ECLI:NL:RBAMS:2025:826

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
13-323247-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor eendaadse samenloop teweegbrengen van een ontploffing door vuur in aanraking te brengen met vuurwerk en het vernielen van een raam van een pand

Op 6 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing door vuur in aanraking te brengen met vuurwerk, en het vernielen van een raam van een pand. De feiten vonden plaats op 19 september 2024 in Amstelveen, waar de verdachte samen met een medeverdachte een ontploffing veroorzaakte die gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aanwezig was in Amstelveen op het moment van de ontploffing en dat zijn DNA is aangetroffen op de bij de ontploffing gebruikte goederen. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet betrokken was bij de ontploffing en dat zijn aanwezigheid in Amstelveen niet bewijsbaar was. De rechtbank verwierp deze alternatieve verklaring en oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 30 maanden op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde een in beslag genomen telefoon verbeurd. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het gemeen gevaar dat door de ontploffing was ontstaan, wat bijdroeg aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-323247-24
Datum uitspraak: 6 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
thans gedetineerd in de [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 januari 2025. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W. van Poll, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.M.C. Wittens, advocaat in Den Haag, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op of omstreeks 19 september 2024 in Amstelveen heeft schuldig gemaakt aan:
het medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing door vuur in aanraking te brengen met vuurwerk, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen (het pand gelegen aan de [adres 2] en/of woningen die zich bevinden in het pand) en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander (de bewoners in één of meer woningen van voornoemd pand en/of passanten) te duchten was;
het medeplegen van het vernielen van (één of meer ramen van) het pand gelegen aan de [adres 2] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding [1]
Op 19 september 2014 kreeg de politie de melding dat op de [adres 2] , ter hoogte van perceel [nummer] , een ontploffing zou hebben plaatsgevonden. Ter plaatse troffen agenten bij de portiekdeur van het aan dit perceel gelegen flatgebouw resten van een explosief aan en zagen zij dat de ruit van de deur (van dubbelglas) was gebarsten. Op de tegels voor de deur van de portiek bevonden zich een verschroeide zwarte plek, meerdere kartonnen snippers, meerdere kleine stukjes duct tape, een opengebarsten petfles en een dop van vuurwerk. [2] Bij het in beslag nemen van deze goederen heeft de politie vastgesteld dat laatstgenoemde dop van een cobra afkomstig is. [3]
In het kader van het onderzoek naar de ontploffing heeft de politie de camerabeelden van de centrale hal van de flat van woonstichting [stichting] gelegen aan de [adres 2] uitgekeken en waargenomen dat er op 19 september 2024 om 00:11 uur bij de portiek van de flat iets gloeide en dat er vonken te zien waren. Hierna werd de gehele hal van de begane grond verlicht door een felle flits, die in een snel verminderende brand in de portiek uitsloeg. [4]
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Volgens de officier van justitie kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de eendaadse samenloop van het medeplegen van het teweegbrengen van de ontploffing en de daarmee samengaande vernieling in de portiek.
Het DNA van verdachte is samen met het DNA van de medeverdachte aangetroffen op bij de ontploffing gebruikte goederen. Deze goederen zijn vervolgens in één ademende bewijszak gestopt en gezamenlijk op aanwezigheid van DNA onderzocht, maar dit doet aan de bewijswaarde niet af. Uit het dossier en de verklaring van verdachte volgt dat hij ten tijde van de ontploffing in Amstelveen is geweest en uit de chatgesprekken, die op de telefoon van verdachte zijn aangetroffen, is gebleken dat verdachte meerdere malen over het verkrijgen van een cobra heeft gechat en met de medeverdachte over de avond van de ontploffing heeft gesproken. Bovendien heeft verdachte een alternatieve verklaring over zijn aanwezigheid in Amstelveen gegeven die als onaannemelijk en onverifieerbaar moet worden aangemerkt.
Van de ontploffing is verder zowel gemeen gevaar voor goederen als levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten geweest. Deze gevaren waren naar algemene ervaringsregels voorzienbaar voor verdachte, omdat de ontploffing in de portiek van een flatgebouw teweeg is gebracht gedurende de nacht en daarmee op een moment waarop de bewoners van de flat waarschijnlijk thuis lagen te slapen.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van beide ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat verdachte een rol heeft gespeeld bij de ontploffing. De in het dossier gevoegde zendmastgegevens plaatsen verdachte weliswaar in Amstelveen, maar op een locatie die 700 tot 800 meter van de flat aan de [adres 2] ligt. Bovendien heeft verdachte en aannemelijke alternatieve verklaring gegeven over zijn aanwezigheid in Amstelveen. Verder is van de in het dossier gevoegde chatberichten van verdachte niet gebleken dat zij betrekking hebben op de ontploffing aan de [adres 2] op 19 september en heeft verdachte ook over het aantreffen van zijn DNA op het op de plaats delict aangetroffen flesje een aannemelijke alternatieve verklaring gegeven.
Los van het voorgaande kan niet worden bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft medegepleegd en opzet op dat medeplegen heeft gehad. Uit het dossier volgt namelijk niet dat verdachte aanwezig is geweest bij het flatgebouw waar de explosie heeft plaatsgevonden, dat hij een bedenker van het plan een ontploffing teweeg te brengen is geweest of op andere wijze de
mastermindvan het geheel is geweest.
Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring van de feiten zou komen en daarbij de alternatieve verklaring van verdachte op basis van de in het dossier gevoegde zendmastgegevens zou verwerpen, heeft de raadsvrouw verzocht het onderzoek ter terechtzitting te heropenen en te schorsen om onderzoek naar deze gegevens te laten doen. Daarbij dient te worden geverifieerd of de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij na zijn bezoek aan Amstelveen met de trein naar huis is gegaan, daadwerkelijk op basis van de zendmastgegevens kan worden uitgesloten.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het onder feit 1 ten laste gelegde teweegbrengen van een ontploffing en de onder feit 2 ten laste gelegde vernieling. Daarbij heeft de rechtbank het volgende in overweging genomen.
3.4.1.
De betrokkenheid van verdachte bij de ontploffing en vernieling
De DNA-match
Er is forensisch onderzoek verricht naar de in de inleiding genoemde en in het kader van het onderzoek naar de ontploffing aangetroffen goederen, waaronder in het bijzonder een dopje van een cobra en een dopje van een plastic fles. Deze dopjes zijn in het kader van het onderzoek gezamenlijk bemonsterd. [5] Tijdens het onderzoek naar dit monster heeft
The Maastricht Forensic Institute(hierna: TMFI) een match geconstateerd van het DNA-profiel van zowel verdachte als de medeverdachte [medeverdachte] met een in het monster aangetroffen mengprofiel van minimaal twee donoren. Met betrekking tot de bewijskracht van de match van beide verdachten heeft het TMFI een zogenaamde
likelihood-ratio-methode toegepast. Hieruit is gebleken dat ten aanzien van elke verdachte afzonderlijk de resultaten van het DNA-onderzoek extreem veel waarschijnlijker zijn (“>1.000.000”) wanneer de bemonstering van de doppen het DNA van de verdachte bevat, dan wanneer de bemonstering het DNA bevat van twee onbekende personen. [6]
Met de raadsman en de officier van justitie heeft de rechtbank kennisgenomen van het gegeven dat het hierboven omschreven DNA-onderzoek niet optimaal is verlopen, in die zin dat de politie, in plaats van de dop van de fles en de dop van de cobra elk afzonderlijk af te voeren en te bemonsteren, beide doppen in één ademende bewijszak heeft gestopt, waarna beide doppen gezamenlijk zijn bemonsterd. Zoals later ook door de politie is vastgesteld, is het hierdoor mogelijk dat dat het DNA-materiaal van beide verdachten alleen afkomstig is van de dop van de fles (binnen- of buitenzijde) of alleen afkomstig is van de cobra. Ook is het mogelijk dat het DNA-materiaal van beide verdachten van beide doppen afkomstig is, of dat het DNA-profiel van één van de verdachten op de dop van de fles aanwezig was, terwijl het DNA-materiaal van de andere verdachte op de dop van de cobra aanwezig was. [7]
Ondanks deze gebreken is de rechtbank van oordeel dat het DNA-onderzoek als bewijs
kan worden gebruikt. Uit het onderzoek ter plaatse en de bevindingen ten aanzien van de doppen en de resten van het flesje volgt dat zowel de plastic fles (en de daarbij horende dop) en de cobra bij het teweegbrengen van de ontploffing in de portiek van de flat aan de [adres 2] moeten zijn gebruikt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het aansteken van een cobra in een portiek een ontploffing teweeg brengt. In dit geval was echter niet enkel sprake van een ontploffing, maar vervolgens ook een (oplaaiende en vervolgens snel verminderende) brand, zoals te zien op de in de inleiding beschreven camerabeelden van de begane grond. Daarbij is vastgesteld dat op de zijkant van het flesje een stukje grijs duct tape zat vastgeplakt, terwijl het flesje bevuild was met roetachtig materiaal [8] . De rechtbank stelt daarom vast dat de brand moet zijn veroorzaakt door een licht ontvlambare vloeistof die zich in de fles moet hebben bevonden die aan de cobra was bevestigd, waardoor de cobra en de fles beide hebben bijgedragen aan de op de camerabeelden zichtbare ontploffing en brand.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het DNA-profiel van verdachte aanwezig is geweest op ten minste één van de voor de ontploffing gebruikte goederen.
De zendmastgegevens en de aanwezigheid van verdachte nabij de plaats delict
De rechtbank overweegt verder dat uit het onderzoek naar het telefoonnummer van verdachte is gebleken dat zijn telefoon op 19 september 2024 om 00:14:46 uur en 00:17:26 uur verbinding heeft gemaakt met de zendmast gelegen aan de [locatie] in Amstelveen. [9] Bovendien heeft verdachte tijdens de zitting verklaard dat hij zich ten tijde van de ontploffing in Amstelveen bevond. [10]
De chatberichten op de telefoon van verdachte
Uit het gerichte onderzoek naar de chatberichten op de telefoon van verdachte is gebleken dat verdachte op 18 september 2024 vanaf 18:21:42 uur, enkele uren voor de ontploffing in Amstelveen, spreekt met een tegencontact genaamd [naam 1] die bepaalde goederen voor hem lijkt te kunnen regelen: [11]
[naam 1] om 18:21:42 uur: “Ik ga voor je kijken.”
Verdachte om 18:25:51 uur : “Okee.”
Verdachte om 18:25:58 uur: “Ik heb c6 al geregeld.”
Verdachte om 18:26:02 uur: “Alleen voetje.”
De rechtbank begrijpt dat met “c6” op een cobra 6 wordt gedoeld. De politie heeft beschreven dat met “voetje” op een breekijzer kan worden gedoeld. [12] Gevraagd naar de betekenis van deze aanduidingen, heeft verdachte ter terechtzitting ook verklaard dat hij hiermee aan een cobra 6 respectievelijk een koevoet refereerde. De rechtbank begrijpt uit dit chatbericht dat verdachte meedeelt dat hij enkele uren voor de ontploffing een cobra 6 tot zijn beschikking had.
Ook is de volgende passage van 21 september 2024 opvallend, waarin een ander tegencontact genaamd [naam 2] verdachte een cobra 6 lijkt aan te bieden: [13]
[naam 2] om 16:42:25 uur: “Shell en cobra 6”
Verdachte om 17:04:54 uur: “ja toch broeder”
Verdachte om 17:04:59 uur: “Ik laat je weten als ik weer nodig he”
[naam 2] om 17:06:01 uur: “ai”
De rechtbank vat deze passage zo op dat verdachte het aan [naam 2] zou laten weten wanneer hij opnieuw een cobra 6 nodig heeft. Dit suggereert dat verdachte in de periode voor 21 september 2024 zwaar vuurwerk nodig heeft gehad.
De alternatieve verklaring van verdachte en het voorwaardelijke aanhoudingsverzoek
Verdachte heeft tijdens de zitting een alternatieve verklaring gegeven over zijn aanwezigheid in Amstelveen op het moment van de ontploffing en de aanwezigheid van zijn DNA op de bij de plaats delict aangetroffen fles. Hij heeft verklaard dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte] naar Amstelveen is zijn gegaan om te chillen. Dit was voor verdachte een uitje. In Amstelveen zou verdachte naar een parkje zijn gereisd en daar op een bankje hebben gezeten. Hij zou daar ook uit een waterflesje hebben gedronken, dat hij in het parkje heeft laten staan. Vervolgens zou hij met de medeverdachte weer naar huis zijn gegaan. Zowel op de heen- als terugreis zou verdachte met het openbaar vervoer (de trein en tram) hebben gereisd. De berichten in de telefoon van verdachte over de cobra 6 betreffen allemaal stoerdoenerij.
Verdachte heeft deze verklaring echter pas voor het eerst tijdens de zitting naar voren gebracht, op een moment waarop hij al geruime tijd van de gehele inhoud van het tegen hem opgemaakte strafdossier kennis heeft kunnen nemen. Gelet hierop moet behoedzaam met deze verklaring worden omgegaan. Daarbij is de verklaring weinig gedetailleerd en oncontroleerbaar. Op vragen van de rechtbank over de reden dat hij ervoor heeft gekozen om als uitje vanuit Den Haag naar een parkje in Amstelveen af te reizen om daar na middernacht, gedurende korte tijd in een parkje te zitten en met wie hij daar heeft gezeten, heeft verdachte telkens vaag geantwoord en opgemerkt dat hij zich de details slecht kan herinneren. [14] De rechtbank schuift de verklaring van verdachte daarom als ongeloofwaardig en onaannemelijk terzijde. De rechtbank komt tot dit oordeel zonder de in het dossier gevoegde zendmastgegevens. Het voorwaardelijk aanhoudingsverzoek van de raadsvrouw behoeft daarom geen bespreking.
Tussenconclusie: verdachte was medepleger
Op basis van al het voorgaande – in onderling verband en samenhang bezien – is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij het teweegbrengen van een ontploffing waarbij vuur in aanraking is gebracht met vuurwerk, als gevolg waarvan een raam van het pand gelegen aan de [adres 2] is vernield.
Verder is de rechtbank gelet op het voorgaande van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte als medepleger voor deze feiten verantwoordelijk kan worden gehouden. Daarbij is ook van belang dat uit de voorgaande overwegingen is gebleken dat ten minste twee personen bij de ontploffing en vernieling betrokken moeten zijn geweest, dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven over zijn rol bij het plegen van de feiten en in dat kader ook niets heeft verklaard dat wijst op een eventuele aan medeverdachte [medeverdachte] ondergeschikte rol. [15]
3.4.2.
Gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het voor verdachte voorzienbaar moet zijn geweest dat door het teweegbrengen van een ontploffing in een portiek gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De verdediging heeft op dit punt ook geen verweer gevoerd.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat niet kan worden bewezen dat het voor verdachte voorzienbaar moet zijn geweest dat van de ontploffing levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. De rechtbank wijst in dit kader op het in de inleiding aangehaalde proces-verbaal betreffende de camerabeelden van de ontploffing, waarin de verbalisant heeft beschreven dat de brand in de portiek van het flatgebouw na een flits snel verminderende. Tevens is op deze camerabeelden te zien dat zich geen (licht)ontvlambare materialen of goederen in de buurt van de locatie van de ontploffing bevonden. Bij een ontploffing van deze aard is het naar het oordeel van de rechtbank niet voorzienbaar dat brandgevaar bestaat voor de zich in de flat bevindende woningen en daarmee levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Dat zich rondom het tijdstip van de explosie plotseling een passant in de buurt van het explosief zou begeven, zoals in de tenlastelegging is omschreven, is zonder meer evenmin voorzienbaar. Daarbij neemt de rechtbank mee dat niet kan worden vastgesteld hoe lang tussen het afsteken van de cobra en de ontploffing heeft gezeten, en dus niet bekend is of verdachte zicht had op de situatie ten tijde van de ontploffing. Verdachte zal dan ook van deze onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
op 19 september 2024 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door vuur in aanraking te brengen met een vuurwerkbrandstofcombinatie terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand gelegen aan de [adres 2] te duchten was;
ten aanzien van feit 2:
op 19 september 2024 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk een raam van het pand gelegen aan de [adres 2] , dat aan [stichting] toebehoorden heeft vernield.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen stafmaatverweer gevoerd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing van een zwaar stuk vuurwerk met daaraan vastgemaakte brandbare vloeistof voor de deur in een portiek van een flatgebouw in Amstelveen. Door deze ontploffing en bijkomende brand is gemeen gevaar voor dit flatgebouw te duchten geweest en is een ruit in de portiek gebarsten.
Het aantal gerichte ontploffingen bij woningen in Nederland loopt steeds verder op, waarbij bewoners telkens opnieuw worden opgeschrikt door het gevaar dat van deze ontploffingen uitgaat. Hierdoor ontstaan in de samenleving breed gedragen gevoelens van angst en onveiligheid. Verdachte heeft door zijn handelen aan deze ontwikkeling een bijdrage geleverd en heeft gelet op de door hem aangerichte schade aangetoond geen respect te hebben voor de eigendomsrechten van anderen. De rechtbank rekent verdachte zijn handelen daarom zwaar aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 12 december 2024, waaruit is gebleken dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Het strafblad heeft daarom niet meegewogen bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf.
De rechtbank heeft verder gelet op het advies van Reclassering Nederland van 22 januari 2025. Hierin schrijft de reclassering – kort samengevat – dat gelet op de proceshouding van verdachte geen verband kan worden gelegd tussen zijn persoonlijke omstandigheden en de hiervoor bewezen verklaarde feiten. Verdachte ervaart financiële problemen en er zou in het verleden sprake zijn geweest van middelengebruik en omgang met een negatief sociaal netwerk. Verdachte heeft eerder onder reclasseringstoezicht gestaan in het kader waarvan diagnostiek zou plaatsvinden, maar dit toezicht is voortijdig negatief beëindigd. Desondanks vindt de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden geïndiceerd, om recidive te voorkomen en de zorgen op meerdere leefgebieden van verdachte te ondervangen.
De strafoplegging
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf gaat de rechtbank uit van een eendaadse samenloop van de twee bewezen verklaarde feiten. Omdat verdachte ten aanzien van feit 1 wordt vrijgesproken van het door de ontploffing te duchten levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, zal de rechtbank in het voordeel van verdachte van de eis van de officier van justitie afwijken. Om recht te doen aan de ernst van de feiten, zal de rechtbank verdachte evenwel veroordelen tot een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij het bepalen van de hoogte van deze straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en in het bijzonder meegewogen dat verdachte een ontploffing teweeg heeft gebracht in een bewoond flatgebouw.
Anders dan de reclassering heeft geadviseerd, zal de rechtbank niet bepalen dat een deel van deze straf voorwaardelijk aan verdachte wordt opgelegd. Verdachte heeft tijdens de zitting geen enkel inzicht in de ernst van zijn handelen getoond. Gelet op het eerdere voortijdig negatief beëindigde reclasseringstoezicht van verdachte heeft de rechtbank ook niet de indruk gekregen dat toezicht er ditmaal aan zou bijdragen dat verdachte in de toekomst van het plegen van strafbare feiten wordt weerhouden. Bovendien zou, gelet op de duur van de aan verdachte op te leggen straf, eventuele begeleiding in een later stadium in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling plaats kunnen vinden.
Alles afwegend, vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.

8.Beslag

Onder verdachte is blijkens de in het dossier gevoegde beslaglijst van 22 januari 2025 een telefoontoestel in beslag genomen. Dit voorwerp behoort verdachte toe. Aangezien verdachte zich met behulp van deze telefoon aan het medeplegen van de ten laste gelegde feiten schuldig heeft gemaakt, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 55, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart
bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaanzoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
eendaadse samenloop van:
-
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
en:
-
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van het in beslag genomen voorwerp:
Verklaart verbeurd 1 STK telefoontoestel (G6570026, Apple).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R.J. van Wel, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en R.J. Bartels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 februari 2025.
[…]

[…]

[…]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024223398-3, p. 001.
3.Kennisgeving van inbeslagneming met nummer 2024223398-2, p. 021.
4.Proces-verbaal van bevindingen met documentcode 20038976, p. 025.
5.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2023223398, p. 074.
6.Een geschrift, te weten een rapport van
7.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2023223398, p. 074.
8.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2023223398-13, pag. 28.
9.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024223398, p. 042.
10.Verklaring van verdachte op de zitting van 23 januari 2025, zoals weergegeven in het proces-verbaal van die zitting.
11.Proces-verbaal van bevindingen met documentcode 20209919, inclusief bijlagen, p. 092.
12.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 62, p. 056.
13.Proces-verbaal van bevindingen met documentcode 20209919, inclusief bijlagen, p. 096.
14.Verklaring van verdachte op de zitting van 23 januari 2025, zoals weergegeven in het proces-verbaal van die zitting.
15.Vergelijk Hoge Raad 28 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:3022, r.o. 4.2.3.