Op 11 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1966 in Polen, die werd aangeklaagd voor valsheid in geschrift. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 28 januari 2025 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was met haar raadsman, mr. L.J.H. Kortz, en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op 2 december 2014 in persoon was gedagvaard voor het proces dat leidde tot het vonnis in Polen, en dat zij op de hoogte was van het voorgenomen proces. Hierdoor was de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing.
De rechtbank heeft verder beoordeeld of de opgeëiste persoon in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander op basis van artikel 6a OLW. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft en dat er geen verwachting is dat zij haar verblijfsrecht verliest door de opgelegde straf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoende banden met Nederland heeft, wat bijdraagt aan haar maatschappelijke re-integratie.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland te bevelen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.