ECLI:NL:RBAMS:2025:8621

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
775886
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over betaling van edelmetalen tussen vennootschappen met curator betrokken

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 30 oktober 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] B.V. en de gedaagden, AMSTERDAMGOLD.COM B.V. en AMSTERDAM SAFE B.V., met de curator van een failliete Deense vennootschap als gevoegde partij. De eiser, [eiser] B.V., vorderde betaling van een bedrag van € 211.448,00, dat door de gedaagden werd ingehouden met een beroep op artikel 6:37 van het Burgerlijk Wetboek, omdat zij twijfelden aan de rechthebbende. De curator stelde dat de edelmetalen die door [eiser] waren ontvangen, deel uitmaakten van de failliete boedel van de Deense vennootschap en dat de overdracht van deze edelmetalen niet rechtsgeldig was. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende grond was om de vordering van [eiser] toe te wijzen, aangezien zowel [eiser] als de curator aanspraak maakten op het bedrag en de curator een bodemprocedure had gestart in Denemarken. De rechter concludeerde dat de gedaagden niet in gebreke waren gebleven en dat de vordering van [eiser] werd afgewezen. Tevens werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden en de curator.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht, voorzieningenrechter
Zaaknummer: C/13/775886 / KG ZA 25-765 MdV/KH
Vonnis in kort geding van 30 oktober 2025
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te Hoorn,
eisende partij bij dagvaarding van 26 september 2025,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. P.F. Keuchenius,
tegen

1.AMSTERDAMGOLD.COM B.V., h.o.d.n. HOLLAND GOLD,

te Amsterdam,
2.
AMSTERDAM SAFE B.V.,
te Schiphol,
gedaagde partijen, hierna ieder apart te noemen: Holland Gold en Amsterdam Safe,
advocaten: mr. S.A.H.J. Warringa en mr. M.L. Dost,
en
[curator] q.q.
in hoedanigheid van curator van de vennootschap naar Deens recht, [gevoegde partij],
te [gevoegde partij] (Denemarken),
gevoegde partij,
hierna te noemen: de curator,
advocaat: R. Manders.

1.De procedure

1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling op 16 oktober 2025 heeft [eiser] de dagvaarding toegelicht. Gedaagden hebben, mede aan de hand van een vooraf ingediende conclusie van antwoord, verweer gevoerd. De curator heeft vooraf een incidentele conclusie ingediend tot voeging aan de zijde van gedaagden. [eiser] heeft hiertegen geen formeel bezwaar gemaakt. De voorzieningenrechter heeft de voeging toegestaan. [eiser] , gedaagden en de curator hebben producties en pleitaantekeningen in het geding gebracht. Vonnis is bepaald op vandaag.
1.2.
Ter zitting waren, voor zover van belang, aanwezig:
  • namens [eiser] : [naam 1] (bestuurder) en [naam 2] (controller) met mr. Keuchenius,
  • namens gedaagden: [naam 3] (directeur) met mr. Warringa en mr. Dost,
  • namens de curator: mr. Manders.

2.De feiten

2.1.
[eiser] maakt deel uit van een groep besloten vennootschappen die installatiewerkzaamheden verricht bij de bouw van datacenters en netwerken. [naam 1] (hierna: [naam 1] ) is enig aandeelhouder en bestuurder van [eiser] . [gevoegde partij] is een Deense dochtervennootschap van [eiser] . [gevoegde partij] werd tot haar faillissement in oktober 2024 feitelijk aangestuurd door onder meer [naam 1] .
2.2.
Holland Gold is een onderneming die zich bezighoudt met de in- en verkoop van edelmetalen, in het bijzonder van zilver en goud. Amsterdam Safe houdt zich bezig met de opslag van edelmetalen. [naam 3] (hierna: [naam 3] ) is indirect bestuurder van zowel Holland Gold als Amsterdam Safe.
2.3.
Tussen [eiser] en [gevoegde partij] is op 15 juni 2021 een managementovereenkomst gesloten, op grond waarvan [eiser] een maandelijkse managementvergoeding in rekening bracht en een performance fee van 5% van de gefactureerde omzet over 2021, 2022 en 2023.
2.4.
Vanwege de coronapandemie heeft [eiser] met haar Nederlandse dochtervennootschap besloten om, ter bescherming van kapitaal, te beleggen in goud en zilver. In vervolg op dat besluit hebben de dochters van [eiser] , waaronder [gevoegde partij] en [gevoegde partij] Engineering, de opbrengsten van [gevoegde partij] deels aangewend voor de aankoop van goud en zilver. Eind 2022 en begin 2023 heeft [gevoegde partij] aankopen gedaan bij Holland Gold.
2.5.
Op 14 februari 2024 kwamen [eiser] en [gevoegde partij] overeen dat de openstaande schuld van [gevoegde partij] op grond van de managementovereenkomst van ongeveer € 2.000.000,00 zou worden voldaan in edelmetalen.
2.6.
Op 6 maart 2024 zijn de edelmetalen ter waarde van € 1.221.343,00 van het account van [gevoegde partij] en [gevoegde partij] Engineering bij Amsterdam Safe daarom overgeheveld naar het account van [eiser] . Sindsdien staat nog een vordering op [gevoegde partij] open van
€ 722.230,00.
2.7.
Op 23 oktober 2024 is [gevoegde partij] failliet verklaard met benoeming van [curator]
tot curator.
2.8.
Tussen juli en december 2024 zijn namens [eiser] verschillende eenheden edelmetaal verkocht. Op 6 februari 2025 gaf zij opnieuw opdracht tot verkoop aan Holland Gold. Op 7 februari 2025 mailde [naam 3] aan [naam 1] onder meer dat de opdracht van 6 februari 2025 was uitgevoerd en dat als gevolg daarvan nog € 211.448,00 wordt gehouden voor [eiser] .
2.9.
Onder meer per e-mail van 10 februari 2025 aan [eiser] heeft de curator zich op het standpunt gesteld dat de overdracht van de edelmetalen van [gevoegde partij] aan [eiser] zonder grondslag heeft plaatsgevonden, dat de edelmetalen tot de failliete boedel van [gevoegde partij] behoren en dat het geld uit de verkoop niet aan [eiser] kan worden uitbetaald. Om die reden is het openstaande bedrag van € 211.448,00, ondanks haar sommaties, tot op heden niet aan [eiser] betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
I. gedaagden hoofdelijk, althans gedaagde sub 1 en/of gedaagde sub 2, te veroordelen tot betaling van € 211.448,00 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente sinds 6 februari 2025 en te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten ad € 2.832,24, en
II. gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover, indien deze kosten niet binnen twee weken na het in deze te wijzen vonnis zijn voldaan.
3.2.
Volgens [eiser] erkennen gedaagden hun verplichting tot betaling van het openstaande bedrag van € 211.448,00, maar schorten zij die betaling op met een beroep op artikel 6:37 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van dat artikel zouden gedaagden hun betaling mogen opschorten indien zij op redelijke gronden twijfelen aan wie de betaling moet geschieden. Daarvan is echter geen sprake, nu evident is dat de edelmetalen niet toebehoren aan de failliete boedel van [gevoegde partij] . De edelmetalen zijn, ruim voor het faillissement van [gevoegde partij] , rechtsgeldig overgedragen aan [eiser] . Bovendien mag van een schuldenaar worden verwacht dat hij zich actief inspant om te achterhalen wie rechthebbende is. Gedaagden hebben die inspanning niet geleverd; zij hebben slechts beperkt met de curator gecorrespondeerd. Daarnaast heeft [gevoegde partij] een (spoedeisend) belang bij het kunnen beschikken over haar liquiditeiten in het belang van de voortzetting van haar gebruikelijke bedrijfsvoering.
3.3.
Gedaagden voeren verweer. Zij beroepen zich op de onzekerheidsexceptie uit artikel 6:37 BW. Zij hebben goede gronden om te twijfelen of de betaling aan [eiser] of aan de curator van [gevoegde partij] moet worden gedaan en daarmee aan wie zij bevrijdend kunnen betalen. [eiser] heeft gedaagden gesommeerd tot betaling, maar de curator heeft zich op het standpunt gesteld dat de edelmetalen deel uitmaken van de failliete boedel en dat het bedrag niet naar [eiser] mocht worden overgemaakt. Gedaagden zagen zich daarmee geconfronteerd met twee partijen die aanspraak maakten op edelmetalen en een uit te betalen bedrag, die beiden hun positie op geen enkele wijze onderbouwden of reflecteerden op de positie van de ander. Daarnaast meent Amsterdam Safe hoe dan ook niets verschuldigd te zijn aan [eiser] , nu niet zij maar Holland Gold het geld onder zich houdt. Bovendien is niet onderbouwd waarom een bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
3.4.
De curator voert als verweer dat de afspraken en overdracht van edelmetalen tussen [gevoegde partij] en [eiser] van 14 februari 2024 (2.5) en 6 maart 2024 (2.6) (ver)nietig(baar) zijn, althans dat de rechtsgrond voor de overdracht op grond van Deens recht wordt betwist. De financiële positie van [gevoegde partij] was ten tijde van de afspraken en de overdracht al dusdanig dat een faillissement op de loer lag. [eiser] heeft in die wetenschap de positie van de schuldeisers van de failliete boedel benadeeld. De curator heeft [eiser] daarom bij dagvaarding van 2 oktober 2025 gedagvaard in een (Deense) bodemprocedure. Er is geen reden waarom die bodemprocedure niet zou kunnen worden afgewacht.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gedaagden hebben vooraf opgemerkt dat niet gedaagde sub 1, maar Bulliongroup B.V. had moeten worden gedagvaard, omdat gedaagde sub 1 haar activiteiten in december 2024 heeft overgedragen aan Bulliongroup B.V. en dat de partij is die handelt onder de naam Holland Gold (en niet gedaagde sub 1). Dit hoeft volgens gedaagden echter niet te leiden tot niet-ontvankelijkheid, nu duidelijk was dat het de bedoeling was om Holland Gold, en daarmee Bulliongroup B.V., in rechte te betrekken en alle betrokken partijen belang hebben bij een uitspraak. Gelet op dit standpunt van gedaagden kan de onjuiste aanduiding van gedaagde sub 1 door [eiser] niet tot niet-ontvankelijkheid leiden. Opgemerkt zij wel dat [eiser] heeft vastgehouden aan de oorspronkelijk gedagvaarde partijen, zodat in de kop van dit vonnis Bulliongroup B.V. niet wordt vermeld en zij ook uitdrukkelijk geen partij is (geworden) in deze procedure.
4.2.
De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is in kort geding slechts plaats als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist.
4.3.
De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat voor toewijzing van de geldvordering in dit geval geen plaats is. Vaststaat dat zowel [eiser] als de curator menen rechthebbende te zijn van het bedrag. De curator stelt zich op het standpunt dat (de onderliggende afspraak tot) de overdracht van de edelmetalen van [gevoegde partij] aan [eiser] naar Deens recht (ver)nietig(baar) is, nu [eiser] wist of behoorde te weten dat dat zou leiden tot benadeling van een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden. Of dat zo is, moet komen vast te staan in de door de curator gestarte dan wel te starten bodemprocedure in Denemarken. Dat de overdracht heeft plaatsgevonden niet lang voorafgaand aan het faillissement van [gevoegde partij] , en wellicht tegen minder zakelijke condities, maakt denkbaar dat de curator een actie kan instellen wegens benadeling van schuldeisers. Van een evident onjuist standpunt van de curator, zoals [eiser] stelt, is dan ook geen sprake.
4.4.
Dat gedaagden geen of onvoldoende onderzoek zouden hebben gedaan naar de rechtsverhouding is onvoldoende onderbouwd. Niet duidelijk is welk (nader) onderzoek zij kunnen of zouden moeten doen. Dat de curator (nog) geen beslag heeft gelegd of dat de dagvaarding in de bodemprocedure nog niet zou zijn uitgebracht kan gedaagden niet worden tegengeworpen. Bovendien heeft de advocaat van de curator ter zitting toegelicht dat de in deze procedure ingebrachte (concept)dagvaarding voor de bodemprocedure op korte termijn daadwerkelijk zal leiden tot een procedure in Denemarken. Tot slot heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd waarom deze bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Het door haar geschetste liquiditeitsprobleem wordt niet opgelost met de door Holland Gold vastgehouden € 211.448,00. De vordering wordt dan ook afgewezen.
4.5.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van gedaagden worden begroot op:
- griffierecht
6.861,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
8.146,00
4.6.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.7.
Omdat de curator zich aan de zijde van gedaagden heeft gevoegd, wordt [eiser] tevens veroordeeld in de proceskosten van de curator. Deze kosten worden begroot op € 8.146,00 (griffierecht € 6.861,00, salaris advocaat € 1.107,00 en nakosten € 178,00).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorziening,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op € 8.146,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening voor het geval het vonnis wordt betekend en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 8.146,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening voor het geval het vonnis wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. de Vries, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. K. Hogeman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2025. [1]

Voetnoten

1.Type: KH