ECLI:NL:RBAMS:2025:8376

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
AMS 25/4552
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking urgentieverklaring gemeente Amsterdam wegens onvoldoende belangenafweging van minderjarige dochter

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 3 november 2025 uitspraak gedaan over de intrekking van een urgentieverklaring die aan eiser was verleend. Eiser, een 52-jarige man, had een urgentieverklaring aangevraagd voor hemzelf en zijn minderjarige dochter, nadat zijn vrouw was overleden en zij dakloos waren geworden. De gemeente Amsterdam had de urgentieverklaring op 3 oktober 2024 ingetrokken, omdat eiser niet had voldaan aan de bindingseis van vier jaar onafgebroken inschrijving in de gemeente. Eiser was het niet eens met deze intrekking en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente de urgentieverklaring niet mocht intrekken, omdat onvoldoende rekening was gehouden met het belang van de minderjarige dochter van eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser bij zijn aanvraag geen onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat de bindingseis niet van toepassing was op het moment van de aanvraag. De rechtbank heeft het bestreden besluit van de gemeente vernietigd en de urgentieverklaring hersteld, waardoor eiser opnieuw de kans krijgt om een woningaanbod te accepteren. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de gemeente onvoldoende rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden van de minderjarige dochter, die psychische problemen heeft en een stabiele woonsituatie nodig heeft voor haar ontwikkeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 25/4552

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.M. Vaalburg),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, het college

(gemachtigde: U. Tasdelen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de intrekking van de aan eiser verleende urgentieverklaring. Eiser is het niet eens met de intrekking. Aan de hand van de beroepsgronden van eiser beoordeelt de rechtbank of het college terecht de urgentieverklaring van eiser heeft ingetrokken.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de urgentieverklaring niet mocht intrekken. Daarbij heeft het college onvoldoende het belang van de dochter van eiser meegewogen. Eiser krijgt dus gelijk en het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen. Dit betekent dat de eerder aan eiser verleende urgentieverklaring herleeft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 3 oktober 2024 heeft het college de urgentieverklaring van eiser ingetrokken. Met het bestreden besluit van 26 juni 2025 op het bezwaar van eiser is het college bij de intrekking van de urgentieverklaring gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 29 september 2025 op zitting behandeld bij de buurtrechtbank in Venserpolder. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, R.B. Raj als tolk en de gemachtigde van het college. Aan het begin van de zitting heeft de rechter in aanwezigheid van de griffier een kindgesprek gehouden met de dochter van eiser.

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Eiser is 52 jaar. Vóór 2022 huurde hij een kamer voor zichzelf in Amsterdam. Eiser heeft een minderjarige dochter [naam minderjarige dochter] uit een eerder relatie. Zij is geboren op [geboortedatum] . [naam minderjarige dochter] woonde bij haar moeder. De moeder van [naam minderjarige dochter] is op 9 september 2021 overleden aan een alcoholvergiftig waardoor [naam minderjarige dochter] bij haar vader moest wonen. Doordat eiser niet met zijn dochter mocht verblijven in de kamer die hij destijds huurde, werden zij dakloos. Eiser en [naam minderjarige dochter] verbleven vervolgens in de crisisopvang van het Leger des Heils. Sinds 2023 woont eiser met zijn dochter in bij kennissen op het adres [adres] .
3.1.
Eiser is op 19 maart 2021 getrouwd met mevrouw [naam partner] , die destijds in Pakistan woonde. Uit dit huwelijk zijn twee zonen geboren (op [geboortedatum] en
[geboortedatum] ).
3.2.
Op 13 januari 2023 heeft eiser een urgentieverklaring aangevraagd. Deze aanvraag is op 13 maart 2023 afgewezen, omdat het gezin van eiser niet voldeed aan de bindingseis van vier jaar. Met de beslissing op bezwaar van 30 mei 2023 is eisers bezwaar ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser hiertegen beroep ingesteld.
3.3.
Deze rechtbank heeft op 15 maart 2024 eisers beroep gegrond verklaard en het volgende overwogen. Eiser en zijn echtgenote wonen niet samen en het is niet reëel dat dit binnen afzienbare tijd zal gebeuren. De echtgenote woont immers in Pakistan en zij heeft nooit met eiser samengewoond. Hierdoor kan niet gesproken worden van een gemeenschappelijk huishouden in de zin van de Huisvestingsverordening. Het gevolg hiervan is dat de bindingseis niet aan eiser kan worden tegengeworpen. Daarnaast heeft het college onvoldoende rekenschap gegeven van de belangen van [naam minderjarige dochter] en in dit kader moet het college onderzoek doen naar de psychische problematiek van [naam minderjarige dochter] . [1]
3.4.
Het college heeft naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank de medische situatie van [naam minderjarige dochter] voorgelegd aan de GGD. Op 14 augustus 2024 heeft de GGD positief geadviseerd voor een urgentieverklaring. Volgens de GGD-arts is een verhuisurgentie op medische gronden te rechtvaardigen gezien de aard en ernst van de medische klachten van [naam minderjarige dochter] en de huidige instabiele woonsituatie. Een stabiele woonsituatie is belangrijk en gewenst voor de verdere sociaal-emotionele en mentale ontwikkeling van [naam minderjarige dochter] . Eiser heeft vervolgens in een herziene beslissing op bezwaar op 16 augustus 2024 alsnog een urgentieverklaring toegekend gekregen. Eiser heeft de bemiddelingsvoorwaarden op
19 augustus 2024 ondertekend.
3.5.
Op 3 oktober 2024 heeft het college de urgentieverklaring ingetrokken omdat is gebleken dat de echtgenote van eiser en hun oudste zoon zich per 28 juni 2024 op eisers huidige adres hebben ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Hiermee voldoet eisers huishouden niet aan de bindingseis. Eiser heeft aan het college onjuiste en onvolledige gegevens verstrekt.
3.6.
Met het bestreden besluit van 26 juni 2025 op het bezwaar van eiser is het college bij de intrekking van de urgentieverklaring gebleven. Volgens het college is gebleken uit het BRP dat de echtgenote en zoon van eiser sinds 28 juni 2024 in Nederland staan ingeschreven en de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen. Dit is vijf maanden na de rechtszitting, die ging over de afwijzing van de urgentieverklaring. De gemachtigde van eiser heeft tijdens die zitting verklaard dat de echtgenote van eiser niet binnen een afzienbare tijd naar Nederland zal verhuizen waardoor geen onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt aan de zijde van eiser. Een procedure ter verkrijging van een verblijfsrecht en Nederlandse nationaliteit kan volgens het college onmogelijk binnen een tijdsbestek van vijf maanden plaatsvinden. Eiser moest dan ook weten dat die procedure al liep ten tijde van de rechtszitting in januari 2024.
3.7.
Gedurende deze beroepsprocedure heeft de rechtbank schriftelijk vragen gesteld aan partijen om de feiten op een rij te krijgen. De echtgenote van eiser is op 3 maart 2023 met een toeristenvisum naar Nederland gekomen voor een kortdurend bezoek. Hierna zou zij terugkeren naar Pakistan. Dit is niet gebeurd. Vervolgens raakte de echtgenote zwanger en zij is op [geboortedatum] bevallen van een zoon. Vervolgens heeft een vreemdelingenadvocaat van een ander kantoor op 7 juni 2024 voor de echtgenote een Chavez-verblijfsvergunning aangevraagd. De echtgenote kreeg vervolgens een verblijfsaantekening in haar paspoort waarmee zij gedurende de aanvraagprocedure rechtmatig verblijf heeft in Nederland op grond van artikel 8, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarmee heeft de echtgenote van eiser zich op 28 juni 2024 ingeschreven in de BRP, maar zij had op dat moment nog geen verblijfsvergunning. Op 11 februari 2025 heeft de IND een Chavez-verblijfsvergunning verleend aan de echtgenote van eiser. Deze verblijfsvergunning is afhankelijk van verblijf bij [naam minderjarige dochter] , haar pleegkind.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
4. Het college heeft eisers urgentieverklaring ingetrokken op grond van artikel 2.10.10, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2024 (Hvv). Dit artikel luidt als volgt:
Burgemeester en wethouders trekken de urgentieverklaring in indien:
a. bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en er, indien juiste of volledige gegevens verstrekt zouden zijn geweest, de urgentieverklaring zou zijn geweigerd;
b. de houder van de urgentieverklaring niet meer behoort tot de urgentiecategorie welke aanleiding was voor verlening van de urgentieverklaring of zich één of meer toepasselijke, in artikel 2.10.5, eerste lid, opgenomen en op de desbetreffende urgentiecategorie toepasselijke weigeringsgronden voordoen.
Intrekkingsgronden
5. De rechtbank beoordeelt in deze zaak of het college eisers urgentieverklaring heeft kunnen intrekken op grond van een van de intrekkingsgronden die zijn opgenomen in artikel 2.10.10, eerste lid, van de Hvv.
a-grond
6. Eiser voert aan dat het college niet de bevoegdheid heeft om zijn urgentieverklaring in te trekken op grond van artikel 2.10.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Hvv. Die bevoegdheid is er alleen als er bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt. Eiser heeft bij zijn aanvraag geen onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt. Zijn gezin bestond op dat moment uit twee personen: eiser en [naam minderjarige dochter] . Na de beroepsprocedure van vorig jaar heeft eiser geen nieuwe aanvraag ingediend, zijn eerdere aanvraag werd slechts ingewilligd door het college.
6.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft op 13 januari 2023 een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring voor hemzelf en [naam minderjarige dochter] . Op 3 maart 2023 is de echtgenote van eiser met een toeristenvisum naar Nederland gekomen. Niet is komen vast te staan dat voor de echtgenote ten tijde van de aanvraag al een toeristenvisum was aangevraagd of dat zij toen al in Nederland verbleef. Ook is niet vast komen te staan dat andere procedures voor de echtgenote speelden om rechtmatig verblijf in Nederland te krijgen.
6.2.
Op zitting heeft de gemachtigde van het college toegelicht dat artikel 2.10.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Hvv gelezen moet worden in de geest van het artikel en niet naar de letter van de wet. De aanvraag loopt namelijk door totdat er is beslist op de aanvraag door het college. Dit geldt ook in de bezwaarfase waar een volledige heroverweging plaatsvindt. De aanvrager moet dan ook nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden doorgeven die relevant zijn voor de beslissing op zijn aanvraag volgens het college.
6.3.
De rechtbank volgt het college niet in dit standpunt en leest de bepaling van artikel 2.10.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Hvv strikt, omdat het gaat om een belastend voorschrift waarbij een urgentieverklaring van een betrokkene wordt ingetrokken. De rechtbank komt tot de conclusie dat het college niet bevoegd was om eisers urgentieverklaring in te trekken op grond van artikel 2.10.10, eerste lid, onder a, van de Hvv. Immers, niet is gebleken dat eiser bij zijn aanvraag van 13 januari 2023 onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt.
b-grond
7. Eiser voert aan dat de weigeringsgrond van artikel 2.10.5, eerste lid, aanhef en onder i, van de Hvv zich niet voordoet waardoor het college niet bevoegd was om zijn urgentieverklaring in te trekken op grond van artikel 2.10.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Hvv. Volgens eiser volgt uit de bewoordingen van de bindingseis dat het peilmoment ook hier is gelegen bij het moment van de aanvraag. Een andere uitleg zou leiden tot een onevenredige uitkomst. Dat zou betekenen dat eiser in de gehele periode na de aanvraag, maar ook in de beroepsprocedure verplicht was zijn privéleven stil te zetten, en geen gezinsleven met een partner zou kunnen opbouwen om de toekenning van de urgentieverklaring niet op het spel te zetten. Dat kan niet het doel zijn van de regiobindingseis en legt volgens eiser een onevenredig zware last op aanvragers van een urgentieverklaring.
7.1.
Het college trekt op grond van artikel 2.10.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Hvv een urgentieverklaring in indien een van de genoemde weigeringsgronden uit artikel 2.10.5 van de Hvv zich voordoet. Volgens het college is in het geval van eiser gebleken dat eiser niet meer voldoet aan de bindingseis uit artikel 2.10.5, eerste lid, aanhef en onder i, van de Hvv, waarbij de aanvrager van een urgentieverklaring en zijn huishouden minimaal vier jaar onafgebroken ingeschreven moeten staan in Amsterdam, blijkens de BRP. De bindingseiseis geldt volgens het college voor alle gezinsleden van eiser, ook als meerdere gezinsleden zich later in het proces aansluiten. Het college stelt zich op het standpunt dat eiser en zijn gezinsleden gedurende de gehele periode, totdat eiser op basis van een urgentieverklaring een woning toegewezen heeft gekregen, minimaal vier jaar ingeschreven staan in de gemeente Amsterdam.
7.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Het college is bevoegd een urgentieverklaring in een later stadium in te trekken als blijkt dat een weigeringsgrond, genoemd in artikel 2.10.5 van de Hvv zich voordoet. In het geval van eiser gaat het om de bindingseis. Uit artikel 2.10.5, eerste lid, aanhef en onder i, van de Hvv volgt dat het college een urgentieverklaring weigert indien de aanvrager en alle personen behorend tot zijn huishouden, in de periode direct voorafgaand aan het indienen van een aanvraag blijkens de BRP niet ten minste vier jaar onafgebroken ingeschreven staan in de gemeente Amsterdam. Naar het oordeel van de rechtbank staat in artikel 2.10.5, eerste lid, aanhef en onder i, van de Hvv duidelijk dat het peilmoment voor de bindingseis de aanvraagdatum is. Dat het peilmoment de aanvraagdatum is volgt ook uit de strikte beoordelingen van het college van de bindingseis bij aanvragen voor een urgentieverklaring. De rechtbank ziet dan ook geen reden om bij de intrekking van een urgentieverklaring van een ander peilmoment uit te gaan dan de aanvraagdatum. Ten tijde van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring voldeed eiser aan de bindingseis. Uit de artikelen 2.10.10, eerste lid, aanhef en onder b, en 2.10.5, eerste lid, aanhef en onder i, van de Hvv volgt niet dat de urgentieverklaring kan worden ingetrokken als anderhalf jaar na de aanvraag de echtgenote van de aanvrager bij eiser intrekt waardoor de aanvrager niet meer voldoet aan de bindingseis. De rechtbank is van oordeel dat het college daarom niet bevoegd was om eisers urgentieverklaring in te trekken op grond van artikel 2.10.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Hvv.
Inlichtingenplicht
8. Het college stelt zich op het standpunt dat er een inlichtingenplicht geldt voor betrokkenen die in het bezit zijn van een urgentieverklaring. Eiser heeft deze inlichtingenplicht geschonden door niet te melden dat zijn echtgenote bij hem verblijft. Deze inlichtingenplicht volgt uit de bemiddelingsvoorwaarden die eiser op 19 augustus 2024 heeft ondertekend. In de bemiddelingsvoorwaarden is opgenomen dat eiser “
weet dat de urgentieverklaring wordt ingetrokken als de afspraken niet worden nagekomen of als de omstandigheden van ondergetekende zijn veranderd”. Indien eiser het verblijf van zijn echtgenote bij het college had gemeld, zou het college immers de urgentieverklaring niet hebben verstrekt.
8.1.
De rechtbank ziet in de bepaling uit de bemiddelingsvoorwaarden niet een duidelijke verplichting voor een betrokkende om veranderende omstandigheden te melden bij het college. Daarnaast is het ‘niet nakomen van de bemiddelingsvoorwaarden’ niet genoemd als een intrekkingsgrond in artikel 2.10.10 van de Hvv. Het college kan voor de intrekking van eisers urgentieverklaring niet verwijzen naar de bemiddelingsvoorwaarden.
Conclusie over de intrekking
9. De rechtbank is van oordeel dat geen van de intrekkingsgronden die zijn genoemd in artikel 2.10.10 van de Hvv zich voordoen. Het college kon de urgentieverklaring dus niet op grond van dat artikel intrekken.
Verwijt aan eiser
10. Het voorgaande neemt niet weg dat de rechtbank van oordeel is dat het op de weg van eiser lag om bij het college te melden dat zijn echtgenote in Nederland verbleef tijdens de bezwaarfase, tijdens de beroepsprocedure in 2024 en tijdens het onderzoek van de GGD. Er waren voldoende gelegenheden waarop eiser aan het college had kunnen melden dat zijn echtgenote in Nederland verbleef. Op de zitting van 26 januari 2024, waarbij eiser zelf niet aanwezig was, heeft de gemachtigde van eiser naar voren gebracht dat het onzeker is of de echtgenote van eiser ooit naar Nederland zal komen. Deze verklaring was onjuist omdat de echtgenote van eiser toen al in Nederland verbleef. Op 7 juni 2024 is een aanvraag ingediend voor een Chavez-verblijfsvergunning voor de echtgenote van eiser. Sinds 28 juni 2024 staat de echtgenote bij eiser ingeschreven in de BRP. Eiser heeft op 15 juli 2024 een gesprek gehad met de GGD zodat de GGD kon onderzoeken of eiser en [naam minderjarige dochter] voldoen aan de criteria voor een medische urgentie. Eiser heeft tijdens dit gesprek niets vermeld over zijn veranderde gezinssamenstelling. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser dan ook een verwijt worden gemaakt. Dit hangt ook samen met het idee dat een urgentie de uitzondering is op de regel. Iemand met een urgentieverklaring krijgt namelijk voorrang op andere personen die ook snel een woning nodig hebben. Het verwijt dat eiser informatie niet heeft gemeld en het college en de rechtbank verkeerd heeft voorgelicht is alleen niet opgenomen als een intrekkingsgrond in de Hvv.
Hardheidsclausule
11. Voor zover het verwijt dat aan eiser kan worden gemaakt een grondslag zou zijn om de urgentieverklaring in te trekken, kan het college een uitzondering maken op de regels en deze buiten toepassing laten in gevallen waarbij sprake is van een schrijnende situatie en waaraan niet is gedacht bij het opstellen van de regels. In dat geval past het college de zogenoemde hardheidsclausule toe. Vanwege de huidige woningnood, past het college de hardheidsclausule alleen toe bij hele hoge uitzondering.
11.1.
In beginsel volgt de rechtbank het college dat het dossier geen aanknopingspunten biedt dat sprake is van een schrijnende situatie of een acuut levensbedreigend probleem wegens medische problematiek. Dit is niet gebleken uit een verklaring van een medisch specialist. Op medische gronden kan de rechtbank het college dan ook volgen dat de hardheidsclausule niet is toegepast.
Evenredigheid
12. Eiser voert aan dat de nadelige gevolgen van het intrekkingsbesluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen, en onnodig belastend voor het gezin, met name voor [naam minderjarige dochter] . Zij verblijft al bijna twee jaar met haar familie op een klein kamertje. Voor [naam minderjarige dochter] is er geen zicht meer op een woning waarin zij de ruimte heeft om zich te ontwikkelen, haar huiswerk te maken en tot rust te komen. Eiser verwijst hiervoor naar een recente verklaring van de begeleider van [naam minderjarige dochter] op school over haar situatie en het positieve GGD-advies.
12.1.
De rechtbank overweegt als volgt. De bevoegdheid om een urgentieverklaring op grond van de Hvv in te trekken, is een gebonden besluit dat berust op een algemeen verbindend voorschrift (avv). Een avv kan worden getoetst aan ongeschreven recht, waaronder het evenredigheidsbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het evenredigheidsbeginsel is - anders dan bij een beroep op de hardheidsclausule - niet vereist dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de regelgever en die leiden tot gevolgen die niet stroken met wat de regelgever kan hebben bedoeld en voorzien. Dit betekent dat het bestuursorgaan uiteindelijk (“onder de streep”) moet beoordelen of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat toepassing van het algemeen verbindende voorschrift in het voorliggende geval tot een onevenredige uitkomst zou leiden, maar daarbij gaat het dan alleen nog om de evenwichtigheid (de evenredigheid “stricto sensu”). Een besluit is onevenwichtig als het in de gegeven omstandigheden voor een of meer belanghebbenden onredelijk bezwarend is. [2]
12.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in het bestreden besluit ten onrechte deze “onder de streep” beoordeling achterwege gelaten. In dit geval zijn er bijzondere omstandigheden die het bestreden besluit onredelijk bezwarend maken. De persoonlijke omstandigheden van [naam minderjarige dochter] zijn hierbij doorslaggevend. Uit het positieve GGD-advies van 14 augustus 2024, dat tot een verlening van de urgentieverklaring heeft geleid, volgt dat een stabiele woonsituatie belangrijk en gewenst is voor de sociaal-emotionele en mentale ontwikkeling van [naam minderjarige dochter] . Volgens de GGD heeft de huidige woonsituatie een negatieve invloed op de medische klachten van [naam minderjarige dochter] en zorgt dit voor de nodige stress en spanningen.
12.3.
Uit het dossier volgt verder dat de moeder van [naam minderjarige dochter] in september 2021 is overleden aan een alcoholvergifting. Hierdoor heeft [naam minderjarige dochter] op vijfjarige leeftijd haar moeder verloren en heeft zij trauma’s en psychische klachten opgelopen. [naam minderjarige dochter] krijgt hiervoor rouwverwerkingstherapie en begeleiding van het OKT. [naam minderjarige dochter] kon niet met haar vader in de woning van de moeder blijven, en ook niet in de kamer waar eiser toen verbleef. Hierdoor verloor [naam minderjarige dochter] ook haar vertrouwde woonplek en raakte zij samen met haar vader dakloos. Sinds september 2023 woont eiser met [naam minderjarige dochter] bij kennissen in. Momenteel wonen zij met vijf personen op één kamer, namelijk samen met de echtgenote van eiser en de twee zoontjes van één jaar en vier maanden oud. [naam minderjarige dochter] ‘s jongere broertjes huilen veel in de nacht waardoor [naam minderjarige dochter] uit haar slaap wordt gehouden. Uit de verklaringen van de basisschool van [naam minderjarige dochter] volgt dat zowel in het afgelopen schooljaar in groep zes als dit schooljaar in groep zeven te merken is dat [naam minderjarige dochter] moe is. Ze heeft een korte aandachtspan en ontwikkelt zich niet zoals de basisschool hoopt. Een in 2023 afgenomen onderzoek laat een gemiddelde intelligentie zien bij [naam minderjarige dochter] , maar dit is helaas niet terug te zien in de schoolresultaten van [naam minderjarige dochter] . Volgens de school is het huisvestingsprobleem van het gezin en het niet hebben van genoeg rust een verklaring hiervoor. De rechtbank leidt uit het dossier af dat [naam minderjarige dochter] dringend een eigen plek nodig heeft om tot rust te komen en zich te kunnen ontwikkelen.
12.4.
De rechtbank merkt vervolgens op dat het bestreden besluit in dit geval met name [naam minderjarige dochter] aangaat. Het is met name [naam minderjarige dochter] die de nadelige gevolgen van het bestreden besluit ondervindt. De urgentieverklaring is immers verleend op grond van de medische klachten van [naam minderjarige dochter] . Op grond van artikel 3 van het IVRK vormen de belangen van het kind de eerste overweging bij besluiten die over kinderen gaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college onvoldoende rekenschap gegeven aan het belang van [naam minderjarige dochter] . Het enkel benoemen dat het besluit nadelige gevolgen voor het kind heeft, is daarvoor onvoldoende. Het college had moeten motiveren dat het besluit ook “onder de streep” evenwichtig is en niet onredelijk bezwarend, ook voor [naam minderjarige dochter] . Hierbij dient het college rekening te houden met het feit dat het hier gaat om een intrekkingssituatie en dat, anders dan bij een aanvraag, er al een rapport van een GGD-arts ligt waarin is geconcludeerd dat een verhuisurgentie op medische gronden te rechtvaardigen is gelet op de aard en de ernst van [naam minderjarige dochter] ’s medische problematiek en de huidige instabiele woonsituatie. Dat betekent dat de GGD vindt dat de situatie voor [naam minderjarige dochter] levensontwrichtend is [3] , een situatie waarin [naam minderjarige dochter] buiten haar schuld is beland. De belangenafweging die op grond van het evenredigheidsbeginsel moet plaatsvinden, is dus in dit geval door het college onvoldoende kenbaar gedaan. Het belang van [naam minderjarige dochter] weegt in dit geval het zwaarst, ondanks het verwijtbaar handelen van haar vader. Gezien al deze bijzondere omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit onder de streep onevenredig uitpakt voor [naam minderjarige dochter] .

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond. De intrekkingsgronden die de Hvv noemt, zijn niet van toepassing. En ook als er wel een intrekkingsgrond zou zijn, is intrekking in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt.
13.1.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en bepaalt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Dit betekent dat de eerder aan eiser verleende urgentieverklaring herleeft en dat hij nogmaals de kans krijgt om een woningaanbod te accepteren. De rechtbank is van oordeel dat er, gelet op de genoemde bijzondere omstandigheden, geen aanknopingspunten zijn voor een andere uitkomst in deze zaak en dat een finale oplossing van het geschil wenselijk is. De relevante feiten en omstandigheden zijn voldoende duidelijk om tot deze conclusie te komen.
13.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 26 juni 2025;
- herroept het besluit van 3 oktober 2024;
- bepaalt dat de eerder aan eiser verleende urgentieverklaring herleeft;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 194,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D. Arnold, rechter, in aanwezigheid van
mr.G. dos Santos 't Hoen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: terugkoppeling van de uitspraak aan [naam minderjarige dochter]

Beste [naam minderjarige dochter] ,
Een tijdje geleden hebben wij elkaar gesproken bij de buurtrechtbank. Jij was toen in het buurthuis met jouw vader en je broertje. Weet je dat nog? We zaten in een speciale kamer en jij had jouw knuffel mee. Mijn collega [naam collega] was daar ook bij. Zij schreef toen alles op wat wij zeiden. Je zei toen dat je het een spannende dag vond. Ik heb jou uitgelegd waar de zaak van jouw vader over gaat. Ik heb jou uitgelegd dat de zaak gaat over het vinden van een eigen huis voor jouw gezin. Jij hebt verteld dat jij niet weg wil van jouw huidige school en je beste vriendin.
Je vertelde ook dat jij van tekenen houdt en het leuk vindt om spelletjes te spelen op jouw telefoon. Daarnaast vertelde jij dat jij nu woont in een huis van een vriend van jouw vader. Jij slaapt hier met jouw vader, stiefmoeder en twee broertjes op één kamer. Omdat jouw broertjes nog klein zijn huilen zij in de nacht vaak. Hiervan word jij wakker en slaap jij niet goed. Overdag val jij dan soms op school in slaap tijdens de lessen. Gelukkig weet jouw juf van jouw situatie thuis. We hebben het ook over andere dingen gehad, zoals dat jij later dokter wil worden. Ik ben blij dat je voor de zitting met mij wilde praten, [naam minderjarige dochter] . Dat heb je goed gedaan!
We hadden afgesproken dat ik op de zitting mocht vertellen waar wij over hebben gepraat. Dus dat heb ik tijdens de zitting gedaan. Jouw vader, de advocaat van jouw vader en de meneer van de gemeente hebben toen ook verteld wat zij vinden van de situatie. Jouw vader heeft de gemeente gevraagd om hulp te krijgen bij het vinden van een eigen huis. Na de zitting heb ik samen met [naam collega] nagedacht over de beslissing.
Ik ga jou nu mijn beslissing vertellen, [naam minderjarige dochter] . Ik vind dat de gemeente haar werk niet goed heeft gedaan. De gemeente zegt dat het de schuld is van jouw vader dat jullie geen hulp meer krijgen bij het vinden van een huis. Ik snap dat wel, maar ik vind jouw situatie belangrijker. Ik zie dat jij veel hebt meegemaakt en ik wil dat jij, met je vader, je stiefmoeder en je broertjes, een eigen huis krijgt. Daarom moet de gemeente opnieuw jouw vader helpen met het vinden van een huis.
Ik moet je ook nog vertellen dat de gemeente het misschien niet eens is met mijn beslissing. Zij kan dan ‘in hoger beroep’ gaan. Dat betekent dat de gemeente dan aan hogere rechters vraagt of mijn beslissing juist is. Dat betekent dat de zaak dan nog niet is afgelopen. Als de gemeente niet ‘in hoger beroep’ gaat dan krijgen jullie van de gemeente hulp bij het vinden van een huis. Maar het is vaak druk bij de gemeente en dan duurt het soms even voordat dit gebeurt. Dit betekent dat jij nog steeds even moet wachten, maar dat jullie binnenkort wel een eigen huis hebben.
Ik hoop dat het voor jou duidelijk is wat ik heb beslist. Ik hoop dat het goed met jou zal gaan en dat het jouw vader lukt om een eigen huis te vinden voor jullie gezin, eventueel met hulp van de gemeente. Ik wens je het allerbeste toe, [naam minderjarige dochter] .
Groetjes,
De rechter

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 15 maart 2024, zaaknummer AMS 24/4031.
2.Uitspraak van College van Beroep voor het bedrijfsleven van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190.
3.Zie artikel 10.1, derde lid, aanhef en onder b, van de Nadere regels Huisvestingsverordening Amsterdam 2024.