ECLI:NL:RBAMS:2025:8276

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
81/277875-21 (promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van mensensmokkel na onvoldoende bewijs van wederrechtelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 november 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensensmokkel. De verdachte, geboren in 1967 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek ter terechtzitting plaatsvond op 22 en 24 september en 3 november 2025. De officier van justitie had betoogd dat de verdachte samen met een medeverdachte, [medeverdachte 1], vier personen behulpzaam was geweest bij hun wederrechtelijke toegang tot Nederland. De verdediging heeft echter aangevoerd dat de verdachte vrijgesproken moest worden, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de toegang van deze personen wederrechtelijk was.

De rechtbank heeft in haar oordeel overwogen dat de verdachte zelf ook illegaal in Nederland verbleef en dat hij afhankelijk was van [medeverdachte 1]. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet de verantwoordelijkheid droeg om te onderzoeken of de toegang van de in de tenlastelegging genoemde personen wederrechtelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wist dat de toegang van deze personen wederrechtelijk was, en dat hij mocht vertrouwen op de mededelingen van [medeverdachte 1]. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen van mensensmokkel.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor de wederrechtelijkheid van de toegang tot Nederland en de rol van de verdachte in het geheel. De rechtbank heeft de zaak zorgvuldig beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte niet schuldig was aan de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81/277875-21 (
promis)
Datum uitspraak: 3 november 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna: verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 en 24 september 2025 en 3 november 2025.
De zaak tegen verdachte (hierna ook: [verdachte] ) is gelijktijdig maar niet gevoegd
behandeld met de zaken tegen (mede)verdachten [medeverdachte 1] (81/302226-20) en [medeverdachte 2] (81/302231-20).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.P. Hopman, en van wat de gemachtigd raadsvrouw van verdachte, mr. A. Stronkhorst, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 12 augustus 2019 tot en met 16 november 2021 te Amsterdam en/of Kralingen. althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
vier, althans één of meer perso(o)n(en) (AMB-018-05 tot en met AMB-018-07 en
AMB-018-011) te weten:
1. [naam 1] , geboren op [geboortedatum] , geboorteplaats niet bekend:
2. [naam 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
3. [naam 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
4. [naam 4] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland of hem/haar/hen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft,
- door voor hem/haar/hen op te treden als contactpersoon in Nederland, en/of;
- door (voor) hem/haar/hen een vliegticket naar Nederland te (laten) kopen;
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was;
en verdachte(n) van het plegen van dit feit een beroep of gewoonte heeft/hebben gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Inleiding

Na een tweetal meldingen op 2 mei 2019 en 10 juli 2019 over mogelijke arbeidsuitbuiting, beide gevolgd door een aangifte, is de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (I-SZW, hierna ook: de Arbeidsinspectie) een onderzoek gestart naar de ondernemingen ‘ [naam onderneming 1] ’ van ‘ [medeverdachte 1] ’ (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1] , hierna: [medeverdachte 1] ) en ‘ [naam onderneming 2] ’ op naam van zijn moeder ‘ [verdachte] ’ (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2] , hierna: [medeverdachte 2] ).
Naar aanleiding van het voorgaande is het onderzoek Barron gestart.
Uit internetonderzoek en inzage in het handelsregister van de Kamer van Koophandel volgen aanwijzingen dat de bedrijven waarvoor de beide aangevers hebben gewerkt de bedrijven [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] betreffen (hierna gezamenlijk te noemen: [naam bedrijven] ). [medeverdachte 1] en zijn moeder [medeverdachte 2] zijn vennoten van deze ondernemingen. De vennootschappen staan ingeschreven op het adres [adres vennootschappen] . Uit het kadaster volgt dat [medeverdachte 2] eigenaar is van deze woning, en ook van de woningen aan de [adres woningen] .
Op 12 augustus 2020 kreeg de Arbeidsinspectie een melding binnen over illegale arbeid bij [naam bedrijven] van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De IND had op 6 augustus 2020 vlak na elkaar ook al twee (anonieme) meldingen gekregen. Eén over illegale werkzaamheden bij [naam bedrijven] met foto’s van een tijdelijke Portugese verblijfsvergunning op naam van [naam 5] , en een melding over dat bij [naam bedrijven] veel mensen illegaal werken en dat deze mensen wonen in het ‘
house’ aan de [adres vennootschappen] .
Tijdens een doorzoeking in de woning op de [adres vennootschappen] op 4 juni 2021 zijn verschillende telefoons in beslag genomen. In de onder [medeverdachte 1] in beslag genomen telefoon stonden chatgesprekken met het telefoonnummer + [nummer] , opgeslagen onder de naam ‘ [naam 6] ’. Dit nummer kwam overeen met het nummer van de telefoon die onder verdachte in beslag is genomen. Uit de telefoongegevens kwam naar voren dat verdachte voor [medeverdachte 1] werkzaam was. Ook bleek uit deze gegevens dat hij in contact stond met andere buitenlandse werknemers die mogelijk illegaal werkten of konden gaan werken voor [medeverdachte 1] .
Hieruit is de verdenking ontstaan dat verdachte zich samen met [medeverdachte 1] schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel.

4.Vrijspraak

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat bewezen kan worden dat verdachte samen met [medeverdachte 1] in de periode van 12 augustus 2019 tot met 5 maart 2021 vier personen behulpzaam is
geweest bij de wederrechtelijke toegang tot Nederland, door hen gelegenheid en inlichtingen te verschaffen. Verdachte zou hierbij zijn opgetreden als contactpersoon door hen (onder meer) vliegtickets naar Nederland te laten kopen. Ook kan worden bewezen dat van het plegen van dit feit een beroep of gewoonte is gemaakt.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte vrij te spreken.
Het oordeel van de rechtbank
Voor een bewezenverklaring van artikel 197a, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr), - kort gezegd: mensensmokkel - is vereist dat de verdachte behulpzaam is geweest een persoon toegang tot, doorreis door of verblijf te verschaffen in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie, of betrokkene daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden, dat de toegang of doorreis wederrechtelijk is.
Behulpzaam
Vaststaat dat verdachte [medeverdachte 1] de in de tenlastelegging vermelde personen, behulpzaam is geweest bij de toegang tot Nederland. Uit de chatgesprekken tussen verdachte en [medeverdachte 1] komt naar voren dat verdachte bij alle vier de personen toestemming vroeg aan [medeverdachte 1] of zij een ticket konden boeken. Verdachte had contact met deze personen en liet [medeverdachte 1] telkens weten of zij geschikt waren om te komen werken. Hieruit volgt dat [medeverdachte 1] verdachte heeft laten optreden als contactpersoon voor deze personen.
Toegang wederrechtelijk
Vaststaat ook dat de in de tenlastelegging genoemde personen naar Nederland zijn gekomen met het voornemen om voor [naam bedrijven] te werken. Hoewel het hen in beginsel was toegestaan om met hun tijdelijke Portugese verblijfsvergunning vrij te reizen binnen het Schengengebied en dus ook naar Nederland te komen, is het op grond van artikel 12 lid 1 onder c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet toegestaan dat zij werkzaamheden verrichten in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Volgens artikel 8, eerste lid onder a Vw is het de vreemdeling slechts toegestaan om in Nederland te verblijven, indien en zolang hij het bij en krachtens de Vw bepaalde in acht neemt. Het verblijf van de vreemdeling die zich niet aan de desbetreffende voorwaarden houdt, is als wederrechtelijk in de zin van artikel 197a Sr aan te merken. Voor geen van de in de tenlastelegging genoemde personen is een tewerkstellingsvergunning (TWV) aangevraagd en er bestond voor hen geen andere grond op basis waarvan zij in Nederland mochten werken.
Gelet op het voornemen om in Nederland illegaal voor [naam bedrijven] te gaan werken, dat reeds bij het inreizen bij deze personen bestond, is de rechtbank van oordeel dat niet alleen het verblijf in Nederland, maar ook de toegang tot Nederland bij deze personen wederrechtelijk is geweest (vergelijk: ECLI:NL:GHARL:2021:3750).
Wetenschap van de wederrechtelijkheid
De vraag die moet worden beantwoord is of verdachte in de ten laste gelegde periode wist, dan wel ernstige redenen had om te vermoeden dat de toegang van de in de tenlastelegging genoemde personen wederrechtelijk was.
Bij de beoordeling daarvan stelt de rechtbank voorop dat verdachte zelf ook een werknemer was van [medeverdachte 1] , die zonder geldige verblijfstitel illegale arbeid in Nederland verrichtte. De rechtbank gaat er, op grond van de inhoud van het dossier, vanuit dat verdachte wist dat werken zonder verblijfstitel niet is toegestaan en dat hij ermee bekend was dat zijn werkgever [medeverdachte 1] meerdere van zijn werknemers illegaal in Nederland liet verblijven.
[medeverdachte 1] heeft verdachte evenwel op 26 juli 2019, en dus vóór de ten laste gelegde periode, het volgende bericht gestuurd: “
Only you and [naam 7] stay” en “
All others without paper we stop”. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte hieruit mogen afleiden dat verdachte en [naam 7] bij [medeverdachte 1] mochten blijven werken, maar dat alle andere werknemers zonder papieren geen werkzaamheden meer zouden verrichten.
Van de in de tenlastelegging genoemde personen heeft verdachte telkens (kopieën van) geldige Portugese verblijfsvergunningen ontvangen, die hij doorstuurde aan [medeverdachte 1] . Dit vond plaats
na26 juli 2019. Steeds na verkregen toestemming van [medeverdachte 1] liet verdachte deze personen vliegtickets kopen. Uit het onderzoek aan de telefoons is niet gebleken dat [medeverdachte 1] met verdachte besprak dat voor deze personen tewerkstellingsvergunningen moesten worden aangevraagd. Gelet op zijn positie als (illegale) werknemer van [naam bedrijven] rustte de verantwoordelijkheid hiervoor niet op verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat waaruit volgt dat verdachte
in de ten laste gelegde periodewist dat de toegang van de in de tenlastelegging genoemde personen wederrechtelijk was. Ook is er onvoldoende bewijs dat verdachte ernstige redenen had om dat te vermoeden. De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte werkzaam was voor [medeverdachte 1] en zich daarbij in een extra afhankelijke positie bevond, omdat hij ook zelf niet rechtmatig in Nederland verbleef. Hij was voor zijn bestaan in Nederland volledig afhankelijk van [medeverdachte 1] . De rechtbank komt door deze omstandigheden tot de conclusie dat op hem geen onderzoeksplicht rustte.
Verdachte mocht in de gegeven omstandigheden vertrouwen op de mededelingen van [medeverdachte 1] over het stoppen met werknemers die niet beschikten over de juiste papieren. Dat het voor hem anderszins voldoende duidelijk was of had moeten zijn dat de in de tenlastelegging genoemde personen niet in Nederland mochten werken, is niet gebleken.
Om deze reden zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. Grüschke, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en M.C. Danel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.R. Hofstee, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 november 2025.