ECLI:NL:RBAMS:2025:849

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
13.336035.23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor mishandeling en bedreiging met geweld tijdens schorsing van voorlopige hechtenis

Op 6 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere mishandelingen en bedreigingen. De feiten vonden plaats op 17 december 2023 en 29 september 2024, waarbij de verdachte zich ook verzet heeft tegen zijn aanhouding, wat resulteerde in letsel bij een verbalisant. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks eerdere waarschuwingen en een schorsing van zijn voorlopige hechtenis, opnieuw geweld heeft gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante behandeling. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn deels toegewezen, waarbij de rechtbank immateriële schadevergoeding heeft vastgesteld voor de slachtoffers. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de impact op de slachtoffers. De uitspraak benadrukt de noodzaak van behandeling en toezicht om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13.336035.23 (zaak A) en 13.310159.24 (zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 6 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
wonende op het adres [adres 1] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de penitentiaire inrichting [locatie te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 3 oktober 2024 en 23 januari 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht op de terechtzitting van 3 oktober 2024, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. V.C.E. de Jong, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.P. Timmers, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [persoon 1] en [persoon 2] .

2.Tenlastelegging

Aan verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A:
1. mishandeling,
2. bedreiging,
3. wederspannigheid, enig lichamelijk letsel ten gevolge hebbend en
4. bedreiging,
gepleegd op 17 december 2023 te Amsterdam;
Zaak B:
1. mishandeling en
2. bedreiging,
gepleegd op 29 september 2024 te Amsterdam
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage 1die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat alle tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden.
Voor zover de verdediging ten aanzien van zaak B een beroep op noodweer doet, kan dit niet slagen nu uit de stukken niet blijkt dat verdachte werd aangevallen en er bovendien van begin af aan politie aanwezig was.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van zaak A vrijspraak bepleit voor de feiten 1, 2 en 3. Verdachte heeft over de feiten 1 en 2 verklaard dat de groep jongens zijn vriendin beledigden met discriminerende opmerkingen. Hierop is verdachte achter deze jongens aangerend waarna hij eerst op zijn achterhoofd is geslagen. Hierop heeft hij teruggeslagen. Vervolgens heeft hij uit boosheid een en ander naar de jongens geroepen.
Na de komst van de politie is verdachte hardhandig door de politie bejegend en in de politieauto geduwd. Het was onmogelijk om aan de verbalisant een kopstoot te geven.
Ten aanzien het vierde feit, de bedreiging van de verbalisant, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van zaak B stelt de raadsman zich op het standpunt dat verdachte heeft gereageerd op een bedreiging die door aangever werd geuit. De raadsman verzoekt de rechtbank hier rekening mee te houden.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Zaak A
Verdachte was in de avond van 17 december 2023 samen met zijn vriendin op de [naam straat] in Amsterdam-Noord. Vast staat dat hij een discussie kreeg met aangever [persoon 3] en drie anderen. De discussie ontspoorde in een agressieve uitbarsting van verdachte. [persoon 3] heeft aangifte gedaan van mishandeling en bedreiging. [persoon 3] verklaart in zijn aangifte dat hij is geslagen en gestompt door verdachte en dat verdachte hem en zijn vrienden met de dood heeft bedreigd en die bedreiging kracht heeft bijgezet door zijn jaszakken te tonen en daarmee de indruk te wekken dat hij een wapen bij zich had. De aangifte wordt ondersteund door de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . Ter terechtzitting en bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft verdachte bekend [persoon 3] te hebben geslagen en bedreigd.
Bij zijn aanhouding heeft verdachte zich met geweld verzet. Opsporingsambtenaar [persoon 1] heeft aangifte gedaan van mishandeling en bedreiging. [persoon 1] verklaart dat verdachte bij diens aanhouding hem in de lies getrapt heeft en een kopstoot heeft gegeven. Ook zou verdachte hem met de dood bedreigd hebben. Ter terechtzitting heeft verdachte bekend [persoon 1] in zijn lies te hebben geschopt. Verbalisant [verbalisant] bevestigt in zijn verklaring dat verdachte [persoon 1] heeft getrapt in zijn lies en hem met de dood heeft bedreigd. Het in het dossier opgenomen medisch verslag waarin letsel op de kaaklijn is vermeld, merkt de rechtbank aan als ondersteuning van [persoon 1] aangifte van de kopstoot.
Ten aanzien van zaak A is bewezen dat verdachte [persoon 3] heeft mishandeld door hem tegen zijn achterhoofd te slaan en tegen de wang te stompen. Ook heeft hij [persoon 3] en zijn vrienden bedreigd. Daarnaast heeft verdachte zich met geweld verzet tegen zijn aanhouding en daarbij [persoon 1] in de lies getrapt en een kopstoot gegeven, waardoor verbalisant letsel heeft opgelopen. Ook heeft verdachte deze opsporingsambtenaar bedreigd.
Zaak B
In de avond van 29 september 2024 heeft verdachte een confrontatie gehad met [persoon 2] . [persoon 2] heeft aangifte gedaan van mishandeling en bedreiging. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij [persoon 2] heeft geslagen en dat hij [persoon 2] heeft bedreigd. De bij de mishandeling aanwezige verbalisanten hebben de mishandeling en bedreigingen geverbaliseerd.
Op grond van de verklaring van de verdachte, in combinatie met de aangifte van [persoon 2] en het in het dossier opgenomen proces-verbaal waarin de mishandeling en de bedreiging beschreven staan, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte [persoon 2] heeft mishandeld en bedreigd.
Zaak B: Noodweerverweer
In zaak B heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte handelde uit noodweer, omdat verdachte werd bedreigd door aangever.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Uit het dossier komt naar voren dat de politie op 29 september 2024 afkomt op een melding van geluidsoverlast op het adres [adres 2] . Als verbalisanten aanbellen komt ook de melder, aangever [persoon 2] , zijn woning uit. Verbalisanten spreken met de bewoner van nummer [adres 2] . Op dat moment komt verdachte de woning van nummer [adres 2] uit. Hij vraagt verbalisant alleen te spreken, waarna verbalisant verdachte hoort zeggen dat hij aangever ging slaan. Hierop zegt verbalisant dat hij dat niet moet doen en dat verdachte zijn huis in moet gaan. Als verdachte langs aangever loopt, zien verbalisanten dat verdachte aangever een vuistslag geeft tegen de linkerkant van het gezicht.
[persoon 4] , stiefvader van verdachte, heeft in een verklaring die is gevoegd aan het verhoor van verdachte bij de rechter-commissaris van 30 september 2024, verklaard dat aangever zou hebben gedreigd, waarna verdachte aangever heeft geslagen. De rechtbank vindt deze verklaring niet aannemelijk, omdat verbalisanten van het begin af aan aanwezig waren en in het proces-verbaal van bevindingen geen melding hebben gedaan van een mogelijke bedreiging van de zijde van aangever.
En ook al zou aangever een bedreiging hebben geuit, waarvan uit het dossier niet is gebleken, dan is er geen sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes of een anders lijf, eerbaarheid of goed waartegen verdachte zich moest verdedigen. Nu zich geen noodweersituatie heeft voorgedaan wordt het beroep op noodweer verworpen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage 2vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A:
1.
op 17 december 2023 te Amsterdam, [persoon 3] heeft mishandeld door voornoemde [persoon 3] :
- tegen het (achter)hoofd te slaan en
- op de wang te stompen;
2.
op 17 december 2023 te Amsterdam, [persoon 3] en andere personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door voornoemde [persoon 3] en andere personen dreigend de woorden toe te voegen "Ik heb een wapen, ik ga jullie allemaal doodschieten", en zijn jaszakken te tonen;
3.
op 17 december 2023 te Amsterdam, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, te weten [persoon 1] (hoofdagent), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, ter aanhouding van verdachte, door
- zich tegen voornoemde [persoon 1] af te zetten en zich in een andere richting te bewegen dan die waarin [persoon 1] hem probeerde te brengen en trappende en/of schoppende bewegingen te maken en
- [persoon 1] in de lies te trappen en
- [persoon 1] een kopstoot te geven,
terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een zwelling van de kaaklijn en een pijnlijke lies bij die [persoon 1] ten gevolge heeft gehad;
4.
op 17 december 2023 te Amsterdam, [persoon 1] (hoofdagent Politie Eenheid Amsterdam) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door [persoon 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga erachter komen waar jij en je moeder wonen en dan leg ik een bom onder je woning en die van je kankermoeder";
Zaak B:
1.
op 29 september 2024 te Amsterdam [persoon 2] heeft mishandeld door die [persoon 2] te stompen tegen het hoofd;
2.
op 29 september 2024 te Amsterdam [persoon 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [persoon 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je vermoorden" en "ik ga je met een mes doodsteken";
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft tevens oplegging van de bijzondere voorwaarden gevorderd zoals voorgesteld door de reclassering, aangevuld met een contactverbod ten aanzien van [persoon 2] en oplegging van de maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, te weten een locatieverbod voor het adres van [persoon 2] voor de duur van 6 maanden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een onvoorwaardelijke straf langer dan twee maanden kan betekenen dat verdachte zijn woning kwijt raakt. De raadsman bepleit dat bij schuldigverklaring een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd overeenkomstig de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Daarnaast kan een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd, zodat de voorwaarden geëffectueerd kunnen worden. Een locatieverbod is niet wenselijk nu het gaat om het adres waar zijn moeder woont. Daarnaast bestaat er al een contactverbod, zodat een locatieverbod overbodig is.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [persoon 3] en [persoon 2] door hen beiden op het hoofd te slaan en te stompen. Hierdoor heeft verdachte de lichamelijke integriteit van de slachtoffers aangetast en fysieke pijn veroorzaakt. Daarnaast heeft verdachte zich met geweld verzet tegen zijn aanhouding en opsporingsambtenaar [persoon 1] beledigd, waarbij hij grove scheldwoorden heeft gebruikt. Naast dat verdachte pijn en letsel heeft toegebracht aan [persoon 1] en het feit dat het geweld inbreuk maakt op de lichamelijke integriteit van deze opsporingsambtenaar, heeft verdachte geen respect gehad voor het gezag van de ambtenaar in functie en het publieke belang dat door opsporingsambtenaren wordt gediend. Ten slotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een drietal bedreigingen, waarbij hij heeft gedreigd met de dood en met zware mishandeling.. Dat zijn ernstige feiten. Door zo te handelen heeft hij de slachtoffers - [persoon 3] en [persoon 2] en opsporingsambtenaar [persoon 1] - grote angst aangejaagd.
De feiten in zaak B zijn door verdachte tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis in Zaak A gepleegd. De rechtbank vindt het schokkend dat verdachte als gewaarschuwd man opnieuw iemand heeft mishandeld en bedreigd. Verdachte heeft in beide zaken door alcohol te gebruiken zichzelf in een geestestoestand gebracht waarin hij agressief handelt naar anderen toe. De rechtbank rekent dat verdachte aan.
De rechtbank weegt daarnaast strafverzwarend mee de omstandigheden dat verdachte slachtoffer [persoon 3] uit het niets en in de openbare ruimte heeft mishandeld en bedreigd en slachtoffer [persoon 2] in de aanwezigheid van opsporingsambtenaren heeft geslagen en bedreigd.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 december 2024, waaruit blijkt dat de verdachte meerdere keren is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van de reclasseringsrapporten van 10 en 30 september 2024 en 16 januari 2025. Uit deze rapporten blijkt dat de kans op recidive als hoog en de kans op onttrekken aan voorwaarden als gemiddeld worden ingeschat. Verdachte komt al vanaf zijn veertiende jaar met enige regelmaat in beeld bij politie en justitie. De reclassering ziet een sterk verband tussen zijn delictgedrag en zijn overmatig alcoholgebruik. De reclassering maakt zich grote zorgen om het welzijn van verdachte en dat van andere mensen die slachtoffer kunnen worden van zijn agressie, wanneer hij gedronken heeft. Verdachte vertoont zelfdestructief gedrag. De reclassering acht een langdurige opname in een verslavingskliniek geïndiceerd om recidive terug te dringen. Het is de reclassering niet gelukt om verdachte hiervoor te motiveren. Verdachte blijft koppig vasthouden aan het idee zelf te kunnen stoppen en zijn leven weer op de rit te krijgen. De reclassering meent dat nog niet alle mogelijkheden benut zijn om verdachte hiertoe te motiveren, mede gezien het feit dat er maar weinig contact is geweest. De reclassering stelt zich op het standpunt dat verdachte zich in het vervolg strikt dient te houden aan de afspraken met zijn behandelaar en toezichthouder en dient mee te werken met een kortdurende klinische opname indien dit door zijn toezichthouder noodzakelijk geacht wordt. Mocht er op korte termijn opnieuw sprake zijn van recidive, dan zal de reclassering een langdurig klinische opname als bijzondere voorwaarde opnemen. De reclassering adviseert om bij een (deels) voorwaardelijke straf bijzondere voorwaarden op te leggen, te weten: meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen, dagbesteding en medewerking aan middelencontrole.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat het passend en geboden is om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast zal de rechtbank verdachte een aanvullende bijzondere voorwaarde opleggen, te weten een contactverbod met [persoon 2] .
Na het bewezenverklaarde hebben verdachte en [persoon 2] geen contact meer gehad. De rechtbank ziet geen aanwijzingen dat een strenger kader dan een contactverbod als bijzondere voorwaarde nodig is. Daarom acht de rechtbank het niet noodzakelijk om een locatieverbod, zoals gevorderd door de officier van justitie, als maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.4.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 1] en de schadevergoedings-maatregel
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 800,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig kan worden toegewezen.
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering primair moet worden afgewezen omdat verdachte ontkent de benadeelde partij een kopstoot te hebben gegeven. Subsidiair vindt de verdediging dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, omdat niet duidelijk is welk deel van de schade door de werkgever wordt vergoed en welk deel niet.
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van de in zaak A onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde en uit het dossier gebleken omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 800,- (achthonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 december 2023.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A onder 3 en 4 bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 800,- (achthonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 december 2023.
8.5.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 2] en de schadevergoedings-maatregel
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 7.428,- aan vergoeding van materiële schade en € 1.000,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de benadeelde partij heeft mr. C.A. Bouw gesteld dat de benadeelde partij door de bedreiging van verdachte niet meer in zijn huis durft te slapen. Het incident heeft plaatsgevonden in zijn woonomgeving, waar hij zich veilig zou moeten voelen. Dit gevoel van veiligheid is hem ontnomen. Door de klap heeft de benadeelde partij last gehad van zijn oor en gezicht en omdat hij daarnaast ook nog is bedreigd, mede gelet op de situatie van de benadeelde partij, is een vordering immateriële schade ter hoogte van € 1.000,- op zijn plaats.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering materiële schade. Nu er al langere tijd een conflict is, is het lastig te zeggen dat dit incident aanleiding is geweest voor de verhuizing van de benadeelde partij.
De immateriële schade kan worden toegewezen. Deze schade is voldoende onderbouwd.
De raadsman heeft primair betoogd dat de vordering in zijn geheel moet worden afgewezen omdat verdachte heeft gereageerd op een onmiddellijke dreigende situatie.
Subsidiair heeft de raadsman zich ten aanzien van de materiële schade op het standpunt gesteld dat deze vordering niet-ontvankelijk is, omdat er geen causaal verband is tussen het tenlastegelegde en de verhuiskosten.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman aangevoerd dat, gelet op de jurisprudentie in overeenkomstige zaken, het bedrag moet worden gematigd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vordering materiële schade
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover die betreft de toekomstige verhuiskosten. Deze kosten zijn op dit moment nog niet gemaakt, maar kunnen eventueel in de toekomst nog worden gemaakt.
Vordering immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak B bewezenverklaarde immateriële schade heeft geleden.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn persoonlijke levenssfeer
.
Uit de bij de vordering gevoegde bijlage 3 komt naar voren dat de benadeelde partij een Iranees vluchteling is, die vanwege doodsbedreigingen zijn land heeft moeten ontvluchten. De benadeelde partij was hiervoor onder behandeling bij Mentrum Poli Statushoudersteam vanwege forse angst- en paniekklachten, stress, slecht slapen, voortkomend uit de vlucht uit Iran. Door de mishandeling en bedreiging door verdachte durft hij niet meer in zijn woning te slapen en zijn de oude trauma’s en angsten weer toegenomen.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het feit dat de benadeelde partij ook vóór de feiten onder behandeling was.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 500,- (vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 september 2024.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in zaak B onder 1 en 2 bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 september 2024.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 181, 285, 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 (Bewezenverklaring) is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A feit 1 en zaak B feit 1:
Telkens mishandeling
Zaak A feit 2 en zaak B feit 2:
Telkens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Zaak A feit 3:
Wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben
Zaak A feit 4:
Bedreiging met enige misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd van 2 jaren bij Verslavingsreclassering Inforsa, [adres 3] melden zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Ambulante behandeling met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname
Veroordeelde laat zich behandelen door Family Supporters of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft in een omslagwoning van HVO Querido en hij houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat HVO Querido in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Contactverbod
Veroordeelde mag gedurende de proeftijd van 2 jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [persoon 2] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Andere voorwaarden het gedrag betreffende
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk of een dagbesteding met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol om het alcoholgebruik te beheersen.
De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Vorderingen benadeelde partij [persoon 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] toe tot een bedrag van
€ 800,- (achthonderd euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 17 december 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat
€ 800,- (achthonderd euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 17 december 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 16 (zestien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering benadeelde partij [persoon 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] toe tot een bedrag van
€ 500,- (vijfhonderd euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 29 september 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] aan de Staat
€ 500,- (vijfhonderd euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (29 september 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 10 (tien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. M.A. Boerhorst en J.E. van Bruggen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van Leuven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 februari 2025.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]