ECLI:NL:RBAMS:2025:8312

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
13/318938-24 (zaak A) en 13/194107-25 (zaak B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 21-jarige man voor gewelddadige ontvoering, woninginbraak en wapenbezit

Op 4 november 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 21-jarige man, die werd beschuldigd van het medeplegen van een gewelddadige ontvoering, woninginbraak en het bezit van een vuurwapen. De man werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden. De zaak omvatte twee hoofdfeiten: zaak A, waarin de verdachte samen met anderen een slachtoffer ontvoerde en hem onder dwang en geweld zijn bezittingen afnam, en zaak B, waarin hij betrokken was bij een woninginbraak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door zijn rol in de ontvoering, niet alleen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer had aangetast, maar ook de gevoelens van onveiligheid in de buurt had vergroot. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen, forensisch bewijs en telecomgegevens die de verdachte in de nabijheid van de misdrijven plaatsten. De verdachte werd ook veroordeeld voor het voorhanden hebben van een hagelgeweer en munitie, die in zijn woning werden aangetroffen. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, vooral gezien de gewelddadige aard van de ontvoering en de impact op het slachtoffer. De verdachte werd ook veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder immateriële schade voor het slachtoffer van de ontvoering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/318938-24 (zaak A) en 13/194107-25 (zaak B)
Datum uitspraak: 4 november 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd te: [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 14 oktober 2025 en 4 november 2025. Op 4 november 2025 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en direct uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Lobregt, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.J. van Galen, advocaat te Purmerend,naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij:
Ten aanzien van zaak A
Feit 1
in de periode van 1 tot 2 oktober 2025 in vereniging met een ander of anderen [slachtoffer 1] wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd;
Feit 2
in de periode van 1 tot 2 oktober 2025 in vereniging met een ander of anderen een diefstal met (bedreiging met) geweld heeft gepleegd op [slachtoffer 1] , waarbij onder meer telefoons en een sleutelbos zijn weggenomen;
Feit 3
op 3 februari 2025 een hagelgeweer voorhanden heeft gehad;
Feit 4
op 3 februari 2025 32 patronen voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van zaak B
Feit 1
op 14 augustus 2024 in vereniging met een ander of anderen, een diefstal met (bedreiging met) geweld heeft gepleegd op [slachtoffer 2] , waarbij zijn Rolex-horloge is weggenomen;
Feit 2
op 2 december 2024 in vereniging met een ander of anderen heeft ingebroken in een woning op de [adres woning] , waarbij een geldbedrag van € 400,- is weggenomen.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

Zaak A (Zaaksdossier Alopias)
3.1.1.
Inleiding
Op 1 oktober 2024 krijgt de politie een melding van een ontvoering op de [adres slachtoffer 1] . Daar zou een man met geweld door drie mannen in een witte bus van het merk Volkswagen zijn getrokken. Enkele uren na de melding zien de nog ter plaatse zijnde politieagenten de latere aangever [slachtoffer 1] aan komen lopen. [slachtoffer 1] doet enkele dagen later aangifte van ontvoering, waarna het onderzoek Alopias wordt gestart.
3.1.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de diefstal met geweld in de periode van 1 tot 2 oktober 2025. Ook kan volgens de officier van justitie worden bewezen dat verdachte op 3 februari 2025 een hagelgeweer en munitie voorhanden heeft gehad.
3.1.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde aangevoerd dat er onvoldoende overtuigend bewijs voorhanden is om te stellen dat verdachte één van de personen is geweest die aangever de bus in heeft getrokken en heeft meegenomen. Mede gelet op de telecomgegevens van verdachte kan volgens de raadsman slechts geoordeeld worden dat verdachte in de woning aanwezig is geweest waar aangever werd vastgehouden en vanaf dat moment betrokkenheid heeft gehad. Om die reden verzoekt de raadsman om verdachte vrij te spreken van het aan hem onder feit 2 ten laste gelegde, nu de diefstal met geweld al daarvóór in de bus heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van het onder feit 3 en feit 4 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.1.4.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 en feit 2
De rechtbank stelt op grond van de in
bijlage IIvermelde bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 1 oktober 2024 rond 22.45 uur wordt aangever [slachtoffer 1] bij thuiskomst van zijn werk op de [adres slachtoffer 1] aangesproken door twee voor hem onbekende mannen (NN1 en NN2), zo blijkt uit zijn aangifte. Die onbekende mannen vragen aan hem of hij kan helpen bij het starten van hun busje. Wanneer aangever bij het betreffende busje aankomt en de motorkap opent, wordt hij door de twee mannen en een derde man (NN3) met fors geweld vastgepakt en in het busje geduwd. Het tumult trekt de aandacht van meerdere getuigen, onder wie getuige [naam getuige 1] die vanuit zijn woning ziet dat aangever [slachtoffer 1] hierbij heftig wordt mishandeld. Getuige [naam getuige 2] spreekt van een ‘extreem gevecht’, waarbij aangever wordt vastgehouden en tegelijkertijd wordt geslagen en geschopt.
Aangever [slachtoffer 1] verklaart hierna enige tijd te zijn vervoerd in het busje. De mannen doen hem handboeien om en er wordt een doorgeladen revolver op zijn hoofd gericht. Ondertussen leegt een van de mannen de zakken van aangever en worden onder meer een sleutelbos, een oplader en telefoons van hem weggenomen. Na enige tijd wordt aangever door de mannen naar een woning gebracht waar hij wordt uitgekleed en op de bank wordt gezet. In de woning is nog een vierde man (NN4) aanwezig. Eenmaal in de woning blijft er een vuurwapen op aangever gericht en wordt aan hem gevraagd of hij ‘Russische roulette’ wil spelen. Daarbij verklaart aangever dat alle vier de mannen het wapen om beurten vasthielden en op hem richtten.
Op een gegeven moment komen nog drie mannen (NN5, NN6 en NN7) de woning binnen, waarbij aangever NN7 herkent als de man met wie hij een zakelijk geschil heeft. Deze drie mannen zetten aangever door middel van fors geweld onder druk om informatie te geven. Zo wordt er een houten blokje onder de enkel van aangever gelegd, waarna een van de mannen op de binnenkant van zijn voet gaat staan. Aangever ondervindt hierdoor veel pijn en dacht dat zijn enkel zou breken. Ook wordt op hardhandige wijze een rekelastiek in de mond van aangever gepropt zodat hij geen geluid kan maken. Nadat aangever nog steeds weigert iets te zeggen, wordt aangever gedwongen om zijn been op tafel te leggen en pakt één van de mannen een zwaard dat door aangever wordt beschreven als een ‘samoeraizwaard’. Het zwaard wordt vervolgens boven de tenen van aangever gehouden en er wordt gedreigd dat aangever zijn tenen gaat verliezen. Nadat dit dreigement niet het voor de mannen gewenste effect heeft, wordt aangever meermaals geslagen en wordt hem verteld dat zijn familie iets zal worden aangedaan. Ook wordt nog een aanvalsgeweer tevoorschijn gehaald dat op aangever wordt gericht.
Nadat NN5, NN6 en NN7 de woning weer hebben verlaten, wordt aangever telefonisch verteld door NN7 dat hij een geldbedrag van € 50.000,- dient over te maken als hij wil dat zijn familie niets zal overkomen. Een week later verwacht NN7 een geldbedrag van € 250.000,- gestort te krijgen. Nadat aangever enkele uren in de woning is vastgehouden wordt hij weer aangekleed door de overige mannen en wordt hem een T-shirt meegegeven omdat zijn trui gescheurd blijkt te zijn.
Aangever wordt vervolgens door een onbekende man (NN8) weer in de richting van zijn eigen woning gebracht, waar hij vlak voor die woning rond 02:00 uur enkele nog aanwezig zijnde politieagenten tegenkomt. De betreffende politieagenten verklaren dat aangever mank loopt en naast een bebloed achterhoofd ook een opgezwollen oog heeft.
Op basis van meerdere getuigenverklaringen en de beschikbare camerabeelden concludeert de politie dat het witte busje vermoedelijk een Volkswagen Transporter betreft. Hierop wordt een analyse van de ANPR-gegevens (
Automatic Number Plate Recognition) van 30 september 2024 tot 2 oktober 2024 gemaakt in de nabije omgeving van de [adres slachtoffer 1] , in de zoektocht naar een Volkswagen Transporter in de kleur wit. Uit deze analyse blijkt dat een witkleurige Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken] op 1 oktober 2024 rond 19:05 uur en 22:45 uur in de buurt van de [adres slachtoffer 1] wordt gesignaleerd. Deze bus is de enige witkleurige Volkswagen Transporter die rond het tijdstip van de ontvoering in de omgeving wordt geregistreerd. De gesignaleerde tijdstippen komen overeen met de camerabeelden van een bedrijf gevestigd op de [adres slachtoffer 1] , waarop wordt waargenomen dat rond 19:07 uur een witte bus in de straat ernaast parkeert. Om 22:41 uur verschijnt deze bus weer in beeld en wordt waargenomen dat de auto van aangever [slachtoffer 1] voor de bus wordt geparkeerd en dat de alarmlichten van zijn auto aangaan. Om 22:44 uur is op de beelden te zien dat de bus zijn weg weer vervolgt, waarna de bus met kenteken [kenteken] om 22:45 uur een ANPR-hit heeft op de Zuiderzeeweg te Amsterdam. Op basis van deze bevindingen, in combinatie met de verklaring van getuige [naam getuige 1] die de Volkswagen Transporter om 20:10 uur in de straat naast de [adres slachtoffer 1] heeft gesignaleerd, concludeert de rechtbank dat de bus met kenteken [kenteken] de bus is geweest waarmee de ontvoering is gepleegd en dat er voorafgaand aan de ontvoering, rond 19.05 uur, een voorverkenning heeft plaatsgevonden.
Enkele dagen later, op 7 oktober 2024, wordt de Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken] gesignaleerd en in beslag genomen voor forensisch sporenonderzoek. Hierbij worden onder meer de deurgrepen aan de binnenzijde van de bus bemonsterd. Ook het door de ontvoerders aangereikte T-shirt dat aangever [slachtoffer 1] bij terugkomst draagt, wordt bemonsterd, evenals de door zijn ontvoerders aangetrokken broek en riem. Op basis van het forensisch DNA-onderzoek concludeert de rechtbank dat het DNA dat is aangetroffen op de deurgreep aan de bestuurderskant aan de binnenzijde van de Volkswagen Transporter afkomstig is van verdachte. Ook concludeert de rechtbank dat verdachte donor is van een gedeelte van het celmateriaal dat op de binnenzijde van het T-shirt en op de broek en riem van aangever wordt aangetroffen.
Vanwege de aangetroffen DNA-profielen van verdachte wordt besloten om onderzoek te doen naar zijn telecomgegevens. Hieruit volgt dat het IMSI-nummer dat is gekoppeld aan het telefoonnummer van verdachte op de dag van de ontvoering op 1 oktober 2024 op twee verschillende momenten in de avond gebruik maakt van een Cell-ID locatie aan de Cruquiusweg te Amsterdam. De Cruquiusweg ligt op ongeveer 600 meter afstand van de [adres slachtoffer 1] . De locatie waar aangever [slachtoffer 1] is ontvoerd, valt binnen de dekking van dit Cell-ID aan de Cruquiusweg.
Ook doet de politie onderzoek naar de telefoon van medeverdachte [medeverdachte] . Hierin wordt een gesprek via Snapchat aangetroffen tussen [medeverdachte] en het Snapchat-account van verdachte, waarbij [medeverdachte] op 29 september 2024 – twee dagen voor de ontvoering – het bericht ‘ [adres slachtoffer 1] ’ (de straat waar aangever [slachtoffer 1] woonachtig was) stuurt. Ook blijkt dat verdachte en [medeverdachte] op de dag van de ontvoering en vlak daarna intensief contact hebben via Snapchat. Zo stuurt verdachte op 2 oktober 2024 om 01:48 uur – een kwartier voordat aangever [slachtoffer 1] door de politie wordt aangetroffen – een afbeelding van een grote stapel bankbiljetten naar [medeverdachte] . Tien minuten later, om 01:58 uur, stuurt [medeverdachte] een filmpje naar verdachte waarop zij beiden in een auto zitten en waarop verdachte een waaier van biljetten van € 500,- in zijn handen houdt.
Verdachte heeft zich in zijn verhoren bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen, maar heeft op de zitting verklaard in de woning aanwezig te zijn geweest. Hij zou via Snapchat zijn benaderd om ‘op iemand te letten’. Hiervoor zou hem een geldbedrag van € 1.000,- zijn beloofd. Verdachte heeft verder verklaard rond 23:45 uur naar de woning waar aangever werd vastgehouden, te zijn gebracht door een snorder en ongeveer een uur in die woning te zijn geweest. Hier heeft hij gezien dat aangever werd uitgekleed en hem handboeien werden omgedaan. De ten laste gelegde geweldshandelingen heeft verdachte naar eigen zeggen niet waargenomen. Na ongeveer een uur heeft verdachte aangever geholpen met aankleden en hem een T-shirt aangereikt. Dit zou volgens verdachte de op het T-shirt aangetroffen DNA-sporen kunnen verklaren. Voor het spoor in de bus heeft verdachte geen verklaring gegeven, anders dan dat het zou kunnen zijn geweest dat hij de bus bij de woning heeft aangeraakt, maar dat hij zich dat niet goed herinnert. Het gegeven dat zijn telefoon op 1 oktober 2024 op meerdere momenten heeft uitgestraald in de buurt van de [adres slachtoffer 1] komt volgens verdachte doordat hij die avond vermoedelijk met de auto door Amsterdam-Oost heeft gereden. De stapel bankbiljetten waarmee verdachte op het filmpje wordt gezien zou volgens verdachte nepgeld betreffen. Verder heeft verdachte gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht op de vraag of hij het bericht ‘ [adres slachtoffer 1] ’ op Snapchat heeft ontvangen.
Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte zowel voorafgaand aan de voorverkenning als voorafgaand aan de ontvoering in de buurt van de [adres slachtoffer 1] kan worden geplaatst. Daarbij overweegt de rechtbank dat het door de raadsman gevoerde verweer dat de telefoon van verdachte om 22:24 uur op een andere locatie, in Amsterdam Zuid-Oost, aanstraalt, niet hoeft te betekenen dat verdachte niet rond het tijdstip van de ontvoering, rond 22.40 uur, op de [adres slachtoffer 1] kan zijn geweest. Daarnaast heeft verdachte geen duidelijke verklaring gegeven voor het aangetroffen DNA-profiel op de deurgreep aan de bestuurderskant aan de binnenzijde van de Volkswagen Transporter en ook niet voor het op 29 september 2024 door medeverdachte [medeverdachte] gestuurde bericht via Snapchat waarin de straat waar de aangever woonachtig was, wordt genoemd. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte enkele dagen voor de ontvoering kennelijk de opdracht heeft gekregen om naar de [adres slachtoffer 1] te gaan, dat hij in de Volkswagen Transporter is geweest en ook dat hij in de buurt van de [adres slachtoffer 1] is geweest voorafgaand aan de ontvoering. Deze omstandigheden, tezamen met het feit dat verdachte kort na de ontvoering pronkt met grote geldbedragen op Snapchat, maken dat de rechtbank tot de slotsom komt dat verdachte niet enkel in de woning is geweest, maar ook een van de mannen was die aangever [slachtoffer 1] kennelijk in opdracht in de bus heeft geduwd.
De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen aangever [slachtoffer 1] op 1 en 2 oktober 2024 wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd. Ook de door aangever beschreven geweldshandelingen acht de rechtbank bewezen, omdat zijn aangifte naar het oordeel van de rechtbank voldoende wordt ondersteund door het letsel dat de politieagenten hebben waargenomen en de door getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] beschreven geweldshandelingen bij het duwen in de bus.
Daarnaast acht de rechtbank het medeplegen van de diefstal met geweld op aangever bewezen. Hoewel niet duidelijk is geworden wie de man is geweest die de spullen van aangever heeft weggenomen, is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de mannen in het busje, onder wie verdachte. Hierbij werd aangever door hen het busje in gesleurd en van zijn vrijheid beroofd, terwijl NN2 de zakken van aangever leegde en de door aangever beschreven spullen weg heeft genomen. Het wegnemen van deze spullen is geen op zichzelf staande actie geweest maar stond ten dienste aan de ontvoering. De telefoons van aangever zijn immers ook afgepakt waardoor het voor hem onmogelijk was om op die wijze alarm te slaan. De verwevenheid van beide feiten draagt bij aan het medeplegen.
Feit 3 en feit 4
In een boodschappentas in de slaapkamer van verdachte wordt bij een doorzoeking op 3 februari 2025 een ‘shotgun’ aangetroffen. Het wapen is door een specialist onderzocht en blijkt een hagelgeweer te zijn van het merk HEDEF ARMS. Het voorhanden hebben van dit wapen is strafbaar gesteld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie in verband met artikel 55 lid 3 onder a van de Wet wapens en munitie. Ook wordt in de woning van verdachte een zakje met daarin 32 patronen aangetroffen. Deze patronen blijken munitie van het kaliber 9x19mm en het model volmantel rondneus te zijn. Het voorhanden hebben daarvan is strafbaar gesteld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie in verband met artikel 55 lid 1 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank acht, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, het proces-verbaal van doorzoeking van de woning van verdachte en het vuurwapenrapport, bewezen dat verdachte een hagelgeweer en 32 patronen voorhanden heeft gehad.
Zaak B
3.2.
Feit 1 (straatroof Edmond Halleysteiger)
3.2.1.
Inleiding
Op 14 augustus 2024 doet [slachtoffer 2] aangifte van de beroving van zijn Rolex-horloge. Aangever verklaart rond 19.10 uur bij zijn woning op IJburg te zijn overvallen door twee mannen die zijn Rolex-horloge met fors geweld hebben buitgemaakt. Hierbij heeft aangever letsel opgelopen.
Op camerabeelden uit de omgeving is te zien dat twee mannen, vlak na het tijdstip waarop de straatroof heeft plaatsgevonden, wegrennen in de richting van de John Hadleystraat. Hier staat een vluchtauto klaar, die later blijkt te zijn gehuurd via de app ‘SnappCar’. Het account van de huurder van deze Hyundai Kona op 14 augustus 2024 blijkt in gebruik te zijn bij verdachte. Verder volgt uit de GPS-gegevens van de Hyundai Kona dat deze auto op 14 augustus 2024 van 18:37 tot 18:57 uur – een kwartier voorafgaand aan de straatroof – heeft stilgestaan in de straat waar verdachte woonachtig is.
3.2.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
3.2.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht om verdachte vrij te spreken, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij de straatroof.
3.2.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte een van de mannen is geweest die betrokken was bij de straatroof op 14 augustus 2024. Ook de vaststelling dat verdachte de feitelijke gebruiker was van het Snappcar-account waarmee de Hyundai Kona is gehuurd en het gegeven dat deze vluchtauto kort voorafgaand aan de straatroof stilstond in de straat waar verdachte woonachtig is, maken dit oordeel niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank kan enkel op basis van de GPS-gegevens van de auto niet met zekerheid worden vastgesteld dat verdachte ook daadwerkelijk in de Hyundai Kona heeft gezeten rond het tijdstip van de straatroof. Daarnaast valt verdachte niet op een andere wijze, bijvoorbeeld door middel van telecomgegevens, op de plaats delict te plaatsen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het aan hem ten laste gelegde feit.
3.3.
Feit 2 (inbraak [adres woning] )
3.3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de woninginbraak.
3.3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van de aan hem ten laste gelegde woninginbraak. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat het DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen op verplaatsbare goederen, die bovendien zaten in een jaszak van een jas die verdachte had uitgeleend. Daarnaast heeft de raadsman gesteld dat uit de telecomgegevens van verdachte niet zou volgen dat verdachte in de omgeving van de [adres woning] was ten tijde van de inbraak.
3.3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Aangever [aangever] doet aangifte van een inbraak in zijn woning aan de [adres woning] op 2 december 2024. Een buurvrouw van aangever hoorde hard glasgerinkel en zag kort daarop drie mannen wegrennen uit de woning van aangever. Bij thuiskomst ontdekt aangever dat een geldbedrag van € 400,- uit een ladekastje is weggenomen. Tussen de glasscherven in de woning liggen een potje vaseline en een schroevendraaier met een rood handvat, die niet van aangever zijn. De aangetroffen goederen worden bemonsterd en forensisch onderzocht. Hieruit volgt dat op het handvat van de schroevendraaier en de buitenzijde van het potje vaseline DNA-sporen worden aangetroffen die, zo concludeert de rechtbank op basis van het forensisch onderzoek, (in ieder geval ten dele) afkomstig zijn van verdachte.
Omdat aangever het vermoeden heeft dat er mogelijk een voorverkenning heeft plaatsgevonden in de nacht van 30 november 2024 op 1 december 2024, worden de telecomgegevens van verdachte vanaf die periode tot aan het tijdstip van de inbraak opgevraagd. Uit registraties van opgenomen gesprekken volgt dat de telefoon van verdachte op 30 november 2024 in ieder geval tussen 22:15 en 23:36 uur gebruikt heeft gemaakt van een zendmast in de nabijheid van de woning van aangever. Ook op 2 december 2024, de dag van de inbraak, maakt de telefoon verdachte van 12:02 uur tot 12:38 uur verbinding met deze zendmast. Verder volgt uit camerabeelden van de centrale toegangshal en het trappenhuis van het appartementencomplex waar aangever woont dat twee mannen met capuchons op 30 november 2024 om 23:39 uur naar binnenlopen in de hal en naar binnen kijken bij de brievenbus van aangever [aangever] . Vervolgens loopt een van de mannen richting de deur van het trappenhuis en forceert deze door een schroevendraaier met een rood handvat tussen de deur en het kozijn te zetten. Hierna is te zien dat beide mannen richting de trap lopen en naar boven gaan. Ongeveer vier minuten later keren beide mannen terug in de centrale toegangshal. Voordat de mannen naar buiten lopen, toetst een van hen nog het huisnummer van aangever [aangever] in op de intercom. De rechtbank leidt uit deze omstandigheden af dat er op 30 november 2024 inderdaad een voorverkenning heeft plaatsgevonden.
Op 2 december 2024 rond 12:51 uur worden opnieuw mannen met capuchons op, waargenomen in de centrale toegangshal. Op de camerabeelden is te zien dat zij, opnieuw met een schroevendraaier met een rood handvat, de tweede centrale toegangsdeur openmaken en via het trappenhuis naar boven gaan. Vanaf 13:01 uur komen de mannen weer in beeld en is te zien dat zij hard wegrennen via de centrale hal. Gelet op de aangifte en het feit dat de mannen hard wegrennen, concludeert de rechtbank dat de inbraak tussen deze twee tijdstippen heeft plaatsgevonden.
Verdachte heeft op de zitting verklaard een schroevendraaier in zijn jaszak te hebben zitten omdat hij wel eens zou helpen bij het verbouwen van keukens. Ook heeft verdachte verklaard zijn jas wel eens uit te lenen. Via deze weg zouden zijn DNA-sporen op de plaats delict terecht kunnen zijn gekomen. Hierbij heeft verdachte geen antwoord willen geven op de vraag aan wie en wanneer de jas zou zijn uitgeleend.
Op basis van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte aanwezig is geweest bij zowel de voorverkenning als bij de daadwerkelijke inbraak. Hoewel het potje vaseline en de schroevendraaier verplaatsbare objecten betreffen, vindt de rechtbank de verklaring van verdachte over de schroevendraaier en het uitlenen van zijn jas, zonder daarover meer informatie te willen geven en in het licht van de bewijsmiddelen in het dossier, niet aannemelijk. Tegenover die verklaring stelt de rechtbank namelijk op basis van de camerabeelden van de centrale toegangshal vast dat de schroevendraaier met het rode handvat vlak voorafgaand aan de inbraak is gebruikt om de toegang te verschaffen tot het trappenhuis en daarmee is aangeraakt door (één van) de daders van de inbraak. Daarbij merkt de rechtbank op dat ook gedurende de voorverkenning gebruik is gemaakt van dezelfde modus operandi, waarbij een schroevendraaier met een rood handvat wordt gebruikt om de centrale toegangsdeur te openen. Ook kan verdachte op basis van zijn telefoongegevens op 30 november 2024 kort voor de voorverkenning in de buurt van de woning van aangever worden geplaatst en straalt zijn telefoon vlak voor de inbraak op 2 december 2024 ook uit in de buurt van de [adres woning] . De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich op 2 december 2024 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een woninginbraak op de [adres woning] .

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de voetnoten opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Zaak A
Feit 1
in de periode van 1 oktober 2024 tot en met 2 oktober 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door
- die [slachtoffer 1] vast te pakken/grijpen en in een busje te duwen, terwijl de mond en neus van die [slachtoffer 1] werden dichtgedrukt waardoor die [slachtoffer 1] niet vrij kon ademen en
- die [slachtoffer 1] op de vloer van de laadruimte van voornoemd busje neer te leggen en in bedwang te houden en gedurende enige tijd in voornoemd busje rond te rijden en
- een vuurwapen, op het lichaam van die [slachtoffer 1] te richten en gericht te houden en
- een vuurwapen, op/tegen het been/hoofd, van die [slachtoffer 1] te drukken en
- de zakken van die [slachtoffer 1] te doorzoeken en telefoons en een sleutelbos en een tag en een hoesje en een oplader en een zakje snoep uit de zakken van die [slachtoffer 1] te pakken en
- handboeien bij de polsen van die [slachtoffer 1] aan te brengen en vervolgens die handboeien strak aan te leggen bij die [slachtoffer 1] en
- die [slachtoffer 1] te dwingen een woning binnen te gaan en
- op de binnenkant van de voet van die [slachtoffer 1] te staan, terwijl een houten blokje onder de enkel van die [slachtoffer 1] was geplaatst en
- een rekelastiek in de mond van die [slachtoffer 1] te plaatsen, terwijl die [slachtoffer 1] werd geslagen en
- de kleding van die [slachtoffer 1] uit te laten trekken en
- een zwaard in de richting van de blote tenen van die [slachtoffer 1] gericht te houden en
- een aanvalsgeweer op die [slachtoffer 1] gericht te houden en
- aan die [slachtoffer 1] te vragen of hij Russische Roulette wilde spelen en
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat als hij wil dat zijn familie niks overkomt, hij morgen 50.000 euro moet geven en een week later 250.000 euro, terwijl die [slachtoffer 1] voortdurend tegen het hoofd, is geslagen/gestompt en op/tegen het lichaam is geslagen/gestompt/getrapt/geschopt;
Feit 2
op 1 oktober 2024 tot en met 2 oktober 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, telefoons en een sleutelbos en een tag en een hoesje en een oplader en een zakje snoep, die aan [slachtoffer 1] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
- een vuurwapen, op het been/hoofd, van die [slachtoffer 1] te drukken en
- de zakken van die [slachtoffer 1] te doorzoeken en voornoemde telefoons en een sleutelbos en een tag en een hoesje en een oplader en een zakje snoep uit de zakken van die [slachtoffer 1] te pakken, terwijl die [slachtoffer 1] tegen zijn wil in een busje zat;
Feit 3
hij op 3 februari 2025 te Amsterdam, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een hagelgeweer, van het merk HEDEF ARMS, type PA-serie, kaliber 12 zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer voorhanden heeft gehad;
Feit 4
hij op 3 februari 2025 te Amsterdam, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 32 patronen, volmantel rondneus van het kaliber 9x19mm (Synoniem 9mm Luger of 9mm Para) voorhanden heeft gehad.
Zaak B
Feit 2
op 2 december 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, uit een woning gelegen op de [adres woning] , een geldbedrag van in totaal 400 euro, dat aan [aangever] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van 2 jaar.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht om een lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewelddadige ontvoering van het slachtoffer [slachtoffer 1] . Hierbij is [slachtoffer 1] door verdachte en zijn mededaders midden op straat met fors geweld in een busje gesleurd, waarna hij naar een woning is gebracht waar hij urenlang is vastgehouden en ernstig is mishandeld en vernederd. Het slachtoffer heeft gedurende de ontvoering geen idee gehad van wat de verdachten met hem van plan waren, hoe lang de situatie zou duren en hoe de situatie voor hem zou eindigen, wat uitermate angstaanjagend voor hem moet zijn geweest. In zijn schriftelijke slachtofferverklaring – die op de zitting is voorgelezen – verklaart [slachtoffer 1] dat de ontvoering voor hem zware psychische gevolgen heeft gehad en dat zijn gevoel van veiligheid hierdoor ernstig is aangetast. Daarnaast zijn meerdere omstanders en buurtbewoners getuige geweest van de ontvoering, waardoor dit feit ook gevoelens van onveiligheid heeft aangewakkerd bij mensen die in de buurt waren of wonen waar het is gebeurd. Uit het procesdossier leidt de rechtbank af dat verdachte samen met zijn mededaders kennelijk ‘op bestelling’ een ontvoering heeft gepleegd en zich daarbij enkel heeft laten leiden door financieel gewin. Door het slachtoffer onder dwang en met geweld mee te nemen heeft verdachte niet alleen een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] , maar heeft hij zich ook niet bekommerd om de angst die de ontvoering bij de familie van [slachtoffer 1] en de toekijkende buurtbewoners teweeg heeft gebracht. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Verder heeft verdachte zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan het medeplegen van een woninginbraak. De woninginbraak is op klaarlichte dag gepleegd door het raam aan de voorzijde van de woning van het slachtoffer [aangever] te vernielen. Hierdoor hebben verschillende buurtbewoners de inbraak gehoord en zijn zij hier getuige van geweest, hetgeen de gevoelens van angst in de buurt heeft versterkt. Daarnaast volgt uit het procesdossier dat de inbraak grondig is voorbereid, door middel van een voorverkenning op een eerder moment. Uit de op de zitting voorgelezen slachtofferverklaring van het slachtoffer [aangever] volgt dat hij zich hierdoor gedurende een lange periode angstig heeft gevoeld en zich in de gaten gehouden voelde. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij het veilige gevoel dat het slachtoffer zou moeten hebben in zijn eigen woning door zijn handelen sterk heeft aangetast.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van een shotgun en patronen, die zijn aangetroffen in de kamer waar verdachte sliep. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen brengt een groot en onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van anderen mee en veroorzaakt daarom gevoelens van angst en onveiligheid bij mensen die ermee worden geconfronteerd, maar ook bij de samenleving als geheel. Ondanks dat verdachte het feit heeft bekend, heeft hij geen volledige openheid van zaken willen geven over de wijze waarop hij aan dit wapen is gekomen en waarom dit samen met de bijbehorende munitie onder zijn bed lag.
De persoon van de verdachte
In het kader van de strafoplegging heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van
verdachte van 8 juli 2025, waaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het beschieten van een woning en vuurwapenbezit. Ook heeft de rechtbank gekeken naar het reclasseringsadvies over verdachte van 28 juli 2025. Hieruit volgt dat de reclassering aanknopingspunten ziet voor reclasseringstoezicht. Er bestaan zorgen over het sociale netwerk waarbinnen verdachte zich beweegt en er is bij verdachte sprake van instabiliteit op diverse leefgebieden. Binnen een verplicht reclasseringscontact kan volgens de reclassering worden gewerkt aan stabiliteit op deze gebieden en kan verdachte begeleid worden richting een delictvrij bestaan. Verdachte heeft op de zitting echter aangegeven niet te willen meewerken aan eventueel reclasseringstoezicht.
Geen adolescentenstrafrecht
Omdat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten al wel ouder was dan 18 jaar maar nog niet de leeftijd van 23 jaar had bereikt, kan volgens de wet het adolescentenstrafrecht (ASR) toegepast worden. Hierbij kan een straf uit het jeugdstrafrecht worden opgelegd, indien daar aanleiding toe bestaat. De reclassering heeft geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen, omdat de mogelijkheid tot pedagogische beïnvloeding van verdachte als klein wordt ingeschat.
De rechtbank neemt dit advies over, omdat geen redenen zijn gebleken om af te wijken van de hoofdregel van berechting volgens het volwassenenstrafrecht.
De strafoplegging
In het kader van de strafoplegging heeft de rechtbank gekeken naar de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting en naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De rechtbank constateert dat rechtbanken en gerechtshoven voor ontvoeringen waarbij fors geweld wordt toegepast en vuurwapens zijn gebruikt, in de regel lange (onvoorwaardelijke) gevangenisstraffen opleggen. Bij de hoogte van de straf speelt de mate van geweld die is toegepast een rol. De rechtbank Amsterdam heeft in het onderzoek Vilingen (ECLI:NL:RBAMS:2025:3362 en ECLI:NL:RBAMS:2025:3363) recent gevangenisstraffen opgelegd voor de duur van 30 maanden voor een ontvoering waarbij het slachtoffer naar een loods is vervoerd en onder dwang van een vuurwapen de opdracht is gegeven om geld af te staan. De rechtbank ziet in het licht van onder andere deze vergelijkbare uitspraken aanleiding om ook aan verdachte voor zijn rol bij de ontvoering een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden op te leggen.
Daarnaast geeft de LOVS voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in een woning een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden als oriëntatiepunt. Voor een woninginbraak geldt een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden als vertrekpunt. Omdat verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict en een vuurwapenfeit, is er sprake van recidive en zal de rechtbank het strafblad van verdachte in negatieve zin meewegen bij de strafoplegging.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden voor alle feiten gezamenlijk passend en geboden is.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de door de reclassering geadviseerde meldplicht en ambulante behandeling als bijzondere voorwaarden op te leggen, mede omdat verdachte zich op de zitting hiertoe niet gemotiveerd heeft getoond. Omdat verdachte nog jong is en de rechtbank de mogelijkheid wil openhouden dat op een later moment wel wil meewerken met de reclassering, zal de rechtbank geen voorwaardelijk strafdeel opleggen zodat verdachte na het uitzitten van tweederde van de gevangenisstraf in aanmerking kan komen voor de regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Op deze wijze kunnen in het kader van een eventuele voorwaardelijke invrijheidsstelling op een later moment alsnog bijzondere voorwaarden worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.Beslag

Onder verdachte zijn volgens de beslaglijst in zaak A de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 1 STK Pistool (G6614754);
  • 1 DV Patroon (G6614800);
  • 1 DV Patroon (G6614814);
  • 1 STK Patroon (G6614814);
  • 1 STK Geweer (G6614824);
  • 1 DV Patroon (G6614827);
  • 32 STK Munitie (842834);
  • 1 STK Geweer (842827);
  • 1 STK Muts (842824);
  • 1 STK Horloge (842823);
  • 1 STK Telefoontoestel (842815).
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het in beslag genomen hagelgeweer en de munitie moet worden onttrokken aan het verkeer. Daarnaast heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de telefoon van verdachte, gelet op de daarop aangetroffen inhoud, verbeurd moet worden verklaard. De officier van justitie heft het strafvorderlijk beslag op het in beslag genomen Rolex-horloge op.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen telefoon en het Rolex-horloge moeten worden geretourneerd aan verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het in beslag genomen hagelgeweer en de aangetroffen munitie onttrekken aan het verkeer, omdat het in zaak A onder feit 3 en 4 bewezen verklaarde hiermee is begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Verder zal de rechtbank de teruggave gelasten van de in beslag genomen muts, het Rolex-horloge en de telefoon van verdachte. Op basis van het procesdossier is de rechtbank namelijk niet gebleken dat op de in beslag genomen Google Pixel-telefoon belastende chats of afbeeldingen zijn aangetroffen.
De rechtbank leidt uit het dossier af dat het pistool met goednummer G6614754 en het geweer met goednummer 842827 hetzelfde voorwerp betreft, dat in beslag is genomen op het woonadres van een medeverdachte en niet toebehoort aan verdachte. Om die reden zal de rechtbank in de zaak van verdachte beslissen dat dit voorwerp dient te worden bewaard voor de rechthebbende.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen

9.1.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (Zaak A, feiten 1 en 2)
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 5.900,46 aan vergoeding van materiële schade, omdat de benadeelde partij als gevolg van de ontvoering niet in zijn (huur)woning heeft kunnen verblijven en geen gebruik heeft kunnen maken van zijn lease-auto. Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 7.500,- aan vergoeding van immateriële schade. Ten aanzien van beide schadeposten is verzocht om deze te vermeerderen met de wettelijke rente en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel en hoofdelijk dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering voor zover die ziet op de gevorderde materiële schade. Hiertoe heeft de raadsman primair aangevoerd dat niet is onderbouwd dat de benadeelde partij als gevolg van het feit in een ‘safehouse’ zou hebben verbleven, waardoor hij geen gebruik kon maken van zijn (huur)woning en lease-auto. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er wel gebruik is gemaakt van de huurwoning met bijbehorende parkeerplek, door daar huisraad te hebben en de auto daar geparkeerd te laten staan.
Daarnaast heeft de raadsman verzocht om het toe te wijzen bedrag dat ziet op de door de benadeelde partij ondervonden immateriële schade aanzienlijk te matigen. Daartoe heeft de raadsman gesteld dat de aard en ernst van het letsel en de psychische gevolgen niet of onvoldoende zijn onderbouwd.
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft geen bewijsstukken aangedragen waaruit het verblijf in een safehouse blijkt. De verdediging trekt dit verblijf in twijfel. Hoewel het onder de gegeven omstandigheden alleszins voorstelbaar is dat het slachtoffer met zijn familie elders in veiligheid is gebracht, kan de rechtbank dat in het licht van de betwisting niet zonder meer vaststellen. Daar komt bij dat ook als wel bewijs van dit verblijf zou zijn geleverd, bijvoorbeeld in de vorm van een proces-verbaal van de politie, daarmee nog niet duidelijk is
waar het gederfde woongenot uit zou hebben bestaan. Het feit dat de benadeelde partij als gevolg van de ontvoering niet in zijn woning heeft kunnen verblijven en de huur van zijn lease-auto moest doorbetalen, levert immers niet zonder meer materiële schade op. Deze gevorderde schadepost dient nader te worden onderbouwd. Aanhouding van de zaak om de vordering tot schadevergoeding verder te kunnen onderbouwen zorgt echter voor een onevenredige belasting van het strafgeding. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de gevorderde materiële schade, zodat deze zijn vordering kan aanbrengen bij de burgerlijk rechter.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade stelt de rechtbank vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de
benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank sprake van aantasting in de persoon op andere wijze, die volgt uit de aard en de ernst van de normschending waarbij de nadelige gevolgen evident zijn.
Voor de hoogte van de immateriële schade zoekt de rechtbank aansluiting bij de ‘Rotterdamse Schaal’, een ordening van smartengeldbedragen bij letsel en andere persoonsaantastingen, waarnaar al vaker door andere rechters in Nederland is verwezen bij de vaststelling en begroting van schade als hier aan de orde. Hieruit volgt dat bij een vrijheidsberoving in de meest ernstige categorie, waarbij het slachtoffer onder meer wordt bedreigd met een vuurwapen, een smartengeldbedrag van tussen de € 3.000,- en € 8.000,- wordt geïndiceerd. De rechtbank ziet gelet op de aard en ernst van het feit aanleiding om een bedrag van € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het toegewezen bedrag wordt hoofdelijk aan verdachte opgelegd, omdat verdachte het feit samen met anderen heeft gepleegd. Verdachte en zijn medeverdachten zijn ieder afzonderlijk verplicht om het totale bedrag aan de benadeelde partij te betalen, tenzij een van de anderen het hele bedrag al heeft betaald.
9.2.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (Zaak B, feit 1)
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een bedrag van € 52.995,- aan vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 1.400,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, omdat
verdachte van het feit waarop de vordering tot schadevergoeding ziet, wordt vrijgesproken.
De benadeelde partij kan de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.3.
De vordering van de benadeelde partij [aangever] (Zaak B, feit 2)
De benadeelde partij [aangever] vordert een bedrag van € 1.356,26 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel en hoofdelijk dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft gelet op de verzochte vrijspraak verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij [aangever] voldoende is onderbouwd door middel van zijn aangifte en de bij zijn vordering gevoegde facturen. De gevorderde materiële schade zal geheel worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36d, 36f, 47, 57, 60a, 282, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B onder feit 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A en zaak B onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A:
Feit 1:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
Feit 2:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen een persoon, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
Feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Zaak B
Feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
40 (veertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beslag:
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
  • 1 DV Patroon (G6614800);
  • 1 DV Patroon (G6614814);
  • 1 STK Patroon (G6614814);
  • 1 STK Geweer (G6614824);
  • 1 DV Patroon (G6614827);
  • 32 STK Munitie ((842834).
Gelast de
teruggaveaan verdachte van:
  • 1 STK Muts (842824);
  • 1 STK Horloge (842823);
  • 1 STK Telefoontoestel (842815).
Gelast de
bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan:
  • 1 STK Pistool (G6614754);
  • 1 STK Geweer (842827).
Vorderingen benadeelde partijen
Zaak A, feit 1 en feit 2
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 5.000,- (vijfduizend euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 1 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander, dan wel anderen, is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve
van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige
niet-ontvankelijkis in zijn vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de staat een bedrag
van
€ 5.000,- (vijfduizend euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 1 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander, dan wel anderen, aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Zaak B, feit 1
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2]
niet-ontvankelijkin zijn vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Zaak B, feit 2
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] toe tot een bedrag van
€ 1.356,26,- (dertienhonderd zesenvijftig euro en zesentwintig eurocent)aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 2 december 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve
van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] aan de staat een bedrag
van
€ 1.356,26,- (dertienhonderd zesenvijftig euro en zesentwintig eurocent)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 2 december 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 23 (drieëntwintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde
betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Bruil, voorzitter,
mrs. H.J. Bos en J.M.R. Vastenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Bos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 november 2025.