ECLI:NL:RBAMS:2025:8301

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
C/13/772763 / KG ZA 25-577 (zaak 1) en C/13/773829 / KG ZA 25-634 (zaak 2)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanbestedingsprocedure beveiligingsdiensten Schiphol: G4S en CTSN vorderen voorzieningen tegen gunningsbeslissing

In deze zaak hebben G4S Aviation Security B.V. en G4S Public Security B.V. (hierna: G4S) en Consultants on Targeted Security Netherlands B.V. (hierna: CTSN) een kort geding aangespannen tegen Schiphol Nederland B.V. naar aanleiding van de gunningsbeslissing in een aanbestedingsprocedure voor beveiligingsdiensten op Amsterdam Schiphol Airport. De voorzieningenrechter heeft op 4 november 2025 geoordeeld dat Schiphol niet onrechtmatig, willekeurig of onzorgvuldig heeft gehandeld in de aanbestedingsprocedure. G4S en CTSN hebben hun bezwaren tegen de gunningsbeslissing niet tijdig en proactief ingediend, waardoor hun rechten zijn verwerkt. De rechtbank heeft de vorderingen van G4S en CTSN afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten. De gunningsbeslissing van 2 juli 2025 blijft daarmee in stand. De zaak betreft twee gevoegde kort gedingen, waarbij de eisers vorderingen hebben ingediend om de gunning van de opdrachten te verbieden en de aanbestedingsprocedure opnieuw uit te voeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inschrijvingen van de voorlopige winnaars, I-SEC, Securitas en Trigion, niet onterecht zijn beoordeeld en dat Schiphol de aanbestedingsstukken correct heeft toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht, voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 4 november 2025
in de op de voet van artikel 222 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gevoegde zaken
met zaaknummer: C/13/772763 / KG ZA 25-577 EAM/JT (hierna: zaak 1) van

1.G4S AVIATION SECURITY B.V.,2. G4S PUBLIC SECURITY B.V.,

beide kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
eisende partijen bij dagvaarding van 22 juli 2025,
hierna samen te noemen: G4S,
advocaten: mr. J.F. van Nouhuys en mr. E.S.C. van der Hoek,
tegen
SCHIPHOL NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Schiphol,
advocaten: mr. M.B. Klijn en mr. O. de Wit,
en

1.CONSULTANTS ON TARGETED SECURITY NETHERLANDS B.V.,gevestigd te Hoofddorp,tussenkomende partij,hierna te noemen: CTSN,advocaat: mr. A. Stellingwerff Beintema,

2.TRIGION BEVEILIGING B.V.,

gevestigd te Schiedam,
tussenkomende partij,
hierna te noemen: Trigion,
advocaten: L.C. van den Berg en mr. R.Q. Janus,

3.SECURITAS BEVEILIGING B.V.,4. SECURITAS TRANSPORT & AVIATION SECURITY B.V.,beide gevestigd te Breukelen,tussenkomende partijen,hierna samen te noemen: Securitas,advocaten: J.W. Fanoy en mr. S.P. Beenders,

5.5. I-SEC NEDERLAND B.V.,kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,tussenkomende partij,

hierna te noemen: I-SEC,
advocaten: mr. D.R. Versteeg en mr. E.M.M. Vendrig,
en met zaaknummer: C/13/773829 / KG ZA 25-634 EAM/JT (hierna: zaak 2) van
CONSULTANTS ON TARGETED SECURITY NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Hoofddorp,
eisende partij bij dagvaarding van 8 augustus 2025,
hierna te noemen: CTSN,
advocaat: mr. A. Stellingwerff Beintema,
tegen
SCHIPHOL NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Schiphol,
advocaten: mr. M.B. Klijn en mr. O. de Wit,
en

1.G4S AVIATION SECURITY B.V.,2. G4S PUBLIC SECURITY B.V.,

beide kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
tussenkomende partijen,
hierna samen te noemen: G4S,
advocaten: mr. J.F. van Nouhuys en mr. E.S.C. van der Hoek,

3.3. TRIGION BEVEILIGING B.V.,

gevestigd te Schiedam,
tussenkomende partij,
hierna te noemen: Trigion,
advocaten: L.C. van den Berg en mr. R.Q. Janus,

4.SECURITAS BEVEILIGING B.V.,5. SECURITAS TRANSPORT & AVIATION SECURITY B.V.,beide gevestigd te Breukelen,tussenkomende partijen,hierna samen te noemen: Securitas,advocaten: J.W. Fanoy en mr. S.P. Beenders,

6.I-SEC NEDERLAND B.V.,kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,tussenkomende partij,

hierna te noemen: I-SEC,
advocaten: mr. D.R. Versteeg en mr. E.M.M. Vendrig.

1.De procedure

In beide zaken
1.1.
De mondelinge behandeling van zaak 1 stond aanvankelijk gepland op 23 september 2025. Op 7 augustus 2025 heeft CTSN mede namens Schiphol verzocht om zaak 2 gevoegd te behandelen met zaak 1. Nadat is gebleken dat G4S daarmee kon instemmen is op
7 augustus 2025 aan G4S, CTSN en Schiphol bericht dat de twee zaken worden gevoegd en dat de twee zaken op 30 september 2025 mondeling zullen worden behandeld.
1.2.
Op 2 september 2025 heeft CTSN in zaak 1 een akte incidentele conclusie tot tussenkomst ingediend.
1.3.
Op 8 september 2025 heeft Trigion in beide zaken een akte incidentele conclusie tot tussenkomst (subsidiair voeging aan de zijde van Schiphol) ingediend.
1.4.
Op 8 september 2025 heeft I-SEC in beide zaken een akte incidentele conclusie tot tussenkomst (subsidiair voeging aan de zijde van Schiphol) ingediend.
1.5.
Op 22 september 2025 heeft G4S in zaak 2 een akte incidentele conclusie tot tussenkomst ingediend.
1.6.
Op 22 september 2025 heeft Securitas in beide zaken een akte incidentele conclusie tot tussenkomst (subsidiair voeging aan de zijde van Schiphol) ingediend.
1.7.
Op 26 september 2025 heeft G4S een akte eiswijziging ingediend.
1.8.
Tijdens de mondelinge behandeling op 30 september 2025 is het Trigion, Securitas en I-SEC toegestaan om in beide zaken tussen te komen, nu de daartoe strekkende verzoeken aan de criteria voldoen en G4S, CTSN en Schiphol daartegen geen bezwaar hadden. Daarnaast is het CTSN toegestaan om tussen te komen in zaak 1 en is het G4S toegestaan om tussen te komen in zaak 2, nu ook de daartoe strekkende verzoeken aan de criteria voldoen en daartegen evenmin bezwaar is gemaakt.
1.9.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben G4S en CTSN de vorderingen zoals omschreven in de dagvaardingen (en wat betreft G4S in haar akte eiswijziging) toegelicht. Schiphol heeft verweer gevoerd in beide zaken, mede aan de hand van een in beide zaken op voorhand ingediende conclusie van antwoord. De tussenkomende partijen Trigion, Securitas en I-SEC hebben eveneens verweer gevoerd en hebben gevorderd zoals hierna is vermeld. Op hun beurt hebben G4S en CTSN daarop gereageerd. G4S, CTSN en Schiphol hebben producties ingediend en alle partijen hebben een pleitnota ingediend. Vonnis is (aanvankelijk) bepaald op 28 oktober 2025.
1.10.
Bij de mondelinge behandeling waren voor zover van belang aanwezig:
- aan de kant van G4S: [naam 1] (directeur aviation) en [naam 2] (controller) met mr. Van Nouhuys en mr. Van der Hoek;
- aan de kant van CTSN: [naam 3] (general manager) en [naam 4] (tender manager) met mr. Stellingwerff Beintema;
- aan de kant van Schiphol: [naam 5] (bedrijfsjurist) en [naam 6] (head of partnerships) met mr. Klijn en mr. De Wit;
- aan de kant van Trigion: [naam 7] (directeur business control) en mr. [naam 8] (bedrijfsadvocaat) met mr. Van den Berg en mr. Janus;
- aan de kant van Securitas: [naam 9] (directeur aviation) en [naam 10] (manager sales and tender) met mr. Fanoy en mr. Beenders;
- aan de kant van I-Sec: [naam 11] (directeur) en [naam 12] (adviseur planning en roosteren) met mr. Versteeg en mr. Vendrig.
1.11.
Bij bericht van 21 oktober 2025 is aan partijen meegedeeld dat dit vonnis niet op
28 oktober 2025, maar op 4 november 2025 zal worden gewezen.

2.De feiten

In beide zaken
2.1.
Schiphol heeft op 4 november 2024 een Europese aanbestedingsprocedure met de titel ‘Beveiligingsdiensten’ aangekondigd, waarvan het doel is om met drie ondernemingen raamovereenkomsten te sluiten voor de levering van beveiligingsdiensten op Amsterdam Schiphol Airport voor maximaal tien jaar. De aanbesteding is verdeeld in drie percelen en de totale geraamde opdrachtwaarde bedraagt circa zes miljard euro (inclusief de optionele scope).
2.2.
Schiphol heeft gebruik gemaakt van de onderhandelingsprocedure met aankondiging zoals bedoeld in artikel 3.35 Aanbestedingswet 2012 (hierna: Aw 2012) en de aanbesteding vindt plaats onder toepassing van het Aanbestedingsreglement Nutssectoren 2016 (hierna: ARN 2016).
2.3.
In de door Schiphol opgestelde Selectieleidraad van 16 december 2024 (waarin Schiphol is aangeduid als SNBV) staat voor zover hier van belang het volgende:
2.8.1. Omschrijving van de Opdracht en Perceelindeling(…)De inzet van deze Aanbesteding is het voor ieder van de percelen gunnen van de Raamovereenkomst en een Opdrachtovereenkomst (de Overeenkomsten) aan een nog op te richten besloten vennootschap (de Opdrachtvennootschap). De Aanbesteder en de Inschrijver aan wie de Opdracht gegund wordt (de Opdrachtnemer), zullen samen als aandeelhouder deelnemen in het kapitaal van de op te richten vennootschap (…)
De opdrachtomschrijving voor de Opdrachtovereenkomsten betreft het uitvoeren van beveiligingstaken, dat wil zeggen alle voorkomende beveiligings- en ondersteunende werkzaamheden. (…)Binnen de Aanbesteding is SNBV voornemend om drie (3) Opdrachtovereenkomsten te sluiten die zien op verschillende beveiligingsdisciplines. Iedere Opdrachtovereenkomst betreft een Perceel. (…)
(…)3. Uitgangspunten en voorwaarden(…)3.2. Procedure fases
Deze procedure verloopt in twee fases:
3.2.1.
Fase 1 Selectiefase
Op basis van de openbare aankondiging kunnen potentiële Gegadigden de Selectieleidraad opvragen en op basis daarvan een verzoek indienen om te worden uitgenodigd voor de inschrijvings- en gunningsfase. Dit doen partijen door middel van het indienen van een Aanmelding. Op basis van organisatorische kenmerken van Gegadigde (vertaald in Uitsluitingsgronden, Minimum Geschiktheidseisen en Selectiecriteria), selecteert Aanbesteder een aantal partijen voor de inschrijvings- en gunningsfase. (…)3.2.2. Fase 2 Inschrijvings- en gunningsfase
Door toezending van de Uitnodiging tot Inschrijving nodigt Aanbesteder de geselecteerde Gegadigden uit om een Inschrijving in te dienen. (…)3.4.3. Indienen vragen en opmerkingen(…)Eventuele onvolkomenheden en/of tegenstrijdigheden in, en/of bezwaren tegen, de inhoud van deze Selectieleidraad en/of procedure die wordt gevolgd in het kader van deze Aanbesteding dienen bij de vragenronde(n) aan de orde te worden gesteld.
Aanbesteder spant zich in om onduidelijkheden, vermeende onrechtmatigheden, onvolkomenheden, omissies en/of tegenstrijdigheden in de Aanbestedingstukken zo veel mogelijk te voorkomen en zij heeft deze met de grootst mogelijke zorgvuldigheid opgesteld. Aanbesteder verwacht vanwege haar belang bij een spoedige gunning van de Opdracht een proactieve houding van de Gegadigden, wat betekent dat bezwaren door hen tijdig en expliciet bekend worden gemaakt bij SNBV in de vragenronde(s) én dat Gegadigden – wanneer Aanbesteder de bezwaren naar hun mening onvoldoende adresseert – een rechtsgang niet om hun conveniërende redenen uitstellen. Aanbesteder wil zo snel mogelijk duidelijkheid, zodat zij – waar nodig – eventuele onduidelijkheden, vermeende onrechtmatigheden, onvolkomenheden, omissies en/of tegenstrijdigheden in haar Aanbestedingstukken kan herstellen, zonder dat dit leidt tot verdere vertraging van de gunning van de Opdracht.
Indien een Gegadigde meent dat de Aanbestedingstukken na de laatste wijzigingen naar aanleiding van de vragenronde(s) en de behandeling van een klacht daarover in lijn met paragraaf 3.5 hieronder onduidelijkheden, vermeende onrechtmatigheden, onvolkomenheden, omissies en/of tegenstrijdigheden (welke ook) bevatten, dan dient de Deelnemer uiterlijk 48 uur voor de sluiting van de termijn Aanmelding een kort geding procedure aanhangig te maken bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, bij gebreke waaraan Aanbesteder gerechtigd is om aan te nemen dat de Gegadigde zijn bezwaren tegen de inhoud van de Aanbestedingstukken niet handhaaft en zullen alle rechten van de Gegadigde om bezwaar te maken tegen de inhoud van de Aanbestedingstukken worden geacht te zijn verwerkt.(…)
3.5.
Klachtenprocedure/klachtenmeldpunt Aanbesteder
Voor het indienen van een klacht kunt u zich wenden tot het klachtenmeldpunt via Schiphol | Klachtenmeldpunt aanbestedingsprocedures
Een klacht kan pas worden ingediend nadat de vermeende onjuistheden en onregelmatigheden in de
vragenronde zijn gesteld en Aanbesteder daarop (in een Nota van Inlichtingen) heeft gereageerd.(…)3.9.5. Instemming
Door het indienen van een Aanmelding verklaart Gegadigde zich onvoorwaardelijk akkoord met de inhoud van de Aanbestedingsstukken zoals deze tot aan Aanmelding zijn gepubliceerd, en bevestigt hij dat daar geen onvolkomenheden, en/of onrechtmatigheden en/of tegenstrijdigheden in zitten, en ook met de overige op deze Aanbesteding van toepassing zijnde bepalingen. Aanbesteder verwijst in dat verband ook naar het bepaalde in paragraaf 3.4.3. (…)”2.4. In de Uitnodiging tot Inschrijving (hierna: UtI) zijn de voorwaarden en modaliteiten van de aanbestedingsprocedure in de inschrijvings- en gunningsfase nader omschreven. Als bijlagen bij de UtI zijn (onder meer) gevoegd: de concept aandeelhoudersovereenkomst, de concept raamovereenkomst, de concept nadere overeenkomst perceel, het programma van eisen (hierna: PvE) en het prijsmodel.
2.5.
De perceelindeling is uiteengezet in paragraaf 3.2 PvE. Daaruit blijkt dat de perceelindeling is gebaseerd op enerzijds de geografische indeling van de terminal en anderzijds de aard van de gevraagde beveiligingstaak. Elk geografisch gebied wordt toegewezen aan één beveiligingsbedrijf, dat na gunning verantwoordelijk wordt voor het uitvoeren van alle beveiligingswerkzaamheden binnen dat gebied. Onderstaande tabel betreft een schematische weergave van de perceelindeling:
Om privacyredenen wordt de perceelindeling niet getoond.
2.6.
In hoofdstuk 2 ‘Uitgangspunten en voorwaarden’ van de UtI staat voor zover hier van belang het volgende:
“Voor de Aanbesteding gelden de uitgangspunten en voorwaarden zoals genoemd in de Selectieleidraad versie 3. Waar ‘Aanmelding’ staat, dient in dat geval ‘Inschrijving’ te worden gelezen. In dit hoofdstuk worden slechts de aanvullende of afwijkende uitgangspunten en voorwaarden voor deze Aanbesteding uiteengezet.(…)2.1.2. Fase 2 Inschrijvings- (Offertefase) en gunningsfase
(…)Gegadigden hebben de gelegenheid om vóór het uitbrengen van de (eerste) Inschrijving, schriftelijk vragen te stellen en opmerkingen te leveren op de concept Overeenkomst en andere documenten die verband houden met de Uitnodiging tot Inschrijving. (…)Naar aanleiding van de ingediende vragen en opmerkingen kan Aanbesteder aanpassingen doen aan de concept Overeenkomst en/of andere Aanbestedingsstukken (Aangepaste Documentatie). Aanbesteder is daartoe in geen geval gehouden. De Aangepaste Documentatie zal aan alle Gegadigden bekend worden gemaakt.
Gegadigden dienen vervolgens conform de Aangepaste Documentatie een Inschrijving aan te bieden.
Afwijkingen of voorbehouden ten opzichte van de Aangepaste Documentatie worden niet toegestaan.De Inschrijving dient minimaal betrekking te hebben op één (1) perceel. Het indienen van een Inschrijving voor een gedeelte van een perceel is niet toegestaan. Het is Inschrijver toegestaan om op meerdere percelen een Inschrijving in te dienen, maar een Inschrijver kan maar 1 perceel gegund krijgen. Indien een Inschrijver op meerdere percelen een Inschrijving indient, dient Inschrijver een rangorde op te nemen waaruit de voorkeur voor het te gunnen perceel blijkt. (…)Vervolgens kunnen Inschrijvers worden uitgenodigd om in onderhandeling te treden. Deze onderhandelingen zijn gericht op verduidelijking, aanvulling en/of verbetering van de inhoud van de Inschrijvingen, en van de eisen van Aanbesteder, en hebben als doel de Inschrijvingen volledig te laten aansluiten op de behoeften van Aanbesteder. Onderwerpen van de onderhandeling kunnen de prijs en kwalitatieve Subgunningscriteria zijn. Nadat de onderhandelingen zijn beëindigd, dienen alle Inschrijvers aan de hand van de finale Aanbestedingsstukken een finale Inschrijving in te dienen. Indien Aanbesteder besluit geen onderhandelingen te voeren heeft de (eerste) Inschrijving het karakter van een Finale Inschrijving.Aanbesteder behoudt zich het recht voor om meerdere onderhandelingsrondes in te lassen (optioneel). Indien een (of meerdere) extra onderhandelingsrondes worden ingelast zal dat gebeuren conform de procedure voor de onderhandelingen zoals hiervoor omschreven. In dat geval geldt de laatste inschrijving als de Finale Inschrijving.Op basis van de beoordeling van de ontvangen finale Inschrijvingen, is Opdrachtgever voornemens om de percelen te gunnen. Daarbij worden percelen in principe aan drie verschillende Inschrijvers gegund.(…)2.4.4. InstemmingDoor het indienen van een Inschrijving verklaart Gegadigde zich onvoorwaardelijk akkoord met de
inhoud van de Aanbestedingsstukken zoals deze tot en met aan Inschrijving zijn gepubliceerd, en bevestigt hij dat hij daar geen onvolkomenheden, en/of onrechtmatigheden en/of tegenstrijdigheden in is tegengekomen, en ook met de overige op deze Aanbesteding van toepassing zijnde bepalingen. Aanbesteder verwijst in dat verband ook naar het bepaalde in paragraaf 3.4.3 van de Selectieleidraad versie 3.”2.7. In hoofdstuk 3 ‘Beoordelingsprocedure Inschrijvingen’ van de UtI staat voor zover hier van belang het volgende:
3.3. Beoordeling Inschrijving
Alle Inschrijvingen worden beoordeeld door een ter zake kundige beoordelingscommissie. De
beoordelingscommissie bestaat uit een kernteam van deskundigen afkomstig van verschillende afdelingen/disciplines van Aanbesteder. Dit kernteam zal alle Subgunningscriteria beoordelen, zowel ten aanzien van kwaliteit, prijs en het Subgunningscriterium GC6 Congruentie. Per Subgunningscriterium zullen relevante deskundigen worden toegevoegd aan het kernteam die enkel dat specifieke Subgunningscriterium zullen beoordelen. Dit betekent dat de samenstelling van de beoordelingscommissie per Subgunningscriterium wisselt. Bij Subgunningscriterium GC5 Partnerschap zal een externe organisatiepsycholoog onderdeel uitmaken van de beoordelingscommissie. Of is voldaan aan alle inschrijfvereisten en de gestelde Minimumeisen wordt beoordeeld door de inkoopdeskundige.
De leden van de beoordelingscommissie zullen eerst individueel beoordelen en punten toekennen per
Subgunningscriterium. Iedere beoordelaar voert de kwalitatieve beoordeling uit op basis van zijn eigen ervaring en expertise. Dat betekent dat de beoordelaars een Inschrijving verschillend kunnen beoordelen. Vervolgens vindt per Subgunningscriterium een plenaire bespreking met de voltallige beoordelingscommissie voor dat Subgunningscriterium plaats. In deze bespreking worden de overwegingen van de individuele beoordelaars besproken en zal de beoordelingscommissie tot consensus over de score voor het Subgunningscriterium komen.Het is aan Inschrijver om aan de beoordelingscommissie uit te leggen (door middel van een juiste en duidelijke uitwerking van en antwoord op de Subgunningscriteria) welke keuzes hij heeft gemaakt en Aanbesteder ervan te overtuigen dat die keuzes juist zijn.(…)
3.4.
Onderhandelingsfase (optioneel)
Alle Inschrijvers van wie de Inschrijving op basis van de inschrijvingsvereisten en / of Minimumeisen niet terzijde is gelegd, kunnen worden uitgenodigd voor de onderhandelingsfase. De onderhandelingen met Inschrijvers vinden zo snel mogelijk na elkaar plaats.
3.5.
Beoordeling (Finale) Inschrijving (optioneel) en controles
De (Finale) Inschrijving met de BPKV[beste prijs-kwaliteitsverhouding, vzr.]
komt voor gunning van de Opdracht in aanmerking.(…)3.7. Bezwaar- en standstill termijn(…)Indien na een succesvol bezwaar of kort geding een Inschrijver uit de rangorde wegvalt, schuiven alle Inschrijvers die lager in de rangorde staan één plaats omhoog. (…)”2.8. In hoofdstuk 5 ‘Subguningscriteria’ van de UtI staat voor zover hier van belang het volgende:
5.1. Beoordelingsmethodiek
Het onderstaande overzicht beschrijft de onderlinge weging van de Subgunningscriteria (verder te noemen GC1, GC2, etc.) en het maximaal aantal te behalen punten:Inschrijver met de BPKV komt in aanmerking voor gunning van de Opdracht. De BPKV wordt bepaald op basis van de score / het aantal punten per Subgunningscriterium en het behalen van de hoogste totaalscore.(…)5.2. GC1 Prijs
Inschrijver dient per Perceel zijn tarieven in te dienen, exclusief BTW en conform de inschrijfinstructies, in Bijlage 6 Prijsmodel. Alle tarieven worden automatisch getotaliseerd tot de inschrijfsom voor dat perceel. (…) Dit is de inschrijfsom voor de opdracht en de prijs van de Inschrijver (PI) per perceel. De PI zal worden opgenomen in de LOG-formule.(…)Voorwaarden prijs(…)• We behouden het recht om abnormaal lage of onaanvaardbaar hoge Inschrijvingen terzijde te leggen;
• Manipulatieve Inschrijvingen zijn niet toegestaan. Een Inschrijving wordt als manipulatief aangemerkt indien de beoordelingssystematiek zodanig wordt gemanipuleerd dat de kenbare bedoeling van Aanbesteder wordt gefrustreerd en het aanbieden van realistische prijzen wordt verstoord. Een dergelijke Inschrijving wordt als ongeldige Inschrijving uitgesloten van de Aanbesteding.
• Inschrijver dient bekend te zijn met de richtprijzen voor de totale aanneemsom per perceel zoals
genoemd in tabblad 3. “Totale kosten opdracht” van het Prijsmodel. De richtprijzen zijn per jaar en
luiden als volgt:
- Perceel 1: Een richtprijs van € 71.500.000,-
- Perceel 2: Een richtprijs van € 83.000.000,-
- Perceel 3: Een richtprijs van € 101.500.000,-
• Deze richtprijs dient als indicatie van het beschikbare budget voor dit project. Het is belangrijk dat
Inschrijvers zich bewust zijn van deze richtprijs bij het indienen van hun Inschrijvingen. De richtprijs is geen harde onder- of bovengrens, maar geeft wel een indicatie van wat een abnormaal lage of een
onaanvaardbaar hoge Inschrijving zou kunnen behelzen.(…)• Inschrijver dient bij het indienen van zijn prijs, rekening te houden met overgang van personeel conform de gemaakte afspraken in het Convenant.”
2.9.
In paragraaf 5.3 t/m 5.6 van de UtI zijn de kwalitatieve subgunningscriteria (GC2 t/m GC5) nader omschreven. Per kwalitatief subgunningscriterium heeft Schiphol in die voornoemde paragrafen uiteengezet (i) wat de doelstelling is, (ii) wat de opdracht aan de inschrijvers is, (iii) aan welke voorwaarden minimaal moet worden voldaan, alsmede (iv) waarop er bij de beoordeling van het antwoord zal worden gelet. Voor GC2, GC3 en GC4 dienen de inschrijvers een schriftelijke uitwerking in te dienen. Voor GC5 dienen de inschrijvers deel te nemen aan een samenwerkingscasus bestaande uit drie gesprekssimulaties en een groepsopdracht.
2.10.
De toe te bedelen scores voor de kwalitatieve subgunningscriteria GC2, GC3 en GC4 volgen uit een in paragraaf 5.1 van de UtI opgenomen scoretabel en de score voor het kwalitatief subgunningscriteria GC5 volgt uit een in diezelfde paragraaf opgenomen tweede tabel. Beide tabellen werken met scorecategorieën van ‘niet ingediend’ (uitsluiting) tot ‘uitmuntend’ (100%).
2.11.
In paragraaf 5.7 van de UtI is het kwalitatieve subgunningscriterium GC6 als volgt nader omschreven;
“Aanbesteder beoordeelt de mate van congruentie tussen de Inschrijving en de ingediende prijs. Met
congruentie bedoelen we de mate van samenhang, consistentie en realisme van de Inschrijving voor GC1 – Prijs in relatie tot de overige stukken van de Inschrijving (GC2 t/m GC4) van Inschrijver.
Beoordeling:
Per incongruentie worden er 1 punt (10%) van de maximale score (10 punten) in mindering gebracht. De maximale score min de totale puntenscore van alle incongruenties leidt tot een totaalscore voor GC6. Deze totaalscore is niet negatief en dus nooit minder dan 0 punten. De beoordelingscommissie stelt de incongruentie in consensus vast volgens het beoordelingsproces zoals beschreven in paragraaf 5.1.”
2.12.
Schiphol heeft in de selectiefase (fase 1) twee vragenrondes georganiseerd, waarin gegadigden in totaal 362 vragen hebben gesteld, welke Schiphol heeft beantwoord in twee (op 2 en 16 december 2024 gepubliceerde) nota’s van inlichtingen.
2.13.
Schiphol heeft op 5 februari 2025 zes geselecteerde gegadigden uitgenodigd tot deelname aan fase 2 en hen de UtI toegestuurd. Het betreft de volgende ondernemingen: CTSN, G4S, I-SEC, Securitas, Trigion en Unifi.
2.14.
Schiphol heeft in de inschrijvings- en gunningsfase (fase 2) twee vragenrondes georganiseerd, waarin door geselecteerde gegadigden in totaal 1.576 vragen zijn gesteld, welke Schiphol heeft beantwoord in twee (op 13 en 31 maart 2025 gepubliceerde) nota’s van inlichtingen.
2.15.
In de nota van inlichtingen in de inschrijvings- en gunningsfase staat met betrekking tot de onderhandelingen voor zover hier van belang het volgende:
vraag 14:
“In welke gevallen kan u besluiten om niet over te gaan tot onderhandelingen of juist tot het inlassen van meerdere ronden?”antwoord op vraag 14:
“Aanbesteder kan conform paragraaf 2.1.2. van de Uitnodiging tot Inschrijving besluiten Inschrijvers uit te nodigen om in onderhandeling te treden. Een reden om niet over te gaan tot onderhandeling kan zijn als de ingediende Inschrijvingen volledig aansluiten bij de behoeften van SNBV. een reden om meerdere ronden toe te passen is, als na de eerste onderhandelingsronde de offertes nog niet optimaal aansluiten bij de behoeften van SNBV. Het besluit zal gelijkelijk gelden voor alle Inschrijvers: ofwel iedereen wordt uitgenodigd voor een onderhandelingsronde, danwel niemand.”
vraag 430: “
Wat doet de BAFO met de initiële indiening?
Welke impact hebben de onderhandelingsgesprekken op de initiële indiening?
Welke onderwerpen gaan we bespreken tijdens de onderhandelingsrondes?”antwoord op vraag 430: “
Zie paragraaf 2.1.2. van de Uitnodiging tot Inschrijving. Voorafgaand aan de onderhandelingsgesprekken stuurt SNBV een BAFO-uitnodiging met daarin de te bespreken onderwerpen. Na de gesprekken kunnen Inschrijvers een BAFO (Best and Final Offer) indienen. Dit is een aangepaste Inschrijving. De BAFO zal vervolgens worden beoordeeld.”
vraag 1012:
“Kunt u bevestigen dat de onderhandelingen niet alleen kunnen gaan over de inhoud van de inschrijvingen maar ook over de eisen, gunningscriteria en contractvoorwaarden van SNBV als vastgelegd in de aanbestedingsstukken?”antwoord op vraag 1012:
“De onderhandeling zullen gaan over de inschrijving.”2.16. In de nota van inlichtingen in de inschrijvings- en gunningsfase staat met betrekking tot paragraaf 5.2 (GC1 Prijs) van de UtI voor zover hier van belang het volgende:
vraag 70:
“Betreffende tekstdeel: Deze richtprijs dient als indicatie van het beschikbare budget voor dit project. Het is belangrijk dat Inschrijvers zich bewust zijn van deze richtprijs bij het indienen van hun Inschrijvingen. De richtprijs is geen harde onder- of bovengrens, maar geeft wel een indicatie van wat een abnormaal lage of onaanvaardbaar hoge Inschrijving zou kunnen behelzen. Vraag: Het geeft ons geen indicatie; immers staat er niet bij wat SNBV abnormaal laag vindt en hoe u dit beoordeelt. Graag een nadere verduidelijking op dit punt. Bent u bereid uw calculatie te delen op basis waarvan deze richtprijzen zijn bepaald?”antwoord op vraag 70: “
SNBV beschouwt een prijs als abnormaal laag of onaanvaardbaar hoog als deze significant afwijkt van de gemiddelde prijzen van andere inschrijvingen en/of van de raming van SNBV. De richtprijzen per perceel zijn gebaseerd op de huidige inzichten rekening houdend met een groei van het aantal passagiers, verwachte inflatiecijfers en de nieuwe geografische indeling.”
vraag 989: “
De richtprijs is geen indicatie voor een onaanvaardbaar hoge inschrijving, immers staat er niet bij wat SNBV dan als onaanvaardbaar hoog beschouwd. Verder is er geen plafondbedrag, waardoor een hoge prijs nooit tot uitsluiting kan leiden van deelname. Graag uw bevestiging dat uitsluiting op basis van een hogere inschrijfsom niet mogelijk is.”antwoord op vraag 989: “
Een hogere inschrijving ten opzichte van andere aanbieders leidt in beginsel niet tot uitsluiting. Echter SNBV beschouwt een prijs als abnormaal laag of onaanvaardbaar hoog als deze significant afwijkt van de gemiddelde prijzen van andere inschrijvingen en/of van de raming van SNBV. SNBV behoudt het recht om abnormale lage of onaanvaardbaar hoge inschrijvingen ter zijde te leggen. Zie ook paragraaf 5.2. in de uitnodiging tot inschrijving.”
2.17.
Uiterlijk op 15 april 2025 dienden inschrijvers hun eerste inschrijving in te dienen. Op percelen 1 en 2 hebben vijf inschrijvers ingeschreven en op perceel 3 hebben zes inschrijvers ingeschreven. G4S heeft ingeschreven op percelen 1 en 3 en CTSN heeft ingeschreven op alle drie de percelen.
2.18.
Op 15, 16 en 17 april 2025 hebben de samenwerkingscasussen in het kader van GC5 plaatsgevonden.
2.19.
De beoordelingscommissie heeft de eerste inschrijvingen beoordeeld op zowel prijs als kwaliteit.
2.20.
Bij brieven van 19 mei 2025 heeft Schiphol alle inschrijvers verzocht om deel te nemen aan onderhandelingsgesprekken met Schiphol. In die brieven (waarin Schiphol is aangeduid als SNBV) staat voor zover hier van belang het volgende:
“(…) Via deze brief ontvangt u de uitnodiging voor het onderhandelingsgesprek met datum en tijd. (…) Op zeer korte termijn ontvangt u tevens een afzonderlijke bijlage bij deze uitnodiging met een overzicht van alle verduidelijkingsvragen ten aanzien van uw Eerste Inschrijving. (…) Tijdens het onderhandelingsgesprek krijgt u als Inschrijver de gelegenheid om toelichting te vragen op de door SNBV gestelde verduidelijkingsvragen in de bijlage die u dus nog zult ontvangen. Daarna kunt u de verduidelijkingsvragen beantwoorden en verwerken in een Finale Inschrijving (ook wel Best and Final Offer (BAFO) genoemd).Onderhandelingsgesprek(…) SNBV zal voorafgaand aan of tijdens het onderhandelingsgesprek geen indicatie geven van een eventuele definitieve beoordeling van de Eerste Inschrijving. Het is ook niet de bedoeling dat u de vragen tijdens het beoordelingsgesprek beantwoordt. Ondanks de term ‘onderhandelingsgesprek’ vindt er dus geen onderhandeling plaats. Uw antwoord(en) dient u in uw Finale Inschrijving te verwerken. (…)”
2.21.
Als bijlage bij brieven van 20 mei 2025 heeft Schiphol alle inschrijvers haar verduidelijkingsvragen met elk van de inschrijvers gedeeld. In die brieven heeft Schiphol aan elk van de inschrijvers opgemerkt dat hun (eerste) inschrijving claims of beweringen bevat die nadere concretisering en/of onderbouwing behoeven. Schiphol heeft aan G4S in totaal 57 verduidelijkingsvragen gesteld en heeft aan CTSN in totaal 65 verduidelijkingsvragen gesteld.
2.22.
Op 27 en 28 mei 2025 hebben de onderhandelingsgesprekken plaatsgevonden.
2.23.
Bij brief van 28 mei 2025 (de Nota van Inlichtingen n.a.v. BAFO) heeft Schiphol aan alle inschrijvers een laatste uitleg gegeven ten aanzien van hoe zij hun finale inschrijving (BAFO) werden geacht in te dienen.
2.24.
CTSN heeft op 30 mei 2025 aanvullende vragen gesteld aan Schiphol. Daarop heeft Schiphol op 4 juni 2025 aan CTSN geantwoord dat zij de aanvullende vragen van CTSN niet zal beantwoorden, maar dat de antwoorden te vinden zijn in de UtI en NvI.
2.25.
Uiterlijk op 10 juni 2025 dienden de inschrijvers hun finale inschrijving (BAFO) in te dienen. Op percelen 1 en 2 hebben opnieuw vijf inschrijvers ingeschreven en op perceel 3 hebben opnieuw zes inschrijvers ingeschreven. G4S heeft opnieuw ingeschreven op percelen 1 en 3 en CTSN heeft opnieuw ingeschreven op alle drie de percelen.
2.26.
Vervolgens zijn de finale inschrijvingen (BAFO’s) beoordeeld. Aan de hand van het in paragraaf 2.1.2. van de UtI opgenomen stappenplan heeft Schiphol de drie voorlopige winnaars vastgesteld, te weten: I-SEC (perceel 1), Securitas (perceel 2) en Trigion (perceel 3).
2.27.
Op 2 juli 2025 heeft Schiphol de voorlopige gunningsbeslissing gedeeld met de inschrijvers, waarbij Schiphol in de bijlage de toegekende scores per subgunningscriterium heeft gemotiveerd en de relevante redenen voor de voorlopige gunningsbeslissing heeft gedeeld. Aan de inschrijvers is een termijn van 5 werkdagen gegeven voor het maken van schriftelijk bezwaar tegen de voorlopige gunningsbeslissing en (indien geen bezwaar wordt gemaakt) een termijn van 20 kalenderdagen om een kort geding aanhangig te maken.
2.28. Op 8 juli 2025 hebben toelichtende gesprekken plaatsgevonden tussen Schiphol en drie verliezende inschrijvers (waaronder G4S en CTSN), waarbij Schiphol haar voorlopige gunningsbeslissing heeft toegelicht. Tijdens dat gesprek zijn de bezwaren van G4S en CTSN niet weggenomen.
2.29. Op 9 juli 2025 heeft G4S aan Schiphol meegedeeld dat zij een kort geding aanhangig zal maken.
2.30.
Bij brief van 9 juli 2025 heeft CTSN bezwaar gemaakt tegen de voorlopige gunningsbeslissing met betrekking tot de percelen 1, 2 en 3. CTSN heeft in die brief de volgende bezwaren genoemd en toegelicht:
Bezwaar 1: CTSN heeft niet onaanvaardbaar hoog ingeschreven, de beoogde winnaars hebben
niet-besteksconform en abnormaal laag ingeschreven.
Bezwaar 2: Onderhandelingsfase voldoet niet aan hetgeen Schiphol kenbaar heeft gemaakt.
Bezwaar 3: Motivering GC2 ‘Passagierservaring’ onvoldoende transparant en bevat evidente
fouten.
Bezwaar 4: Motivering GC3 ‘Kwaliteit van Werk’ onvoldoende transparant en bevat evidente
fouten.
Bezwaar 5: Beoordeling GC4 ‘Robuuste beveiligingsoperatie’ bevat evidente fouten.
Bezwaar 6: De motivering ten aanzien van GC5 ‘Robuuste beveiligingsoperatie’ is onvoldoende.
Bezwaar 7: De beoordelingscommissie is niet transparant kenbaar gemaakt en blijkt niet objectief
te zijn.
2.31.
Bij brief van 21 juli 2025 heeft Schiphol haar zienswijze per afzonderlijk bezwaar van CTSN gegeven en geconcludeerd dat zij haar gunningsbelissing handhaaft en meegedeeld dat een nieuwe termijn van 20 kalenderdagen gaat lopen om desgewenst een kort geding aanhangig te maken.

3.Het geschil

In zaak 1
3.1.
G4S vordert (tevens als tussenkomende partij in zaak 2) – samengevat en na wijziging van eis – om bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
I.
zowel primair als subsidiairSchiphol op straffe van een dwangsom te verbieden om tot gunning over te gaan op basis van de gunningbeslissingen voor perceel 1, perceel 2 en perceel 3;
II.
primairSchiphol op straffe van een dwangsom te gebieden om, indien zij de raamovereenkomsten nog wenst te gunnen, de inschrijvingsfase van de aanbestedingsprocedure (fase 2) opnieuw uit te voeren, althans de opdracht volledig opnieuw aan te besteden;
III.
subsidiairSchiphol op straffe van een dwangsom te gebieden om, indien zij de raamovereenkomsten nog wenst te gunnen, met inachtneming van dit vonnis over te gaan tot herbeoordeling van alle inschrijvingen, althans van de inschrijvingen van G4S, respectievelijk de rangorderegeling opnieuw toe te passen;
IV.
zowel primair als subsidiairSchiphol te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Schiphol voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
In zaak 2
3.4.
CTSN vordert (tevens als tussenkomende partij in zaak 1) – samengevat – om bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
I.
in alle gevallenSchiphol te gebieden om de mededelingen van de gunningsbeslissingen van 2 juli 2025 (percelen 1, 2 en 3) in te trekken;
II.
primairSchiphol (1) te gebieden om I-SEC, Trigion en Securitas uit te sluiten van de onderhavige aanbesteding, (2) te verbieden de inschrijving van CTSN terzijde te leggen, en (3) te gebieden een nieuwe mededeling van de gunningsbeslissing kenbaar te maken, voor zover Schiphol de opdrachten nog wenst te gunnen op basis van de onderhavige aanbesteding;
III.
subsidiairSchiphol te gebieden om fase 2 opnieuw uit te voeren, inclusief onderhandelingen, en op basis daarvan een nieuwe mededeling van de gunningsbeslissing kenbaar te maken, voor zover Schiphol de opdrachten nog wenst te gunnen op basis van de onderhavige aanbesteding;
IV.
meer subsidiairSchiphol te gebieden om de gehele aanbestedingsprocedure opnieuw uit te voeren, voor zover Schiphol de opdrachten nog wenst te gunnen;
V.
nog meer subsidiairSchiphol (1) te gebieden nader onderzoek te doen naar de besteksconformiteit van de inschrijvingen van I-SEC, Trigion en Securitas op het voldoen aan de in de aanbestedingsstukken gestelde eisen, (2) te verbieden de inschrijving van CTSN terzijde te leggen, en (3) te gebieden een nieuwe mededeling van de gunningsbeslissing kenbaar te maken, voor zover Schiphol de opdrachten nog wenst te gunnen op basis van de onderhavige aanbesteding;
VI.
uiterst subsidiairSchiphol (1) te gebieden alle inschrijvingen opnieuw te laten beoordelen door een nieuwe onafhankelijke en deskundige beoordelingscommissie, (2) te verbieden de inschrijving van CTSN terzijde te leggen, en (3) te gebieden een nieuwe mededeling van de gunningsbeslissing kenbaar te maken, voor zover Schiphol de opdrachten nog wenst te gunnen op basis van de onderhavige aanbesteding;
VII.
in alle gevallenSchiphol te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5.
Schiphol voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
In beide zaken
3.7.
Trigion voert verweer en vordert om bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
I. G4S en CTSN niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, althans de vorderingen van G4S en CTSN af te wijzen;
II. G4S en CTSN en/of Schiphol te veroordelen in de proceskosten.
3.8.
Securitas voert verweer en vordert om bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
I. de door G4S en CTSN gevorderde voorlopige voorzieningen af te wijzen;
II. Schiphol te gebieden perceel 2 definitief te gunnen aan Securitas;
II. G4S en CTSN te veroordelen in de proceskosten en nakosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.9.
I-SEC voert verweer en vordert om bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
I.
primairde vorderingen van G4S en CTSN af te wijzen en Schiphol te gebieden zijn gunningsbeslissing ten faveure van I-SEC te handhaven;
II.
subsidiairde vorderingen van G4S en CTSN af te wijzen;
III.
in alle gevallenG4S en CTSN te veroordelen in de proceskosten inclusief nakosten.
3.10.
Op de stellingen van Trigion, Securitas en I-SEC wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

In beide zaken
Rechtsverwerking
4.1.
Schiphol heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat G4S en CTSN hun rechten hebben verwerkt om te klagen over een aantal vermeende gebreken in de aanbestedingsprocedure. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit beroep op rechtsverwerking ten aanzien van de hierna te noemen bezwaren slaagt. Waarom tot dat oordeel wordt gekomen wordt hierna toegelicht.
4.2.
Op grond van het Grossmann-arrest (HvJ EG 12 februari 2004, C230/02) en de daarop gebaseerde jurisprudentie geldt dat van een gegadigde/inschrijver op een aanbesteding een proactieve houding mag worden verwacht en dat partijen geacht worden in een zo vroeg mogelijk stadium te klagen, zodat een beweerdelijke schending nog ongedaan gemaakt kan worden. Daarmee wordt voorkomen dat aanbestedingsprocedures onnodig worden vertraagd en wordt verder bereikt dat eventuele gebreken in de procedure zodanig tijdig aan de orde worden gesteld dat zij nog (eenvoudig) kunnen worden hersteld. Dit is niet alleen in het belang van de aanbestedende dienst, maar ook in het belang van de (andere) gegadigden en inschrijvers (ter voorkoming van onnodige kosten voor een aanbestedingsprocedure die niet aan de eisen voldoet). Het tijdstip waarop over een bepaald aspect van een aanbestedingsprocedure moet worden geklaagd, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kan van een gegadigde worden verwacht dat hij zijn bezwaren kenbaar maakt zo spoedig mogelijk nadat hij kennis had of had behoren te hebben van de gestelde gebreken in de procedure.
4.3. Deze uitgangspunten zijn ook met zoveel woorden terug te vinden in paragraaf 3.4.3. en 3.9.5. van de Selectieleidraad (zie 2.3) en de aanhef van hoofdstuk 2 van de UtI alsmede paragraaf 2.4.4. van de UtI (zie 2.6). Daarin is expliciet het volgende bepaald. Onvolkomenheden, tegenstrijdigheden en/of bezwaren dienen eerst bij de vragenrondes expliciet aan de orde te worden gesteld. Vervolgens geldt dat (potentiële) inschrijvers – wanneer Schiphol hun bezwaren naar hun mening onvoldoende adresseert – een rechtsgang niet om hun conveniërende redenen kunnen uitstellen. Zij dienen dan een klacht in te dienen bij het klachtenmeldpunt van Schiphol en, als dat niet heeft geleid tot een hun conveniërend resultaat, dienen zij uiterlijk 48 uur voor het doen van hun verzoek tot deelneming c.q. hun inschrijving een kortgedingprocedure aanhangig te maken bij deze rechtbank. Als een gegadigde ervoor kiest om de voornoemde regeling niet in acht te nemen, en een verzoek tot deelneming c.q. een inschrijving indient, dan gaat de gegadigde onvoorwaardelijk akkoord met de inhoud van de aanbestedingstukken. Schiphol mag er dan van uitgaan dat de gegadigde zijn bezwaren tegen de inhoud van de aanbestedingstukken niet handhaaft. In dat geval zal het recht van de gegadigde om later alsnog bezwaar te maken zijn verwerkt.
4.4. Uit vaste rechtspraak volgt dat de wet en de Europese aanbestedingsrichtlijnen zich in beginsel niet verzetten tegen een regeling om op straffe van verval van recht al in een vroeg stadium bezwaren voor te leggen aan de rechter. Onder bepaalde omstandigheden kan een dergelijke regeling evenwel ontoelaatbaar zijn, maar daarvan is in dit geval geen sprake. Gezien de aard en de omvang van de aan te besteden opdracht vormen de kosten van een kort geding geen onoverkomelijk obstakel voor (potentiële) inschrijvers om tijdig hun bezwaren aan de rechter voor te leggen en nu de (potentiële) inschrijvers allemaal grote professionele partijen zijn en beschikken over deskundige bijstand moeten zij in staat zijn om de voorwaarden en modaliteiten van de aanbestedingsprocedure te doorgronden en een deugdelijke afweging te maken om al dan niet bezwaar te maken volgens de door Schiphol voorgeschreven regeling. De regeling is al met al redelijk, transparant en kenbaar, proportioneel en dus toelaatbaar.
4.5.
Zowel G4S als CTSN stellen het bezwaar aan de orde dat de wijze waarop Schiphol toepassing heeft gegeven aan de onderhandelingsprocedure niet in lijn zou zijn met artikel 3.35 Aw 2012, kort gezegd, omdat er geen onderhandelingen als bedoeld in dat artikel zouden hebben plaatsgevonden. Zowel in paragraaf 2.1.2. van de UtI (zie 2.6) als in de NvI (zie 2.15), als in de brieven van 19 en 20 mei 2025 (zie 2.20 en 2.21) heeft Schiphol echter steeds duidelijk meegedeeld op welke wijze zij zou onderhandelen. Voldoende aannemelijk is geworden dat de onderhandelingsgesprekken op 27 en 28 mei 2025 hebben plaatsgevonden op de wijze zoals op voorhand door Schiphol kenbaar gemaakt. Door niet voorafgaand aan de onderhandelingsgesprekken en evenmin tijdens of na die gesprekken bezwaar te maken tegen de wijze waarop Schiphol invulling heeft gegeven aan de onderhandelingsprocedure, maar dat pas voor het eerst te doen na de voorlopige gunningsbeslissing (G4S bij dagvaarding en CTSN bij bezwaarbrief van 9 juli 2025) handelen G4S en CTSN in strijd met de proactieve houding die van hen mag worden verwacht, hetgeen leidt tot rechtsverwerking, temeer nu zij geen gebruik hebben gemaakt van de voorgeschreven bezwaarregeling door geen klacht in te dienen en evenmin (zo nodig) tijdig vóór hun inschrijving een kort geding te starten.
4.6.
CTSN stelt verder het bezwaar aan de orde dat Schiphol niet zou hebben voldaan aan artikel 3.77 Aw 2012, doordat Schiphol geen verslagen van de onderhandelingsgesprekken zou hebben bijgehouden. Schiphol heeft echter reeds in de NvI meegedeeld dat zij geen aparte verslagen zal maken van de onderhandelingsgespreken en dat de door de inschrijvers gegeven toelichting tijdens de gesprekken geen onderdeel zal uitmaken van de beoordeling. Door haar bezwaar niet eerder dan bij haar bezwaarbrief van 9 juli 2025 kenbaar te maken, handelt CTSN niet proactief, hetgeen leidt tot rechtsverwerking, temeer nu zij geen klacht heeft ingediend en evenmin (zo nodig) tijdig vóór haar inschrijving een kort geding heeft gestart.
4.7.
CTSN stelt het bezwaar aan de orde dat Schiphol de richtprijzen onzorgvuldig zou hebben geraamd. Schiphol heeft echter reeds in de NvI toegelicht hoe de richtprijzen tot stand zijn gekomen. Door het doen van haar inschrijving heeft CTSN de richtprijzen geaccepteerd. Door haar bezwaar niet eerder dan bij haar bezwaarbrief van 9 juli 2025 kenbaar te maken, handelt CTSN niet proactief, hetgeen leidt tot rechtsverwerking, temeer nu zij geen klacht heeft ingediend en evenmin (zo nodig) tijdig vóór haar inschrijving een kort geding heeft gestart.
4.8.
Voor zover CTSN meent dat het beroep van Schiphol op rechtsverwerking niet kan slagen, omdat sprake zou zijn van fundamentele gebreken wordt zij daarin niet gevolgd, nu zij dit onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.
4.9.
G4S stelt op haar beurt het bezwaar aan de orde dat Schiphol, gezien de in de tweede NvI doorgevoerde substantiële wijzigingen, de gegadigden een te korte termijn (van 14 dagen na de publicatie van de tweede NvI) zou hebben gegund om in te schrijven. Na de op 31 maart 2025 gepubliceerde tweede NvI heeft Schiphol echter op 3 april 2025 nog een aanvullende vraag (nr. 1573) beantwoord in de NvI, waarbij Schiphol heeft duidelijk gemaakt dat, gezien de core business van de inschrijvers, de inschrijvers probleemloos binnen 14 dagen zouden moeten kunnen voldoen aan hetgeen als wijziging is doorgevoerd. Door haar bezwaar niet eerder dan bij dagvaarding in dit kort geding kenbaar te maken, handelt G4S niet proactief, hetgeen leidt tot rechtsverwerking, temeer nu zij geen klacht heeft ingediend en evenmin (zo nodig) tijdig vóór haar inschrijving een kort geding heeft gestart.
4.10.
Op 26 september 2025, vier dagen voor de mondelinge behandeling in dit kort geding, heeft G4S haar eis bij akte gewijzigd. In die akte heeft zij twee nieuwe (niet in de dagvaarding genoemde) bezwaren tegen de wijze waarop Schiphol haar aanbestedingsprocedure heeft opgezet naar voren gebracht. Volgens G4S zou Schiphol kort gezegd ten onrechte niet twee weken als maatgevend hebben meegegeven aan de inschrijvers voor de berekening van hun improductiviteitsfactor. Daarnaast zou Schiphol kort gezegd inschrijvers geen realistische looptijden hebben verstrekt. Niet aannemelijk is geworden dat G4S deze bezwaren niet reeds vóór haar inschrijving had. Door deze bezwaren op te sparen tot vrijwel het laatste moment, handelt G4S niet proactief, hetgeen leidt tot rechtsverwerking, temeer nu zij geen klacht heeft ingediend en evenmin (zo nodig) tijdig vóór haar inschrijving een kort geding heeft gestart.
4.11.
Het door Schiphol gedane beroep op rechtsverwerking – dat in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is – slaagt aldus ten aanzien van voornoemde bezwaren van G4S en CTSN, zodat deze niet verder inhoudelijk zullen worden beoordeeld. Omdat G4S en CTSN ook overige bezwaren hebben, brengt het geslaagde beroep op rechtsverwerking niet mee dat hun vorderingen reeds op die grond worden afgewezen. Hierna zullen die overige bezwaren inhoudelijk worden beoordeeld.
In zaak 1
Perceeltoekenning
4.12.
Na de beoordeling van de finale inschrijvingen (BAFO’s) hebben de inschrijvers als volgt gescoord:
Rangorde
Perceel 1
Perceel 2
Perceel 3
1 (hoogste score)
I-SEC
Trigion
Trigion
2
Trigion
I-SEC
I-SEC
3
G4S
Securitas
G4S
4
Unifi
Unifi
Securitas
5
CTSN
CTSN
Unifi
6 (laagste score)
-
-
CTSN
4.13.
In paragraaf 2.1.2. van de UtI staat het volgende stappenplan waarmee dient te worden vastgesteld welke inschrijver welk perceel gegund krijgt:
“De gunning per perceel wordt uitgevoerd op basis van de (Sub)gunningscriteria zoals opgenomen in de gunningsleidraad. De Aanbesteder zal de percelen gunnen door middel van de volgende stappen:
a. Aanbesteder stelt op basis van de beoordelingen van de Inschrijvingen per perceel een rangorde
van de Inschrijvingen vast.
b. Aanbesteder zal de percelen op basis van de rangorde voorlopig gunnen aan de Inschrijvers die
op de percelen als eerste in de rangorde staan.
c. Als een Inschrijver op meer dan één (1) perceel als eerste in de eerste rangorde staat, dan wordt
maximaal één (1) perceel aan hem gegund waarbij Aanbesteder rekening zal houden met de opgegeven voorkeur. Voor de andere percelen worden zijn Inschrijvingen als laatste op de
ranglijst geplaatst en schuiven de overige Inschrijvers op dat perceel een plaats naar boven.
d. Mocht de rangorde van een of meer percelen ná voorlopige gunning – maar voor definitieve
gunning – van de drie percelen nog wijzigen, dan zal Aanbesteder de stappen a. tot en met c.
opnieuw doorlopen om de rangorde per perceel vast te stellen en een nieuw voorlopig
gunningsbesluit voor de drie percelen nemen.
e. Mocht gunning aan drie verschillende Inschrijvers conform het voorgaande niet mogelijk blijken,
dan behoudt Aanbesteder zich het recht voor om toch meer dan één perceel aan een Inschrijver
te gunnen, conform de vastgestelde rangordes. Aanbesteder is hiertoe gerechtigd, maar nooit verplicht.”
4.14.
Schiphol heeft vervolgens – rekening houdende met de rangorde per perceel, de perceelvoorkeuren van de inschrijvers en met de omstandigheid dat er maximaal één perceel aan een inschrijver kan worden gegund – het bovengenoemd stappenplan toegepast, op basis waarvan zij voorlopig perceel 1 aan I-SEC heeft gegund, perceel 2 aan Securitas en perceel 3 aan Trigion.
4.15.
G4S stelt dat Schiphol is afgeweken van de toekenningssystematiek voor de percelen zoals vooraf bekend gemaakt in paragraaf 2.1.2. van de UtI en dat Schiphol daarmee handelt in strijd met de beginselen van gelijkheid en transparantie. Volgens G4S is de voorlopige gunning van perceel 3 aan Trigion juist, gelet op de voorkeur van Trigion voor dat perceel. G4S meent echter dat – nadat Trigion conform stap c. van het stappenplan bij perceel 1 en 2 onderaan de ranglijst is geplaatst en I-SEC daardoor zowel bij perceel 1 als perceel 2 bovenaan in de rangorde komt te staan – met toepassing van stappen c. en d. van het stappenplan en rekening houdende met de perceelvoorkeur van I-SEC, I-SEC voorlopig perceel 2 gegund zou moeten krijgen. Vervolgens zou I-SEC bij perceel 1 onderaan de ranglijst worden geplaatst, zodat G4S in aanmerking komt om perceel 1 voorlopig gegund te krijgen, aldus G4S.
4.16.
Op grond van het gelijkheids- en transparantiebeginsel mag Schiphol niet afwijken van de door haar in de aanbestedingsstukken opgenomen ‘spelregels’ zoals de systematiek voor de perceelverdeling. De aanbestedingsstukken dienen te worden uitgelegd aan de hand van de ‘CAO-norm’, wat kort gezegd inhoudt dat een bepaling naar objectieve maatstaven moet worden uitgelegd, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van die bepaling en de overige aanbestedingsstukken, van doorslaggevende betekenis zijn.
4.17.
In het licht van die maatstaf heeft Schiphol terecht aangevoerd dat de uitleg van G4S haaks staat op de tekst van de UtI. In stap c. van het in paragraaf 2.1.2. van de UtI opgenomen stappenplan is immers duidelijk bepaald dat die stap alleen geldt voor de inschrijver die in de “eerste rangorde” op meer dan één perceel als eerste in de rangorde staat. Het is evident dat dit alleen het geval is voor Trigion. I-SEC stond in de eerste rangorde slechts op perceel 1 op de eerste plek en stap c. kan daarom niet voor haar worden doorlopen louter omdat zij in de nieuwe (tweede) rangorde ook op plek 1 is komen te staan op perceel 2. Aan I-SEC diende immers al perceel 1 voorlopig te worden gegund op basis van stap b, welke stap G4S over het hoofd lijkt te zien. Anders dan G4S meent is stap d. hier niet aan de orde. Dit had G4S reeds kunnen begrijpen uit paragraaf 3.7 van de UtI (zie 2.7), alsmede uit de beantwoording van vraag 983 in de NvI:
Vraag: In welke gevallen is dit[stap d., vzr]
aan de orde? Antwoord: Dit is bijvoorbeeld aan de orde als na bezwaar een partij wegvalt uit de rangorde.Al met al heeft Schiphol de vooraf bekend gemaakte systematiek voor de perceelverdeling op de juiste wijze toegepast, zodat dit bezwaar G4S niet kan baten.
Geoffreerde prijzen
4.18.
G4S meent dat Schiphol haar onderzoeks- en motiveringsplicht ten aanzien van het realistische gehalte van de geoffreerde prijzen heeft geschonden en stelt daartoe het volgende. In paragraaf 5.2 van de UtI, alsmede in het prijsmodel en in hoofdstuk 12 van het programma van eisen heeft Schiphol duidelijk gemaakt dat alle opgegeven kosten dienen te zijn gebaseerd op realistische aannames en expliciet benoemd dat te hoge en te lage prijzen kunnen leiden tot uitsluiting en dat de opgegeven kosten uitputtend dienen te zijn. Er zijn volgens G4S voldoende aanwijzingen dat I-SEC en Trigion hun inschrijvingen niet hebben gebaseerd op realistische aannames / kosten. Zij hebben ten opzichte van G4S met een prijsverschil van circa 13% lager ingeschreven. Tijdens het toelichtend gesprek is gebleken dat dit prijsverschil door de beoordelaars niet is onderkend, laat staan nader onderzocht. Door niet te controleren of sprake is van vergelijkbare realistische inschrijvingen, is Schiphol afgeweken van het vooraf bekend gemaakte beoordelingsproces en handelt zij in strijd met de beginselen van gelijke behandeling en transparantie, dit alles aldus G4S.
4.19.
Een aanbestedende dienst mag op grond van de Aw 2012 en bestendige jurisprudentie, in beginsel afgaan op de juistheid van de inhoud van een inschrijving. Wanneer er gerede twijfel is op een onderdeel van de inschrijving moet de aanbestedende dienst nader onderzoek doen. Dat hier sprake is van gerede twijfel is echter onvoldoende gemotiveerd gesteld en evenmin is daar, gelet op het volgende, van gebleken.
4.20.
De beoordelaars hebben de ingevulde prijsmodellen in twee rondes integraal getoetst. Tussen die rondes in zijn er aan de inschrijvers vragen gesteld in de onderhandelingsronde. Naar het zich voorshands laat aanzien is dat zorgvuldig en in lijn met het bepaalde in de aanbestedingsstukken gedaan. Schiphol heeft geconcludeerd dat de inschrijfprijzen van Trigion en I-SEC niet significant afwijken van de gemiddelde prijs van alle overige (geldige) inschrijvingen samen en dat de inschrijfprijzen van I-SEC en Trigion uitkwamen boven de in de UtI genoemde richtprijzen (die G4S met het doen van haar inschrijving heeft geaccepteerd), wat een aanwijzing is dat de richtprijzen niet onrealistisch laag zijn. Schiphol betwist dat zij tijdens het toelichtend gesprek zou hebben gesteld dat zij het prijsverschil niet heeft onderkend. Zoals uit vaste jurisprudentie blijkt is de eigen prijsvorming van een partij niet maatgevend voor de beoordeling van de vraag of een inschrijvingssom van een andere partij realistisch is. Uit het enkele feit dat de inschrijvingen van I-SEC en Trigion circa 13% lager liggen dan die van G4S volgt dus op zichzelf niet reeds dat er een gerede twijfel moet bestaan aan het realiteitsgehalte van de inschrijvingen van I-SEC en Trigion. Dat prijsverschil noopt op zichzelf dus niet tot een nader onderzoek. G4S heeft nog gesteld dat het prijsverschil van 13% niet mogelijk zou moeten zijn, omdat de kostenposten voor alle inschrijvers nagenoeg gelijk zouden zijn, maar daarin wordt zij niet gevolgd. Schiphol heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat prijsdifferentiatie wel degelijk mogelijk is, omdat inschrijvers binnen het prijsmodel andere keuzes kunnen maken, omdat zij de opdracht nu eenmaal op verschillende manieren kunnen gaan uitvoeren en sommige inschrijvers (kosten)efficiënter zullen werken dan anderen. G4S is er dus niet in geslaagd om duidelijke aanknopingspunten te verschaffen voor de juistheid van de stelling dat I-SEC en Trigion geen realistische inschrijvingen hebben gedaan. Anders dan G4S meent is Schiphol hier niet afgeweken van het vooraf bekend gemaakte beoordelingsproces en van strijd met de beginselen van gelijke behandeling en transparantie is geen sprake.
4.21.
Dan heeft G4S nog gesteld dat de deelneming van Schiphol met de winnende inschrijvers in een joint venture zou kunnen leiden tot ongeoorloofde staatssteun, indien Schiphol een eventueel exploitatietekort zou aanvullen. Schiphol heeft daartegenover echter aangevoerd dat er voor haar in geval van een exploitatietekort geen bijstortingsverplichting bestaat en dat ook in geval van een vrijwillige bijstorting dat gelet op de hoedanigheid waarin zij dan handelt (exploitant van een luchthaven) niet zal gelden als ongeoorloofde staatssteun. Tegenover deze gemotiveerde betwisting door Schiphol, geldt dat G4S haar standpunt onvoldoende heeft onderbouwd.
Beoordeling GC6 (Congruentie)
4.22.
G4S stelt dat de inschrijvingen van Trigion en I-SEC niet congruent kunnen zijn, omdat zij met onrealistische tarieven zouden hebben ingeschreven, en dat Trigion en I-SEC op subgunningscriterium GC6 (zie 2.11) dus niet de maximale score hadden kunnen behalen. Volgens G4S is niet getoetst of de aangeboden prijs in verhouding staat tot de aangeboden kwaliteit en ontbreekt daarmee een deugdelijke motivering. De beoordeling op dit punt is onbegrijpelijk, onzorgvuldig en onrechtmatig, aldus G4S.
4.23.
Nadat tijdens de onderhandelingsronde aan alle inschrijvers vragen zijn gesteld over de bij de beoordeling van de eerste inschrijvingen geconstateerde potentiële incongruenties bij de inschrijvingen, hadden kennelijk alle inschrijvers uiteindelijk bij de finale inschrijvingen (BAFO’s) hun incongruenties weggenomen, zodat alle inschrijvers de maximale score hebben behaald op subgunningscriterium GC6. Zoals hiervoor is overwogen is voldoende aannemelijk dat Schiphol alle inschrijvingen (ten aanzien van het realistisch gehalte van de geoffreerde prijzen) zorgvuldig heeft beoordeeld en getoetst en is tevens voldoende aannemelijk dat Trigion en I-SEC, anders dan G4S meent, niet met onrealistische tarieven hebben ingeschreven. G4S wordt dan ook niet gevolgd in haar standpunt.
4.24.
Voor zover G4S meent dat Trigion op subgunningscriterium GC6 niet de maximale score had mogen krijgen, omdat zij bepaalde opleidingen (bij gebreke van een accreditatie) niet intern kan verzorgen en daartoe bij externen extra kosten zal moeten maken, terwijl er binnen de geoffreerde prijs geen ruimte zit om die externe opleidingskosten af te dekken, wordt zij ook in dat standpunt niet gevolgd. Schiphol voert terecht aan dat G4S speculeert over de kosten voor opleidingen die Trigion heeft opgenomen in haar Prijsmodel. G4S is niet bekend met de hoogte van die kosten in de inschrijving van Trigion. Volgens Schiphol heeft Trigion in haar prijsmodel juist realistische bedragen opgenomen voor opleidings- en trainingskosten, ook rekening houdend met het feit dat Trigion niet intern kan opleiden. Het niet nader onderbouwde standpunt van G4S overtuigt dan ook niet.
Beoordeling GC4 (Robuuste veiligheidsoperaties)4.25. G4S meent dat de beoordeling op gunningscriterium GC4 onjuist althans onnavolgbaar is en stelt daartoe het volgende. De beoordelingscommissie heeft bij de beoordeling ten onrechte aangenomen dat G4S de gehanteerde planningssystematiek zou hebben gebaseerd op tijdseenheden van 15 minuten in plaats van tijdseenheden van 5 minuten. G4S heeft in haar inschrijving namelijk duidelijk gemaakt dat zij werkt met tijdseenheden van 5 minuten. Onduidelijk is waarop Schiphol baseert dat er een mismatch zou bestaan tussen de planning en capaciteitsbehoefte. Onnavolgbaar is waarom G4S voor GC4 op perceel 1 een voldoende en op perceel 3 een goed is toegekend, terwijl G4S voor beide percelen dezelfde procedure en maatregelen heeft aangeboden. Er is kennelijk op een willekeurige en subjectieve manier beoordeeld. De lagere score bij GC4 op perceel 1 is onterecht, aldus G4S.
4.26.
Het is in beginsel aan de aanbestedende dienst (althans haar beoordelingscommissie) om de inschrijvingen te beoordelen en te waarderen met een score. De aanbestedende dienst (de beoordelingscommissie) komt daarbij een ruime beoordelingsvrijheid toe. Zij moet daarbij wel blijven binnen het door haar vooraf bekend gemaakte beoordelingskader. Enige mate van subjectiviteit bij de beoordeling van de inschrijvingen is onvermijdelijk en dus acceptabel. Alleen als sprake is van klaarblijkelijke procedurele of inhoudelijke onjuistheden, die zouden kunnen meebrengen dat de beoordeling niet deugt, is plaats voor ingrijpen door de voorzieningenrechter. Het is niet aan de voorzieningenrechter om op de stoel van de beoordelingscommissie te gaan zitten en te bepalen welke score volgens hem gegeven had moeten worden.
4.27.
Schiphol heeft het volgende aangevoerd. In de UtI is bepaald dat de inschrijvers aan de beoordelingscommissie dienen uit te leggen welke keuzes zij hebben gemaakt en Schiphol ervan te overtuigen dat die keuzes juist zijn. Ook heeft Schiphol aan de inschrijvers gevraagd om de uitwerking van hun inschrijving (cijfermatig) te onderbouwen. Het viel Schiphol op dat de improductiviteitsfactoren gehanteerd in het prijsmodel bij de eerste inschrijving van G4S relatief hoog lagen en correspondeerden met het referentiegetal voor inschrijvers met een planningssystematiek van 15 minuten. Schiphol heeft G4S in de onderhandelingsfase om opheldering gevraagd door de volgende vraag aan G4S te stellen:
“Inschrijver geeft aan de loop- en aanrijtijden af te ronden naar de bovenste 5 minuten (1 minuut wordt 5 minuten en 11 wordt 15). In uw aanbod voor discipline PH/PG lijkt het er echter op alsof u rekent met 15 minuten looptijd rondom een pauze, terwijl dit vaak rondom een pauze goed uitvoerbaar is binnen 5 minuten in verband met de locatie van de rustruimte. Kunt u dit nader onderbouwen en tevens verduidelijken hoe dit werkt in uw dienstengenerator/planningssystematiek? Verwacht u hier nog een aanpassing in de toekomst?”G4S heeft die vraag niet beantwoord, maar opnieuw met de relatief hoge improductiviteitsfactor ingeschreven en daarbij heeft zij bij haar finale inschrijving (BAFO) voor perceel 1 en perceel 3 een conceptplanning gevoegd waaruit volgde dat zij met tijdseenheden van 15 minuten werkt. In die planning waren weliswaar blokjes van 5 minuten te zien, maar voor alle genoemde activiteiten werd steeds gerekend in tijdseenheden van 15 minuten, wat een aanzienlijke impact heeft op het percentage aan improductiviteit, en wat een grote financiële impact tot gevolg heeft.
4.28. Klaarblijkelijk is het G4S (bij gebreke van een voldoende concrete onderbouwing) niet gelukt om de beoordelingscommissie ervan te overtuigen dat zij met betrekking tot de beveiligingsteams kan plannen in tijdseenheden van 5 minuten. Niet gezegd kan worden dat sprake is van een onjuiste, onnavolgbare, willekeurige of te subjectieve beoordeling op dit punt, zodat voor ingrijpen door de voorzieningenrechter geen plaats is. Het is gelet op het voorgaande ook niet vreemd dat Schiphol spreekt van een mismatch tussen de planning en capaciteitsbehoefte. De beoordelingscommissie is er kennelijk onvoldoende van overtuigd dat G4S het vermogen heeft om de fluctuerende capaciteitsuitvraag te kunnen opvangen en een stabiele operatie te garanderen met een realistische improductiviteit.
4.29.
Ten aanzien van de verschillende scores op de percelen 1 en 3 heeft Schiphol het volgende aangevoerd. Perceel 1 en perceel 3 verschillen inhoudelijk van elkaar. Perceel 1 heeft daarnaast een grillige capaciteitsuitvraag en perceel 3 een vlakkere. Juist vanwege de wezenlijke verschillen heeft Schiphol (anders dan bij de andere subgunningscriteria waar kon worden volstaan met één plan van aanpak dat voor alle percelen gold) bij GC4 een plan van aanpak per perceel opgevraagd. Schiphol heeft met deze toelichting voldoende aannemelijk gemaakt dat het voor GC4 indienen van eenzelfde planningssystematiek voor perceel 1 en perceel 3, wel degelijk kan leiden tot twee verschillende scores. Al met al kan ook dit bezwaar G4S niet baten.
Nieuwe aspecten
4.30.
G4S meent dat Schiphol vooraf niet bekend gemaakte aspecten in de beoordeling van subgunningscriteria GC2, GC3 en GC4 heeft betrokken. G4S stelt daartoe dat uit de tekst van gunningsbeslissingen blijkt dat de ingediende stukken zijn beoordeeld op het geven van een ‘visie’ door de inschrijvers, terwijl nergens in de door Schiphol meegegeven doelstellingen staat dat er wordt beoordeeld op “de mate waarin de visie van inschrijvers ten grondslag ligt aan de inschrijving”. Uit de tekst van de gunningsbeslissingen blijkt volgens G4S voorts dat is beoordeeld in hoeverre de uitwerking ‘vernieuwend’ en de gehanteerde aanpak ‘innovatief’ is, terwijl daar in de UtI niet om is gevraagd. G4S meent dat Schiphol de inschrijvingen daardoor niet juist heeft beoordeeld en dat sprake is van een willekeurige, subjectieve en onrechtmatige beoordeling.
4.31.
Het woord ‘visie’ staat niet letterlijk genoemd in paragrafen 5.3, 5.4 en 5.5 van de UtI waarin subgunningscriteria GC2, GC3 en GC4 nader zijn omschreven. Een visie is echter, zoals Schiphol terecht aanvoert, de wijze waarop men iets ziet, oftewel een mening of zienswijze. In paragrafen 5.3, 5.4 en 5.5 van de UtI wordt bij de drie verschillende subgunningscriteria telkens om een plan voor de toekomst gevraagd. Daarmee wordt in feite telkens om de visie/zienswijze van de inschrijvers gevraagd. Het is dan ook niet vreemd dat Schiphol in haar beoordeling steeds het woord ‘visie’ gebruikt. Schiphol voert terecht aan dat G4S het gebruik van het woord ‘visie’ in verschillende onderdelen van de beoordeling uit zijn verband probeert te trekken.
4.32.
De woorden ‘vernieuwend’ en ‘innovatief’ (synoniemen) staan niet letterlijk genoemd in paragrafen 5.3, 5.4 en 5.5 van de UtI waarin subgunningscriteria GC2, GC3 en GC4 nader zijn omschreven. Wel staat daar expliciet vermeld dat de inschrijvingen worden beoordeeld op de mate waarin die ‘creativiteit’ vertonen en ‘onderscheidend’ zijn ten opzichte van andere inschrijvingen. Hoewel ‘creatief’ geen synoniem is voor vernieuwend en innovatief, is dat woord er wel nauw verwant aan. Het is dan ook niet vreemd dat Schiphol in haar beoordeling steeds het gebruik van de woorden ‘vernieuwend’ en ‘innovatief’ heeft gelinkt aan de wel in de UtI genoemde woorden ‘creatief’ en ‘onderscheidend’. Duidelijk is dat Schiphol in haar beoordeling in de kern steeds hetzelfde heeft bedoeld, namelijk dat G4S een behoudende en niet creatieve/vernieuwende inschrijving heeft ingediend.
4.33.
G4S wordt al met al niet gevolgd in haar standpunt dat Schiphol vooraf niet bekend gemaakte aspecten in de beoordeling heeft betrokken. G4S wordt evenmin gevolgd in haar standpunt dat Schiphol de inschrijvingen op dit onderdeel onjuist, willekeurig, subjectief en/of onrechtmatig heeft beoordeeld.
Beoordelingscommissie
4.34.
G4S stelt dat de leden van de beoordelingscommissie onvoldoende kundig zijn. Volgens G4S heeft Schiphol tijdens het toelichtend gesprek op 8 juli 2025 meegedeeld dat: (i) het kernteam een terughoudende rol had, (ii) de andere beoordelaars enkel een sub-aspect beoordeelden en rapporteerden aan het kernteam en (iii) dat niet alle beoordelaars kennis hadden van beveiliging in het algemeen en/of van specifieke aspecten van de beveiligingsoperatie op de luchthaven. Daarnaast zou het G4S toen zijn gebleken dat de beoordelaars onvoldoende op de hoogte waren van de inhoud van de aanbestedingsstukken.
4.35.
Schiphol betwist de weergave door G4S van het gesprek op 8 juli 2025. Schiphol betwist dat zij zou hebben gezegd dat het kernteam een terughoudende rol had en betwist dat de beoordelaars onvoldoende op de hoogte waren van de inhoud van de aanbestedingsstukken. Tegenover die betwistingen heeft G4S haar stellingen dienaangaande onvoldoende onderbouwd.
4.36.
Schiphol heeft in paragraaf 3.3 van de UtI beschreven dat alle inschrijvingen worden beoordeeld door een ter zake kundige beoordelingscommissie (zie 2.7). Uit die paragraaf blijkt voorts dat met een multidisciplinaire beoordelingscommissie zou worden gewerkt. De beoordelaars komen van verschillende afdelingen/disciplines en beschikken ieder over eigen ervaring en expertise. Doordat de individuele beoordelingen gezamenlijk worden besproken (waarbij de beoordelaars elkaar aanvullen en verbeteren) en tot consensus wordt gekomen, is gewaarborgd dat gebruik wordt gemaakt van alle relevante deskundigheid binnen de multidisciplinaire beoordelingscommissie.
4.37.
Met hetgeen G4S heeft aangevoerd heeft zij onvoldoende aannemelijk gemaakt dat Schiphol is afgeweken van het vooraf in paragraaf 3.3 van de UtI bekendgemaakte beoordelingsproces en evenmin dat de beoordelingscommissie onvoldoende kundig zou zijn.
Tussenconclusie
4.38.
Al met al kunnen de door G4S naar voren gebrachte bezwaren haar vorderingen niet dragen.
In zaak 2
Dienstlengtes en flexibele arbeidskrachten
4.39.
CTSN stelt dat de drie voorlopige winnaars niet zouden voldoen aan de door Schiphol gestelde eisen en hun inschrijvingen dus ongeldig zijn, omdat zij gebruik zouden maken van korte dienstlengtes en flexibele arbeidskrachten. Volgens CTSN staat in de aanbestedingsstukken dat inschrijvers zo veel mogelijk vaste krachten moeten inzetten die zij aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden bieden die uitgaan van een leefbaar loon / volwaardige baan, aldus CTSN.
4.40.
Zoals eerder is overwogen mag een aanbestedende dienst in beginsel afgaan op de juistheid van de inhoud van een inschrijving. Wanneer er gerede twijfel is ten aanzien van de geldigheid van een onderdeel van de inschrijving moet de aanbestedende dienst nader onderzoek doen. Dat hier sprake is van gerede twijfel is echter onvoldoende gemotiveerd gesteld en evenmin is daar, gelet op het volgende, van gebleken.
4.41.
Schiphol heeft in haar zienswijze van 21 juli 2025 op het bezwaar van CTSN niet gesteld dat de voorlopige winnaars korte dienstlengtes gebruiken in hun inschrijvingen. Wel heeft zij opgemerkt dat de hoge improductiviteitsfactor van CTSN mede wordt veroorzaakt door haar keuze om te werken met lange dienstlengtes. In het programma van eisen (hierna: PvE) is geen eis opgenomen dat inschrijvers alleen lange dienstlengtes mogen gebruiken. Wel moeten inschrijvers op grond van hoofdstuk 10.5.4 van het PvE inzage geven in hun dienstenlengtemix. In de CAO Particuliere Beveiliging (hierna: de CAO) zijn eisen opgenomen ten aanzien van arbeidsduur (een fulltimer werkt gemiddeld 36 uur per week) en rusttijden, alsmede specifieke afspraken over het werken op de luchthaven, maar over de lengte van een dienst is in de CAO niets (dat hier relevant is) opgenomen. Schiphol heeft geconstateerd dat andere inschrijvers met een meer diverse dienstlengtemix werken dan CTSN. Volgens Schiphol kunnen zij daardoor hun beveiligers efficiënter inzetten in piek- en dalmomenten en dat vertaalt zich naar een lagere improductiviteitsfactor dan die van CTSN. Schiphol heeft dat in de aanbestedingsstukken niet verboden. Zij heeft in de NvI als antwoord op vraag 869 geantwoord:
“SNBV heeft geen voorkeur voor[lange of korte, vzr.]
dienstlengtes”.Voor zover CTSN meent dat korte dienstlengtes alleen kunnen worden ingevuld door parttime beveiligers die veel korte diensten draaien, wordt zij daarin niet gevolgd. Voldoende aannemelijk is immers dat, zoals Schiphol aanvoert, een fulltime beveiliger onder de CAO ook deels korte diensten kan draaien en een parttime beveiliger ook lange diensten kan draaien.
4.42.
Voor zover CTSN meent dat de andere inschrijvers hun parttime beveiligers geen volwaardige baan en geen leefbaar loon zouden bieden, of dat parttime beveiligers niet gevonden zouden kunnen worden in de huidige arbeidsmarkt, geldt dat zij dat alles onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. CTSN stelt in het kader van ‘flexibele arbeidskrachten’ terecht dat er geen gebruik meer kan worden gemaakt van ZZP’ers, maar dat laat onverlet dat, zoals Schiphol terecht aanvoert, er nog wel andere flexibele arbeidskrachten kunnen worden ingezet, zoals bijvoorbeeld uitzend- en oproepkrachten. Op grond van de CAO mogen werkgevers niet meer dan 20% van de loonsom gebruiken voor de inzet van flexibele arbeidskrachten. In het PvE is naar dat deel van de CAO verwezen en is aan de opdrachtnemers gevraagd om de inzet van flexibele krachten inzichtelijk te maken. Schiphol heeft verklaard dat er geen aanwijzingen zijn dat de voorlopige winnaars niet zouden voldoen aan deze eis uit de CAO. Al met al kan dit bezwaar CTSN niet baten.
Onderzoek besteksconformiteit winnende inschrijvers
4.43.
CTSN stelt dat uit de zienswijze van Schiphol op het bezwaar van CTSN blijkt dat Schiphol niet zou hebben voldaan aan haar verplichting om de inschrijvingen van de voorlopige winnaars effectief te toetsen aan de in de aanbestedingsstukken gestelde eisen. Zij benoemt daartoe in haar dagvaarding acht onderdelen van de inschrijvingen en dat het enkele feit dat inschrijvers op een onderdeel verschillende percentages hebben ingevuld al reden is voor gerede twijfel en het verrichten van nader onderzoek, aldus CTSN.
4.44.
Dat hier sprake is van gerede twijfel wat noopt tot nader onderzoek is echter onvoldoende gemotiveerd gesteld en evenmin is daar, gelet op het volgende, van gebleken.
4.45.
Schiphol heeft in haar zienswijze gesteld dat zij de ingediende prijsmodellen van alle inschrijvers heeft onderzocht en getoetst aan de gestelde eisen. Ten aanzien van de acht in de dagvaarding genoemde onderdelen van de inschrijvingen geldt dat, zoals Schiphol terecht aanvoert, CTSN slechts speculeert dat ten aanzien van die onderdelen niet is nagegaan of daarbij is uitgegaan van realistische aannames. De beoordelaars hebben de ingevulde prijsmodellen in twee rondes integraal getoetst. Tussen die rondes in zijn er aan de inschrijvers vragen gesteld in de onderhandelingsronde. Naar het zich voorshands laat aanzien is dat zorgvuldig en in lijn met het bepaalde in de aanbestedingsstukken gedaan. Schiphol heeft geconcludeerd dat de inschrijfprijzen van Trigion, Securitas en I-SEC uitkwamen boven de in de UtI genoemde richtprijzen (die CTSN met het doen van haar inschrijving heeft geaccepteerd), wat een aanwijzing is dat de richtprijzen niet onrealistisch laag zijn. CTSN kan de juistheid van de richtprijzen niet meer ter discussie stellen en dat maakt haar bezwaar ten aanzien van de hoogte van de inschrijfprijzen van Trigion, Securitas en I-SEC niet kan slagen. Het is nota bene CTSN die er voor heeft gekozen om significant boven de richtprijzen in te schrijven. Hetgeen CTSN heeft aangevoerd is onvoldoende om gerede twijfel te doen ontstaan bij Schiphol.
4.46.
Voor zover CTSN meent dat de prijsverschillen tussen haar inschrijving en die van de voorlopige winnaars niet mogelijk zouden moeten zijn, wordt zij daarin niet gevolgd. Schiphol heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat prijsdifferentiatie wel degelijk mogelijk is, omdat inschrijvers binnen het prijsmodel andere keuzes kunnen maken, omdat zij de opdracht nu eenmaal op verschillende manieren kunnen gaan uitvoeren en sommigen (kosten)efficiënter zullen werken dan anderen. Voor zover CTSN nog een beroep heeft gedaan op een in opdracht van Schiphol uitgevoerd onderzoek door Syntro, voert Schiphol terecht aan dat de resultaten uit dat onderzoeksrapport van 2023 CTSN thans niet kunnen baten. Voldoende aannemelijk is namelijk dat een conclusie (ten aanzien van wat een realistische improductiviteitsfactor is) die is getrokken naar aanleiding van de uitvoering van perceel 1 door CTSN in de huidige lopende opdracht gebaseerd op haar toenmalige bedrijfsvoering, niet geldt voor andere partijen met een andere bedrijfsvoering dan CTSN en al helemaal niet voor de nieuwe opdracht met een volledig nieuwe perceelindeling.
4.47.
Anders dan CTSN meent handelt Schiphol hier niet in strijd met artikel 2.113 Aw 2012 en/of 2.113a Aw 2012 en evenmin in strijd met het beginsel van transparantie en gelijke behandeling.
Uitleg aanbestedingsstukken
4.48.
CTSN stelt dat de aanbestedingsstukken mogelijk voor meerdere uitleg vatbaar zijn, wat strijd met het transparantie- en gelijkheidsbeginsel zou opleveren.
4.49.
CTSN heeft dit bezwaar onvoldoende onderbouwd. Nu ook niet is gebleken dat de aanbestedingsstukken voor meerdere uitleg vatbaar zijn kan dit bezwaar haar niet baten.
Procedure terzijdelegging
4.50.
Schiphol heeft vastgesteld dat de inschrijfprijs van CTSN voor elk van de drie percelen: (i) significant afwijkt (gemiddeld 20% tot 34%) van de inschrijfprijzen van de andere inschrijvers en (ii) significant afwijkt (32% tot 45%) van de richtprijzen van Schiphol. Schiphol heeft aan CTSN meegedeeld dat zij niet voornemens is een perceel aan CTSN te gunnen, omdat CTSN een ongeldige, onaanvaardbaar hoge inschrijving heeft ingediend en dat indien de inschrijving wel geldig zou zijn, de inschrijving op elk van die percelen de laagste score heeft behaald en zij ook daarom niet voor gunning in aanmerking komt. Vanwege de onaanvaardbaar hoge inschrijving heeft Schiphol de inschrijving van CTSN voor alle drie de percelen terzijde gelegd.
4.51.
CTSN stelt dat Schiphol niet de juiste procedure voor terzijdelegging heeft gevolgd, omdat zij artikel 18.3 ARN 2016 niet in acht zou hebben genomen, nu zij CTSN niet heeft uitgenodigd om haar inschrijving toe te lichten en met de kostenraming te vergelijken.
4.52.
Indien CTSN zou worden gevolgd in dit bezwaar zou dit er hoogstens toe kunnen leiden dat haar inschrijving alsnog wordt toegelaten in de rangorde. Nu zij in dat geval evengoed onderaan de rangorde zal staan bij alle drie de percelen, heeft CTSN in beginsel geen belang bij dit bezwaar. Uit hetgeen hierna wordt overwogen zal echter blijken dat ook dit verweer ook inhoudelijk CTSN niet kan baten.
4.53.
In artikel 18.3 ARN 2016 is bepaald dat het speciale-sectorbedrijf kan besluiten
om niet tot gunning over te gaan indien de inschrijving die voor gunning in aanmerking komt, substantieel hoger is dan de kostenraming van het speciale-sectorbedrijf. Dit artikel regelt dat het speciale-sectorbedrijf in een dergelijk geval eerst de inschrijver om een toelichting op de inschrijving en een vergelijking met de kostenraming van het speciale-sectorbedrijf zal vragen, voordat zij besluit niet tot gunning over te gaan.
4.54.
Die situatie is hier duidelijk niet aan de orde, aangezien CTSN als laatste in de
rangorde is geëindigd en dus niet voor gunning in aanmerking komt. Schiphol heeft ook niet besloten dat zij niet wil overgaan tot gunning. Zij wil juist graag overgaan tot gunning aan de voorlopige winnaars. Schiphol heeft artikel 18.3 ARN 2016 hier dan ook terecht niet
toegepast op de inschrijving van CTSN. Zij heeft uitvoering gegeven aan de regeling in de Selectieleidraad, de UtI en de NvI (zie 2.16), waarin is beschreven dat een inschrijfprijs die significant afwijkt van de gemiddelde prijzen van de andere inschrijvingen en/of van de vooraf door Schiphol bekendgemaakte raming (richtprijs) als onaanvaardbaar hoog wordt beschouwd en terzijde kan worden gelegd.
4.55.
Voor zover CTSN meent dat de regeling die Schiphol in de aanbestedingsstukken heeft opgenomen niet mogelijk is, omdat artikel 18.3 ARN 2016 al een regeling bevat voor de terzijdelegging van onaanvaardbaar hoge inschrijvingen, wordt zij daarin niet gevolgd. Artikel 18.3 ARN 2016 ziet niet op terzijdelegging maar op het niet gunnen aan de inschrijver die voor gunning in aanmerking komt. Niet valt in te zien waarom de twee (in het ARN 2016 en de aanbestedingsstukken opgenomen) aparte regelingen niet naast elkaar zouden kunnen bestaan.
4.56.
Anders dan CTSN meent getuigt het feit dat Schiphol niet reeds de eerste inschrijving van CTSN als ongeldig terzijde heeft gelegd niet van willekeur. Zoals Schiphol terecht aanvoert zou terzijdelegging van de eerste inschrijving prematuur zijn, aangezien CTSN in de daarop volgende onderhandelingsfase nog de kans had om haar eerste inschrijving te verbeteren.
Beoordelingscommissie
4.57.
CTSN stelt dat Schiphol in het toelichtend gesprek op 8 juli 2025 heeft gezegd dat het kernteam van de beoordelingscommissie bestaat uit vijf personen, terwijl Schiphol in de NvI op vraag 174 heeft geantwoord dat het kernteam bestaat uit vier personen. Het onderhandelingsgesprek vond ook met vijf personen plaats, aldus CTSN.
4.58.
Schiphol heeft betwist dat zij tijdens het toelichtend gesprek zou hebben gezegd dat het kernteam uit vijf personen bestaat. Schiphol heef verklaard dat het kernteam uit vier personen bestaat zoals in de aanbestedingsstukken duidelijk is gemaakt. Schiphol heeft verder toegelicht dat er tijdens het onderhandelingsgesprek vier beoordelaars aanwezig waren (die niet allemaal onderdeel waren van het kernteam) alsmede de inkoper van Schiphol. Hier lijkt zijdens CTSN sprake te zijn van een misverstand. Het bewaar ten aanzien van het aantal leden van de beoordelingscommissie gaat dus niet op.
4.59.
CTSN stelt voorts dat zij tijdens het lezen van de motivering van de scores op de gunningscriteria sterk het gevoel kreeg dat de leden van de beoordelingscommissie de aanbestedingsstukken niet kenden en dat de aan het kernteam toegevoegde leden niet beschikten over de relevante deskundigheid.
4.60.
Schiphol betwist dat de leden van de beoordelingscommissie onvoldoende op de hoogte waren van de inhoud van de aanbestedingsstukken en betwist ook dat deskundigheid zou ontbreken. Tegenover die betwistingen heeft CTSN haar stellingen dienaangaande onvoldoende onderbouwd. In het licht van hetgeen hiervoor in 4.36 is overwogen, zijn de speculaties van CTSN in haar dagvaarding ten aanzien van de deskundigheid van twee toegevoegde leden van de beoordelingscommissie bovendien niet relevant. Ook het bezwaar ten aanzien van de kennis en kunde van de beoordelingscommissie gaat dus niet op.
4.61.
Met hetgeen CTSN heeft aangevoerd heeft zij onvoldoende aannemelijk gemaakt dat Schiphol, althans de beoordelingscommissie is afgeweken van het vooraf in de aanbestedingsstukken bekendgemaakte beoordelingsproces. Van strijd met het transparantiebeginsel is hier ook niet gebleken.
Beoordeling inschrijving CTSN4.62. CTSN stelt ten slotte dat de beoordelingscommissie zeven fouten zou hebben gemaakt in de beoordeling van haar inschrijving.
4.63. Zoals hiervoor in 4.26 reeds is overwogen komt de beoordelingscommissie (die wel binnen het beoordelingskader dient te blijven) een ruime beoordelingsvrijheid toe. Enige mate van subjectiviteit is daarbij onvermijdelijk en dus acceptabel. Alleen als sprake is van klaarblijkelijke onjuistheden, waardoor de beoordeling niet deugt, is plaats voor ingrijpen door de voorzieningenrechter.
4.64.
Nu de inschrijving van CTSN als ongeldig terzijde is gelegd, heeft zij in beginsel geen belang bij haar bezwaren ten aanzien van de beoordeling van haar inschrijving. Indien dergelijke bezwaren terecht zouden zijn, kan dat leiden tot een herbeoordeling, maar in dit geval staat de ongeldige inschrijving van CTSN daaraan in de weg.
4.65.
Ten overvloede zal hierna echter (beknopt) worden ingegaan op de zeven bezwaren van CTSN ten aanzien van de vermeende fouten in de beoordeling van haar inschrijving.
4.65.1. CTSN stelt dat er in een persbericht over de gunning door Schiphol is geschreven dat er is gekeken naar het totaalbeeld van het voorstel, terwijl in de NvI staat dat alle gunningscriteria op zichzelf worden beoordeeld, met uitzondering van GC6. Tijdens het toelichtend gesprek is door Schiphol aan CTSN gezegd dat CTSN een slechte score had behaald, omdat de samenhang ontbrak tussen de gunningscriteria. Schiphol kan onmogelijk op GC6 doelen, want daar had CTSN de maximale score behaald. Uit het persbericht en uit het toelichtend gesprek blijkt dat Schiphol niet heeft beoordeeld conform hetgeen zij vooraf bekend heeft gemaakt in het NvI, aldus CTSN. CTSN wordt hierin niet gevolgd. Aan de bewoordingen van het persbericht kan CTSN immers geen rechten ontlenen. Uitgegaan dient te worden van de tekst van de gunningsbeslissing. Schiphol betwist bovendien dat zij tijdens het toelichtend gesprek zou hebben gezegd dat er slecht is gescoord vanwege het ontbreken van samenhang tussen de gunningscriteria. Volgens Schiphol heeft zij juist verduidelijkt dat het ging het ontbreken van samenhang binnen subgunningscriterium GC4.
4.65.2.
CTSN stelt dat Schiphol gunningscriteria GC2 en GC3 heeft beoordeeld buiten het beoordelingskader door te toetsen op ‘innovativiteit’. CTSN wordt hierin gelet op hetgeen hiervoor in 4.32 is overwogen niet gevolgd.
4.65.3.
CTSN stelt dat Schiphol gunningscriteria GC3 heeft beoordeeld buiten het beoordelingskader door te toetsen op ‘visie van de opdrachtnemer’. CTSN wordt hierin gelet op hetgeen hiervoor in 4.31 is overwogen niet gevolgd.
4.65.4.
CTSN stelt dat Schiphol haar inschrijving ten aanzien van subgunningscriterium GC4 niet goed heeft gelezen, nu in de voorlopige gunningsbeslissing (kort gezegd) staat:
(i) dat de plancyclus van CTSN niet aansluit op die van Schiphol doordat roosters worden opgesteld voordat de capaciteitsuitvraag van Schiphol bekend is en (ii) dat CTSN vast houdt aan haar eigen systematiek voor planning wat niet wenselijk is. Volgens CTSN is dat niet in lijn met hetgeen zij in haar inschrijving heeft geschreven. CTSN wordt hierin gelet op het volgende niet gevolgd. Schiphol heeft in het PvE duidelijk gemaakt dat zij minimaal twee keer per jaar een middellange termijn prognose (MLTP) deelt met de opdrachtnemers. De MLTP stelt de opdrachtnemer in staat om haar medewerkersbestand op- en af te schalen. De werkelijke capaciteitsuitvraag van Schiphol kan nog wezenlijk verschillen van de MLTP omdat de vluchtschema’s op dat moment nog niet bekend zijn. CTSN heeft in haar inschrijving meegedeeld hoe zij werkt. Daaruit blijkt dat zij in oktober voorlopige basisroosters stuurt aan haar beveiligers voor het komende jaar. CTSN heeft voorts in haar inschrijving geschreven dat de basisroosters nog niet definitief zijn en dat zij door het jaar kan meebewegen met de pieken en dalen, alsmede dat de medewerkers vroegtijdig inzicht in hun verwachte werk- en vrije dagen krijgen en al verlofaanvragen kunnen doen. In oktober is er echter nog geen zicht op de werkelijke capaciteitsuitvraag van het komende jaar. Op dat moment is er slechts een MLTP voor een gedeelte van het aankomende jaar, maar die is volgens Schiphol niet geschikt om op basis daarvan al roosters op te stellen. Betrouwbare roosters kunnen volgens Schiphol pas worden opgesteld na de werkelijke capaciteitsuitvraag van Schiphol. Volgens Schiphol lijkt het door CTSN aan de beveiligers geboden inzicht juist geen waarde te hebben en verkeren zij alsnog in onzekerheid. Gelet op het voorgaande kan niet gezegd worden dat Schiphol de inschrijving van CTSN niet goed zou hebben gelezen.
4.65.5.
CTSN stelt dat Schiphol in haar beoordeling van subgunningscriterium CG4 heeft gesteld dat CTSN haar maatregelen om inefficiency ‘te verlagen’ niet concreet heeft uitgewerkt of onderbouwd, terwijl Schiphol in haar UtI aan de inschrijvers heeft gevraagd om aandacht te besteden aan het ‘zo laag mogelijk houden’ van hun inefficiency. Schiphol is uitgegaan van de verkeerde (oude) versie van de UtI waar eerst stond ‘verlagen’ in plaats van ‘zo laag mogelijk houden’, aldus CTSN. CTSN wordt hierin niet gevolgd. Schiphol betwist dat zij is uitgegaan van de oude versie van de UtI. Een manier om de inefficiency zo laag mogelijk te houden, is het nemen van maatregelen om de (huidige) inefficiency/ improductiviteit te verlagen. Dat is ook wat CTSN in haar inschrijving heeft benoemd, namelijk:
“Door data uit te wisselen, verlagen CTSN en SNBV de improductiviteit”en
“door de instaptijden beter aan te laten sluiten op de dienstlengtes, kunnen we (…)% improductiviteit verlagen.”. Schiphol heeft slechts opgemerkt dat die door CTSN genoemde maatregelen niet concreet zijn uitgewerkt en is daarmee niet afgeweken van het bepaalde in de UtI.
4.65.6.
CTSN stelt dat in het kader van de beoordeling van subgunningscriterium CG5 in de motivering van de beoordeling zoals vastgelegd in de ‘Rode draden analyse’ is gesteld dat: de deelnemers namens CTSN zich tijdens de casus minder diepgaand verdiepten in het standpunt van hun gesprekspartner, waardoor de door CTSN geboden oplossingen minder goed aansloten bij de context en beleving van hun gesprekspartners. Hieruit blijkt dat er wel degelijk is beoordeeld op inhoud, terwijl in de NvI staat dat er geen score wordt gegeven voor de aangedragen oplossingen maar dat enkel het gedrag wordt beoordeeld, aldus CTSN. CTSN wordt hierin niet gevolgd. Schiphol voert terecht aan dat hetgeen in de Rode draden analyse is opgenomen zoals hierboven is verwoord, niet betekent dat Schiphol de door CTSN tijdens de casus aangedragen oplossingen inhoudelijk heeft beoordeeld. Voldoende aannemelijk is, zoals Schiphol aanvoert, dat in de beoordeling louter is meegenomen dat de deelnemers namens CTSN zich minder diepgaand verdiepten in het standpunt van hun gesprekspartner.
4.65.7.
Ten slotte stelt CTSN dat het door Schiphol geven van de maximale score op subgunningscriterium GC6 aan de voorlopige winnaars een fout in de beoordeling zou zijn, nu de voorlopige winnaars volgens CTSN niet gebaseerd op realistische aannames en dus ongeldig hebben ingeschreven. CTSN wordt hierin niet gevolgd. Van ongeldige inschrijvingen door Trigion, Securitas en I-SEC is geen sprake. Schiphol heeft bij de beoordeling van GC6 geen incongruenties vastgesteld in hun inschrijvingen en daarom hebben zij alle drie de maximale score op dit subgunningscriterium gekregen.
4.66.
Van klaarblijkelijke procedurele of inhoudelijke onjuistheden of fouten waardoor de beoordeling niet zou deugen, is niet gebleken. Ook indien CTSN daarbij wel een belang zou hebben gehad was voor ingrijpen door de voorzieningenrechter dus geen plaats geweest.
Tussenconclusie
4.67.
Al met al kunnen de door CTSN naar voren gebrachte bezwaren haar vorderingen niet dragen.
In beide zaken
Conclusie
4.68.
De slotsom is dat G4S en CTSN niet aannemelijk hebben gemaakt dat Schiphol is afgeweken van de vooraf bekend gemaakte aanbestedingsstukken of heeft gehandeld in strijd met de Aw 2012 of het ARN 2016. Zij hebben evenmin aannemelijk gemaakt dat de beoordeling van de inschrijvingen ondeugdelijk is of dat bij de beoordeling van de inschrijvingen zodanige fouten zijn gemaakt dat ingrijpen door de voorzieningenrechter noodzakelijk is. Ook is niet gebleken dat Schiphol haar motiveringsplicht, het beginsel van gelijke behandeling, het transparantiebeginsel en/of het proportionaliteitsbeginsel heeft geschonden. Niet gezegd kan worden dat Schiphol onrechtmatig, willekeurig en/of onzorgvuldig heeft gehandeld.
4.69.
De gunningsbeslissing van 2 juli 2025 dient dan ook overeind te blijven. Er bestaat daarmee geen aanleiding voor oplegging van een gebod tot intrekking van de gunningsbeslissing of voor een verbod om te gunnen op basis van de gunningsbeslissing van 2 juli 2025. Voorts is er geen aanleiding voor toewijzing van de vordering om fase 2 opnieuw te doen doorlopen, en evenmin voor de gevorderde heraanbesteding of herbeoordeling, dan wel voor enige andere gevorderde voorziening. Alle vorderingen van G4S en CTSN worden dus afgewezen.
Vorderingen tussenkomende partijen
4.70.
Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen die G4S en CTSN in hoedanigheid van tussenkomende partij hebben ingesteld eveneens worden afgewezen. Omdat Schiphol voornemens is de opdracht voor de percelen 1, 2, en 3 ook definitief te gunnen aan respectievelijk I-SEC, Securitas en Trigion, brengt de afwijzing van de vorderingen van G4S en CTSN mee dat tussenkomende partijen Securitas en I-SEC geen belang (meer) hebben bij toewijzing van hun zelfstandige vorderingen in beide zaken zoals weergegeven onder 3.8 sub II. en 3.9 sub I., zodat deze worden afgewezen.
Proceskosten in zaak 1
4.71.
G4S is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten inclusief nakosten (in de hoofdzaak) betalen. Hoewel CTSN in zaak 1 tevens als de in het ongelijk gestelde partij is te beschouwen zal zij in zaak 1 niet in de proceskosten worden veroordeeld. Voor een afzonderlijke proceskostenveroordeling in de incidenten tot tussenkomst wordt geen aanleiding gezien. De proceskosten van Schiphol, Trigion, Securitas en I-SEC worden voor ieder afzonderlijk begroot op:
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.999,00.
4.72.
De wettelijke rente over de proceskosten wordt (voor zover gevorderd) toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.73.
De proceskostenveroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
Proceskosten in zaak 2
4.74.
CTSN is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten inclusief nakosten (in de hoofdzaak) betalen. Hoewel G4S in zaak 2 tevens als de in het ongelijk gestelde partij is te beschouwen zal zij in zaak 2 niet in de proceskosten worden veroordeeld. Voor een afzonderlijke proceskostenveroordeling in de incidenten tot tussenkomst wordt geen aanleiding gezien. De proceskosten van Schiphol, Trigion, Securitas en I-SEC worden voor ieder afzonderlijk begroot op:
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.999,00.
4.75.
De wettelijke rente over de proceskosten wordt (voor zover gevorderd) toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in zaak 1(C/13/772763 / KG ZA 25-577 EAM/JT)
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt G4S hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van Schiphol tot op heden begroot op € 1.999,00, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening voor het geval dit vonnis wordt betekend,
5.3.
veroordeelt G4S hoofdelijk tot betaling aan Schiphol van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek (BW) over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na vandaag zijn betaald,
5.4.
veroordeelt G4S hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van Trigion tot op heden begroot op € 1.999,00, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening voor het geval dit vonnis wordt betekend,
5.5. veroordeelt G4S hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van Securitas tot op heden begroot op € 1.999,00, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening voor het geval dit vonnis wordt betekend,
5.6.
veroordeelt G4S hoofdelijk tot betaling aan Securitas van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na vandaag zijn betaald,
5.7.
veroordeelt G4S hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van I-SEC tot op heden begroot op € 1.999,00, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening voor het geval dit vonnis wordt betekend,
5.8.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in zaak 2(C/13/773829 / KG ZA 25-634 EAM/JT)
5.9.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.10.
veroordeelt CTSN in de proceskosten, aan de zijde van Schiphol tot op heden begroot op € 1.999,00, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening voor het geval dit vonnis wordt betekend,
5.11.
veroordeelt CTSN tot betaling aan Schiphol van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na vandaag zijn betaald,
5.12.
veroordeelt CTSN in de proceskosten, aan de zijde van Trigion tot op heden begroot op € 1.999,00, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening voor het geval dit vonnis wordt betekend,
5.13.
veroordeelt CTSN in de proceskosten, aan de zijde van Securitas tot op heden begroot op € 1.999,00, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening voor het geval dit vonnis wordt betekend,
5.14.
veroordeelt CTSN tot betaling aan Securitas van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na vandaag zijn betaald,
5.15.
veroordeelt CTSN in de proceskosten, aan de zijde van I-SEC tot op heden begroot op € 1.999,00, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening voor het geval dit vonnis wordt betekend,
5.16.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door
mr. J.E. Tiddens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2025. [1]

Voetnoten

1.type: JT