. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn geestelijke toestand en de rapportages van deskundigen, het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd onder invloed van een ziekelijke stoornis, waardoor het feit niet aan hem kon worden toegerekend. De rechtbank ontsloeg de verdachte van alle rechtsvervolging. De benadeelde partij, die zich bedreigd voelde door de acties van de verdachte, vorderde een schadevergoeding van €750,-, maar de rechtbank kende uiteindelijk €500,- toe als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de bedreiging met brandstichting een grote impact had op de benadeelde, die eerder al met een posttraumatische stressstoornis had gekampt. De rechtbank heeft ook een zorgmachtiging afgegeven voor de verdachte, die kampt met ernstige psychiatrische problematiek.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/219520-25
Datum uitspraak: 12 november 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
Voetbalstraat 327, 1062 XB Amsterdam ,
naar eigen zeggen zonder woon- of verblijfplaats,
nu gedetineerd in het [detentieplaats locatie]
van het [detentieplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 29 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.S. Bond en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. I.I. Herremans naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van het verzoekschrift zorgmachtiging van de
officier van justitie en van wat verdachte en zijn civiele raadsman, mr. J.W. Plantema,
hierover naar voren hebben gebracht. Hetgeen betrekking heeft op het verzoekschrift
zorgmachtiging wordt in een afzonderlijke beslissing opgenomen.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering tot schadevergoeding van
de benadeelde partij [benadeelde partij] en van hetgeen door [naam medewerkster Slachtofferhulp Nederland] , medewerkster Slachtofferhulp Nederland, namens haar naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 juli 2025 tot en met 21 juli 2025 te Amsterdam, in elk geval in Nederland (telkens) [benadeelde partij] en/of een of meerdere bewoner(s) van het [woonpcomplex] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met brandstichting, door
- op 18 juli 2025 die bewoner(s) via een app te berichten dat hij, verdachte, en/of te berichten met de woorden: 'u is one of the reasons ur ganna get burn out', althans te berichten met woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- op 21 juli 2025 op een gang van voornoemd wooncomplex een spoor van benzine/diesel aan te brengen;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte [benadeelde partij] en de andere bewoners van het wooncomplex heeft bedreigd met brandstichting door via een tekstbericht in de WhatsApp groep van het wooncomplex te sturen: 'u is one of the reasons ur ganna get burn out', én op de gang van het wooncomplex een spoor van benzine aan te brengen. Hoewel verdachte heeft verklaard dat hij met zijn tekstbericht niet heeft bedoeld dat hij [benadeelde partij] of anderen in brand wilde steken, vindt de officier van justitie, gezien de letterlijke tekst van het bericht en de combinatie met het aangebrachte spoor van benzine in de gang, dat verdachte de bedoeling heeft gehad om [benadeelde partij] en de bewoners van het wooncomplex te bedreigen. Tevens vindt de officier van justitie de verklaring van verdachte dat de benzine is gelekt uit een vuilniszak, ongeloofwaardig.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het ten laste gelegde, omdat het (al dan niet voorwaardelijk) opzet ontbreekt op het doen ontstaan van redelijke vrees bij [benadeelde partij] en de bewoners van het wooncomplex. Het ‘burn out’- bericht en de gemorste benzine in de gang betreffen twee afzonderlijke incidenten, die ten onrechte met elkaar in verband zijn gebracht.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte met de woorden in het tekstbericht en de feitelijke handelingen zoals die ten laste zijn gelegd, [benadeelde partij] heeft bedreigd met brandstichting. Het verweer van de raadsvrouw dat vrijspraak moet volgen voor de bedreiging omdat het (voorwaardelijk) opzet van verdachte op het ontstaan van redelijke vrees bij [benadeelde partij] en de bewoners van het appartementencomplex ontbreekt, slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Aangeefster [benadeelde partij] heeft verklaard dat zij een foto had rondgestuurd in de WhatsAppgroep van het wooncomplex, waarop te zien was dat iemand een fiets aan het stelen was. In de WhatsApp groep vroeg zij of iemand de persoon op deze foto herkende en of de fiets aan iemand van het wooncomplex toebehoorde. Aangeefster twijfelde of de persoon op de foto verdachte betrof of niet. Op 18 juli 2025 stuurde verdachte in de WhatsApp groep, als reactie op de foto, meerdere tekstberichten die gericht waren aan aangeefster. Verdachte noemde de aangeefster in deze tekstberichten namelijk bij haar voornaam. In één van de tekstberichten stond: 'u is one of the reasons ur ganna get burn out'.
Op 21 juli 2025 ontvangen verbalisanten een melding dat er in de gang van voornoemd wooncomplex een spoor van benzine is aangebracht. Ter plaatse treffen de verbalisanten in de gang van het wooncomplex een spoor van benzine op de grond aan, dat vanaf de deur van de woning van verdachte tot aan de voordeur loopt.
Ter terechtzitting verklaart verdachte dat hij het spoor van benzine in de gang heeft veroorzaakt, maar dat dit komt doordat er benzine is gelekt uit een vuilniszak. Verdachte verklaart dat hij worstelde met depressieve gevoelens en toen benzine uit een fles heeft gedronken. Doordat de benzine brandde in zijn keel gooide hij de rest van de fles in een vuilniszak, terwijl de dop van de fles niet goed was dichtgedraaid. Verdachte verklaart dat hij vervolgens vanaf zijn kamer de lekkende vuilniszak door de gang van het wooncomplex heeft getrokken en dat het spoor van benzine zo is ontstaan.
Verdachte heeft bij het politieverhoor en ter terechtzitting bekend dat hij het tekstbericht in de WhatsAppgroep van het wooncomplex heeft gestuurd, maar hij ontkent dat hij met dit bericht de bedoeling heeft gehad om iemand te bedreigen. Verdachte heeft in eerste instantie bij het verhoor van de politie verklaard dat hij met de bewoordingen in het tekstbericht een ‘burn-out’, in de zin van iemands geestelijke gesteldheid, heeft bedoeld. Ter terechtzitting heeft verdachte opnieuw verklaard dat hij een mentale ‘burn out’ heeft bedoeld. Daarnaast verklaart verdachte ter terechtzitting dat hij ‘burn dem out’ wilde sturen en dat de spellingscorrectie van de telefoon er ‘burn out’ van heeft gemaakt. Volgens verdachte is ‘burn dem out’ een uitdrukking in het Jamaicaanse Patois met een seksuele lading en waren deze woorden niet bedoeld om iemand te bedreigen met brandstichting.
De rechtbank acht de voornoemde verklaringen van verdachte, mede gelet op het feit dat verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd, ongeloofwaardig. De rechtbank overweegt hierbij dat de letterlijke vertaling van ‘burn dem out’, het bericht dat verdachte had willen versturen, ‘verbranden’ is.
Naar het oordeel van de rechtbank levert het door verdachte gestuurde tekstbericht, mede gelet op de letterlijke tekst en de vertaling daarvan, in combinatie met het spoor van benzine dat verdachte heeft veroorzaakt in de gang, een bedreiging met brandstichting op. De combinatie van het tekstbericht en het benzinespoor in de gang heeft voor [benadeelde partij] wel degelijk een bedreigende situatie opgeleverd. Had de gang met benzine immers vlamgevat, dan had dit een groot gevaar opgeleverd voor het leven en de lichamelijke integriteit van [benadeelde partij] . Dat hiertoe bij [benadeelde partij] ook de redelijke vrees bestond, leidt de rechtbank af uit de beschreven feitelijke handeling en de verklaring waarin [benadeelde partij] heeft gezegd dat zij erg bang is en vreest voor haar leven. De rechtbank acht de verklaring van [benadeelde partij] dat verdachte eerder al zijn matras in brand heeft gestoken, ondersteunend voor de overtuiging dat het handelen van verdachte de redelijke vrees met zich brengt.
Gelet op het feit dat verdachte 'u is one of the reasons ur ganna get burn out' heeft gestuurd wat voorafgegaan is door een tekstbericht met de voornaam van de aangeefster, is de rechtbank van oordeel dat de bedreiging enkel gericht is geweest op [benadeelde partij] en niet op de overige bewoners van het wooncomplex.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlage Ivervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in de periode van 18 juli 2025 tot en met 21 juli 2025 te Amsterdam, [benadeelde partij] heeft bedreigd met brandstichting, door op 18 juli 2025 via een app te berichten: 'u is one of the reasons ur ganna get burn out' en op 21 juli 2025 op een gang van voornoemd wooncomplex een spoor van benzine aan te brengen.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een
rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1.
Bevindingen deskundigen en toestand verdachte tijdens aanhouding
De verbalisanten hebben verdachte, toen zij arriveerden bij het wooncomplex, in verwarde toestand aangetroffen. Verdachte was naakt op straat aan het bellen met de onderhandelaar.
Uit het NIFP-consult van 29 augustus 2025 komt naar voren dat er aanwijzingen zijn voor de mogelijke aanwezigheid van ernstige psychiatrische problematiek, met name op het gebied van de stemming- en realiteitstoetsing. Ook in het reclasseringsrapport van 28 oktober 2025 heeft de reclassering gerapporteerd dat zij aanwijzingen ziet voor psychiatrische klachten bij verdachte en dat verdachte de laatste jaren kampt met psychotische klachten.
Daarnaast komt uit het door de raadsvrouw overgelegde medisch dossier van de [detentieplaats locatie] van 14 oktober 2025 naar voren dat psychiaters verdachte typeren als een psychotische man en dat bij verdachte vermoedelijk sprake is van meerdere psychische stoornissen, waaronder een schizofrene stoornis met psychotische verschijnselen. Deze problematiek blijkt gedurende langere tijd aanwezig te zijn en was ook in de periode voorafgaand aan het incident aanwezig.
Tot slot heeft de rechtbank, gelet op het verzoek om een zorgmachtiging, ambtshalve kennis kunnen nemen van de medische verklaring in dat dossier.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen over de (on)toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een
gevangenisstraf voor de duur 145 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering en met een proeftijd van twee jaar.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, wegens volledige ontoerekenbaarheid van verdachte.
De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte, als de rechtbank tot een veroordeling komt, een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij zichzelf van het leven wilde beroven door benzine te drinken. De rechtbank is, op grond van de toestand waarin de politie verdachte aantrof en hetgeen de deskundigen in de rapportages naar voren hebben gebracht, van oordeel dat verdachte het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd onder zodanige invloed van de ziekelijke stoornis. Als gevolg van die stoornis kon hij niet begrijpen dat dat feit wederrechtelijk was. Dit maakt dat het bewezenverklaarde feit niet aan verdachte kan worden toegerekend. Verdachte is daarom niet strafbaar. Verdachte dient ter zake daarvan, dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank heeft kennis genomen van het verzoekschrift van de officier van justitie tot het afgeven van een zorgmachtiging, welk verzoekschrift gelijktijdig met deze strafzaak is behandeld, en heeft daar bij afzonderlijke beslissing van 12 november 2025 op beslist en een zorgmachtiging afgegeven voor de duur van zes maanden.

8.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij, [benadeelde partij] , vordert een totaalbedrag van € 750,- bestaande uit immateriële schade, met toekenning van wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toe te wijzen, inclusief wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, aangezien deze voldoende is onderbouwd en de officier van justitie de hoogte van het gevorderde bedrag passend vindt voor het nadeel dat de benadeelde partij heeft ondervinden van het voorval.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, de gevorderde immateriële schadevergoeding af te wijzen, dan wel niet ontvankelijk te verklaren, omdat onvoldoende is onderbouwd dat het tenlastegelegde bij [benadeelde partij] geestelijk letsel heeft veroorzaakt dan wel bestaand geestelijk letsel heeft verergerd.
Het oordeel van de rechtbank
Het voorval heeft een grote impact op benadeelde. Benadeelde heeft aan de hand van objectieve medische gegevens onderbouwd dat zij tot maart 2025 behandeling heeft gehad vanwege een eerder opgelopen posttraumatische stressstoornis. Volgens haar toelichting op haar vordering heeft de bedreiging met brandstichting in haar woning ervoor gezorgd dat haar trauma weer is getriggerd. Benadeelde voelt zich niet meer veilig in haar eigen woning, te meer nu de bedreiging is gedaan door haar buurman en zij vreest dat verdachte vanwege haar aangifte wraak zal nemen. Verdachte heeft de gezondheid en veiligheid van benadeelde in gevaar gebracht. De rechtbank komt tot de conclusie dat er, gelet op de aard en ernst van de normschending en de genoemde gevolgen die de benadeelde partij heeft ondervonden, sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze waardoor vergoeding van immateriële schade kan worden toegewezen.
De rechtbank acht, gelet op schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare zaken worden toegewezen, een schadebedrag van € 500,- billijk. Het meer gevorderde zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren.
Concluderend wordt een bedrag van € 500,- toegewezen als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 juli 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast zal de rechtbank in het belang van de benadeelde partij als extra waarborg voor
betaling aan hem de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte
opleggen.

9.Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 tenlastegelegde bewezen.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met brandstichting
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,voor het bewezene niet strafbaar en
ontslaat hem van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Vordering van de benadeelde partij
De rechtbank
wijst de vorderingvan de benadeelde partij [benadeelde partij]
toetot een bedrag van
€ 500,- (vijfhonderd euro)als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 juli 2025 tot aan de dag van de voldoening.
De rechtbank verklaart de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van het overige deel niet-ontvankelijk.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve
van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van, [benadeelde partij] , aan de Staat € 500,- (vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 juli 2025 tot aan de dag van de voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 10 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het moment waarop de zorgmachtiging wordt afgegeven
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. D.A. Segbedzi en C.J.M. in ‘t Veld-Vernooij, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.L. van Tellingen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 november 2025.
[...]