ECLI:NL:RBAMS:2025:8407

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
13/006625-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van een vijftienjarig slachtoffer door een treinconducteur

Op 6 november 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van een vijftienjarig slachtoffer. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte, een treinconducteur, meermalen seksuele handelingen heeft verricht met het minderjarige slachtoffer. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De zaak kwam aan het licht na een melding van het slachtoffer aan de beveiligers op het station, waarna de verdachte werd aangehouden. Tijdens de zitting op 23 oktober 2025 heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank heeft de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de gevolgen van het feit voor de verdachte, waaronder het verlies van zijn baan. Daarnaast is er een schadevergoeding van € 3.500,- toegewezen aan de moeder van het slachtoffer, die als wettelijk vertegenwoordiger optrad. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, omdat er voldoende bewijs was van de immateriële schade die het slachtoffer heeft geleden door de daden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/006625-25
Datum uitspraak: 6 november 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
feitelijk verblijfadres: [adres 2] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. N. Levinsohn, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. I.E. Leenhouwers, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft eveneens kennisgenomen van het (gewijzigde) verzoek tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [slachtoffer] . Dit verzoek is ingediend door zijn moeder/wettelijk vertegenwoordiger, [persoon] . Beiden zijn niet op de zitting verschenen.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 januari 2025 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een kind in de leeftijd van twaalf tot zestien jaren, te weten [slachtoffer] , een of meer seksuele handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten het een of meermalen
- brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] en/of
- ( laten) brengen van de penis van die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, mond;
(art 248 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

3.Waardering van het bewijs

Verdachte heeft over het hem ten laste gelegde feit een bekennende verklaring afgelegd. De raadsvrouw heeft voor dit feit geen vrijspraak bepleit. Dit brengt, gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering, met zich mee dat kan worden volstaan met de opgave van de wettige bewijsmiddelen zoals hierna weergegeven. De rechtbank komt op basis van deze bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde feit zoals hierna onder 4 weergegeven.

1.Een proces-verbaal van bevindingen van 6 januari 2025 met nummerPL1300-2025003599-8, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s 000004 t/m 000006.

2.
Een geschrift, te weten een niet ondertekend proces-verbaal inhoudende een samenvatting van een studioverhoor van 16 januari 2025 met nummerPL1300-2025003599-26 (als apart bestand in het digitale dossier opgenomen in de map ‘020 – Procesdossier PL13002025003599’ onder de naam ‘Studioverhoor aangever’).

3.De verklaring van verdachte op de zitting van 23 oktober 2025.

Vaststelling feitelijke gang van zaken
Om recht te doen aan hetgeen is besproken op de zitting en ten behoeve van de hierna onder 7 op te nemen strafmaatoverweging acht de rechtbank het van belang om op te nemen van welke feitelijke gang van zaken zij uitgaat.
Voor zover de verklaringen van het slachtoffer en verdachte betrekking hebben op hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, komen deze met elkaar overeen. Over hetgeen vooraf is gegaan aan het ten laste gelegde lopen hun verklaringen echter uiteen. Op basis van het dossier, met name de camerabeelden, ziet de rechtbank reden om wat dat betreft uit te gaan van de verklaring van verdachte. Zo ondersteunen de camerabeelden uit de trein de verklaring van verdachte dat het slachtoffer hem meermalen heeft aangesproken en niet de verklaring van het slachtoffer dat hij in de trein maar één keer een gesprek heeft gevoerd met verdachte. Daarnaast heeft het slachtoffer in eerste instantie verklaard dat verdachte hem onder dwang, namelijk door hem bij zijn nek te pakken, heeft meegenomen naar de plek waar de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Deze verklaring wordt niet ondersteund door de camerabeelden van het Centraal Station Amsterdam. Het slachtoffer herhaalt dit dwangaspect ook niet in het latere studioverhoor.
Op basis van het voorgaande ziet de rechtbank reden om uit te gaan van de hierna – kort, zakelijk en voor zover relevant – uiteengezette beschrijving van verdachte bij de politie en op de zitting.
Het slachtoffer, een jongen van op dat moment net 15 jaar oud, is op 6 januari 2025 in Alkmaar in de trein gestapt, op welke rit verdachte de conducteur was. De trein is naar Amsterdam Centraal gereden, aankomsttijd na 01:00 uur, voor verdachte het eindpunt van zijn dienst. Het slachtoffer heeft in de trein contact gezocht met verdachte, onder andere door hem te vragen naar een manier om nog thuis te komen. Vervolgens is het slachtoffer in de trein nog een aantal keren naar verdachte toe gekomen, bij welke gelegenheid verdachte en het slachtoffer gesprekjes hebben gevoerd.
Het slachtoffer heeft in die gesprekjes verteld dat hij en zijn vrienden wel eens ‘naar de hoeren’ gingen en dat hij ‘een grote Turkse lul’ heeft. Na aankomst op Amsterdam Centraal heeft het slachtoffer de trein verlaten. Nadat verdachte zijn werkzaamheden in en rondom de trein heeft afgerond en de stationshal in is gelopen, is het slachtoffer opnieuw naar hem toegekomen en zijn zij samen opgelopen. Het slachtoffer heeft seksueel getinte opmerkingen gemaakt en het weer over zijn ‘grote Turkse lul’ gehad. Het slachtoffer heeft ook voorgesteld om ‘langs de hoeren te lopen’. Daarop heeft verdachte gezegd: ‘Als ik mijn geld aan de hoeren zou moeten besteden, dan besteed ik het liever aan jou’. Daarop is tussen verdachte en het slachtoffer orale seks ter sprake gekomen.
Verdachte heeft uiteindelijk op een plek buiten het stationsgebied het slachtoffer gepijpt en hem daarvoor betaald. Naast het oraal bevredigen van het slachtoffer heeft verdachte het slachtoffer afgetrokken. Daarna zijn verdachte en het slachtoffer teruggelopen naar het station. Daar heeft verdachte extra geld gepind, dat hij aan het slachtoffer heeft gegeven nadat het slachtoffer hem – opnieuw op dezelfde plek even buiten het stationsgebied – oraal heeft bevredigd door hem te pijpen. Hierna heeft verdachte zich in het bijzijn van het slachtoffer nog afgetrokken en is daarbij klaargekomen.
Terug op het station heeft het slachtoffer vervolgens de daar aanwezige beveiligers gealarmeerd. De politie heeft verdachte niet veel later op het station aangehouden.
Verdachte wist dat het slachtoffer minderjarig was.
Het slachtoffer kampt met persoonlijkheidsproblematiek.
Tussen verdachte en de moeder van het slachtoffer heeft mediation plaatsgevonden, die is geëindigd in een overeenkomst.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte:
op 6 januari 2025 te Amsterdam, met een kind in de leeftijd van twaalf tot zestien jaren, te weten [slachtoffer] , seksuele handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten het
- brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] en
- brengen van de penis van die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, mond.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om in de strafoplegging rekening te houden met de volgende feiten en (persoonlijke) omstandigheden;
  • er is sprake geweest van een eenmalige gebeurtenis;
  • verdachte was niet op de hoogte van de achtergrond van het slachtoffer;
  • hij is niet zelf actief op zoek gegaan naar vluchtige seks met een minderjarige;
  • verdachte is ook niet eerder met politie en justitie in aanraking geweest;
  • volgens de reclassering is sprake van een laag recidiverisico;
  • verdachte is direct na zijn voorlopige hechtenis in behandeling gegaan;
  • verdachte heeft direct verantwoordelijkheid genomen en openheid van zaken gegeven bij de politie;
  • verdachte heeft meegewerkt aan mediation met de moeder van het slachtoffer;
  • verdachte heeft na het feit zelf fors te kampen gehad met schuldgevoelens en is psychisch ontregeld geraakt.
De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte een straf op te leggen waarbij hij niet terug de gevangenis in hoeft. Ze heeft in dit kader verwezen naar vergelijkbare uitspraken met een dergelijke uitkomst.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder de ernst van het feit laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van een pas vijftienjarig slachtoffer. Hij heeft het slachtoffer gepijpt, is geld gaan pinnen dat hij aan het slachtoffer heeft gegeven en heeft zich daarna laten pijpen door het slachtoffer. Daarmee is sprake geweest van een zakelijke transactie waarbij verdachte enkel oog heeft gehad voor de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften. Het is verdachte die het seksueel getinte gesprek tussen hem en het slachtoffer uiteindelijk heeft gestuurd naar de mogelijkheid van seksuele handelingen tussen hun beide. Verdachte heeft zich daarna op geen enkel moment aan de situatie onttrokken, terwijl hij wist dat het slachtoffer minderjarig was en er een groot leeftijdsverschil tussen hen bestond. Verdachte had meer acht moeten slaan op de signalen die duidden op de hulpbehoevendheid van het slachtoffer, die op jonge leeftijd zo laat nog in de trein zat en een vaag verhaal had over waar hij heen moest. Het voorgaande is extra schrijnend en strafverzwarend, omdat verdachte het feit heeft gepleegd vlak na zijn dienst en in het uniform van treinconducteur. Verdachte heeft ter zitting nota bene nog verklaard dat hij het belangrijk vindt om de ‘sociale veiligheid’ in de trein te waarborgen. Conducteurs hebben een voorbeeldfunctie waar men juist vertrouwen in moet kunnen hebben en dat vertrouwen heeft verdachte geschaad.
De rechtbank ziet ook een aantal strafverminderende aspecten. Zo heeft verdachte van meet af aan open en eerlijk verklaard, heeft hij oprecht spijt, is er volgens het reclasseringsrapport van 3 oktober 2025 sprake van een laag recidiverisico en is verdachte vrijwillig begonnen met een behandeling bij De Waag. Verdachte heeft hierdoor laten zien dat hij inzicht heeft in zijn handelen en er alles aan wil doen om herhaling te voorkomen. Om de laatstgenoemde reden ziet de reclassering geen noodzaak tot het aan verdachte opleggen van bijzondere voorwaarden. Verdachte heeft zijn leven verder goed op orde en heeft meegewerkt aan een mediationtraject met de moeder van het slachtoffer. Het feit heeft ook al de nodige gevolgen gehad voor verdachte, waaronder het verliezen van zijn baan bij de NS.
Ondanks de hiervoor genoemde mitigerende omstandigheden, ziet de rechtbank echter geen andere afdoeningsmodaliteit dan een gevangenisstraf. Het feit is te ernstig om met een andere strafmodaliteit te volstaan. De rechtbank ziet in het voorgaande wel reden om aan verdachte een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie gevorderd. Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van twaalf maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

8.Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

[persoon] , moeder en wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige benadeelde partij [slachtoffer] , heeft op 2 februari 2025 gevorderd € 10.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. In een gezamenlijke verklaring in het kader van de mediation tussen verdachte en [persoon] is tot uitdrukking gebracht dat namens de benadeelde partij een schadevergoeding van € 3.500,00 wordt gevorderd.
Zowel de officier van justitie als de raadsvrouw hebben de rechtbank verzocht om de vordering toe te wijzen tot dit bedrag van € 3.500,-.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij recht op immateriële schadevergoeding op grond van artikel 6:106, eerste lid onder b van het Burgerlijk Wetboek, nu voldoende is gebleken dat sprake is van een zogenoemde “aantasting in de persoon op andere wijze”. De nadelige psychische en emotionele gevolgen voor de benadeelde partij zijn door de moeder van de benadeelde partij in de vordering benoemd en deze liggen gelet op de aard en ernst van de normschending ook voor de hand. Seksueel contact met een volwassen man waarbij sprake is van een groot leeftijdsverschil is schadelijk voor de gezonde, seksuele ontwikkeling van een minderjarige. Gelet op de aard en ernst van de normschending, de overeenkomst tussen de moeder van benadeelde partij en verdachte en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op
€ 3.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank wijst de vordering voor het overige af.
9.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 248 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
verkrachting in de leeftijdscategorie van twaalf tot zestien jaren, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte,
8 (acht) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee jaren)vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer] , toe tot € 3.500,- (drieduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op
6 januari 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 3.500,- (drieduizend vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 6 januari 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
45 (vijfenveertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en J.J.M. Graat, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 november 2025.