ECLI:NL:RBAMS:2025:857

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
13-300731-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel uit Estland met betrekking tot cumulatieve strafoplegging en genoegzaamheidsverweer

Op 11 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Pärnu County Court in Estland. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 9 november 2023. De opgeëiste persoon, geboren in Estland in 1991, is in Nederland aangehouden en heeft tijdens de zitting op 28 januari 2025 verklaard dat zijn persoonsgegevens correct zijn en dat hij de Estische nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De rechtbank heeft het EAB beoordeeld op basis van de Overleveringswet (OLW) en de relevante feiten en vonnissen uit Estland. De verdediging stelde dat het EAB niet genoegzaam was, omdat de cumulatieve strafoplegging niet duidelijk was in relatie tot de feiten van ontsnapping uit de gevangenis. De officier van justitie betoogde echter dat het EAB in samenhang met aanvullende informatie voldoende was. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en concludeerde dat de feiten en de opgelegde straf voldoende waren omschreven in het EAB.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering kan plaatsvinden, omdat er geen weigeringsgronden zijn en het EAB voldoet aan de eisen van de OLW. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf van vier jaren, negen maanden en achttien dagen, die de opgeëiste persoon nog moet ondergaan in Estland. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-300731-23
Datum uitspraak: 11 februari 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 29 november 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 november 2023 door
Pärnu County Court Pärnu courthouse, Estland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon],
Geboren te [gebooteplaats] in Estland op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 28 januari 2025, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Estische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Estische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
Tartu County Court’s judgment of July 20, 2020 in criminal matter No. 1-20-4303,met referentie
Court order in criminal matter No. 1-20-4303 took effect on August 31.
In het EAB is verder vermeld dat aan dit cumulatieve vonnis de volgende vonnissen ten grondslag liggen:
- Tartu County Court’s Judgment of 13.07.2017 with reference no. 1‐17‐5916;- Tartu County Court’s Judgment of 29.01.2016 with reference no. 1‐15‐8691;​​​​​​​- Tartu County Court’s Judgment of 6.11.2014 with reference no. 1‐14‐9290.
Op grond van het EAB, de aanvullende informatie van 23 december 2024 en de verklaring van de opgeëiste persoon op zitting, kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing van 20 juli 2020 heeft geleid en ook op de zittingen van voornoemde onderliggende vonnissen.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vier jaren, negen maanden en achttien dagen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaren, drie maanden en vier dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.2
Genoegzaamheid
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB niet genoegzaam is, nu niet duidelijk is hoe de cumulatieve strafoplegging zich verhoudt tot het feit dat ziet op het ontsnappen uit de gevangenis.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB in samenhang met de aanvullende informatie genoegzaam is, nu in het EAB het feit van de ontsnapping uit de gevangenis genoegzaam is omschreven en in de aanvullende informatie de feiten van de onderliggende vonnissen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer. De officier van justitie heeft naar aanleiding van de feitsomschrijving in het EAB nog de volgende vraag aan de uitvaardigende autoriteit voorgelegd:
“According to section C of the EAW [de opgeëiste persoon] has been sentenced to 4 years, 9 months and 18 days imprisonment for escaping as a prisoner. However, according to section E the maximum punishment that can be imposed for the offence escaping as a prisoner as provided in § 328 of the Republic of Estonia Penal Code is three years. Could you therefore please clarify why the sentence exceeds the maximum punishment of three years?”
Hierop heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit op 9 december 2024 laten weten:
“[de opgeëiste persoon] was found guilty under Section 328 of the Penal Code and sentenced to 6 months in prison. Pursuant to Section 65 (2) of the Penal Code, the prison sentence imposed on [de opgeëiste persoon] was increased by the unserved part of the sentence imposed on him by the Tartu County Court on 13.07.2017 and [de opgeëiste persoon] was sentenced to 4 years, 9 months and 18 days in prison as a cumulative sentence.”
De omschrijving van de feiten en de straf die is opgelegd is daarmee genoegzaam.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan ten aanzien van de onderliggende vonnissen.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
  • oplichting;
  • diefstal;
  • verduistering;
  • valsheid in geschrift;
  • opzettelijk gebruik maken van het valse of vervalste geschrift als ware het echt en onvervalst;
  • mishandeling;
  • overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het ontsnappen uit de gevangenis levert naar Nederlands recht geen strafbaar feit op.
De rechtbank overweegt dat met de inwerkingtreding van de Wet herimplementatie Europees strafrecht ook artikel 7 OLW is gewijzigd. Artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, OLW houdt een
facultatieveweigeringsgrond in met betrekking tot het ontbreken van strafbaarheid naar Nederlands recht van een zogenoemd niet-lijstfeit indien het EAB strekt tot tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. Dat betekent dat de rechtbank kan afzien van weigering van de overlevering, ook als niet is voldaan aan het vereiste van de dubbele strafbaarheid.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om van de weigering af te zien. De rechtbank vindt daarbij redengevend dat het feit geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde heeft, het feit is immers begaan in Estland, door een onderdaan van Estland. Evenmin is sprake van een situatie waarin de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, waardoor de straf door de Nederlandse autoriteiten overgenomen zou kunnen worden. Bovendien is de overlevering al toelaatbaar voor de tenuitvoerlegging van de in Estland opgelegde vrijheidsstraf voor andere feiten en de gezamenlijke afdoening van de openstaande vrijheidsstraf dient ook het belang dat straffeloosheid wordt voorkomen en het belang van maatschappelijke re-integratie. Het verweer wordt verworpen.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 225, 300, 310, 321, 326 Wetboek van Strafrecht, 107 Wegenverkeerswet 1994 Opiumwet en 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan
Pärnu County Court Pärnu courthouse, Estland, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. E.A. Harland en M.J.D. Hartman, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 11 februari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.