In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 januari 2025 uitspraak gedaan in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Circuit Court in Olsztyn, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in 1975 in Polen, werd gevraagd voor aanhouding en overlevering op basis van een EAB dat op 25 maart 2019 was uitgevaardigd. Tijdens de zitting op 2 januari 2025 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, en werd de termijn voor uitspraak verlengd. De rechtbank heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) geraadpleegd over de gevolgen van de opgelegde straf voor het verblijfsrecht van de opgeëiste persoon in Nederland.
Bij de tussenuitspraak op 16 januari 2025 oordeelde de rechtbank dat de opgeëiste persoon voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, zoals bedoeld in artikel 6a van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar rechtmatig in Nederland verblijft en dat de opgelegde straf niet leidt tot verlies van zijn verblijfsrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen, en dat de opgeëiste persoon voldoende banden met Nederland heeft voor zijn maatschappelijke re-integratie.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd op basis van de weigeringsgrond van artikel 6a OLW en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing, conform artikel 29, tweede lid, OLW.