3.4.1.De betrokkenheid van verdachte bij de ontploffing en vernieling
Er is forensisch onderzoek verricht naar de in de inleiding genoemde en in het kader van het onderzoek naar de ontploffing aangetroffen goederen, waaronder in het bijzonder een dopje van een cobra en een dopje van een plastic fles. Deze dopjes zijn in het kader van het onderzoek gezamenlijk bemonsterd.Tijdens het onderzoek naar dit monster heeft
The Maastricht Forensic Institute(hierna: TMFI) een match geconstateerd van het DNA-profiel van zowel verdachte als de medeverdachte [medeverdachte] met een in het monster aangetroffen mengprofiel van minimaal twee donoren. Met betrekking tot de bewijskracht van de match van beide verdachten heeft het TMFI een zogenaamde
likelihood-ratio-methode toegepast. Hieruit is gebleken dat ten aanzien van elke verdachte afzonderlijk de resultaten van het DNA-onderzoek extreem veel waarschijnlijker zijn (“>1.000.000”) wanneer de bemonstering van de doppen het DNA van de verdachte bevat, dan wanneer de bemonstering het DNA bevat van twee onbekende personen.
Met de raadsman en de officier van justitie heeft de rechtbank kennisgenomen van het gegeven dat het hierboven omschreven DNA-onderzoek niet optimaal is verlopen, in die zin dat de politie, in plaats van de dop van de fles en de dop van de cobra elk afzonderlijk af te voeren en te bemonsteren, beide doppen in één ademende bewijszak heeft gestopt, waarna beide doppen gezamenlijk zijn bemonsterd. Zoals later ook door de politie is vastgesteld, is het hierdoor mogelijk dat dat het DNA-materiaal van beide verdachten alleen afkomstig is van de dop van de fles (binnen- of buitenzijde) of alleen afkomstig is van de cobra. Ook is het mogelijk dat het DNA-materiaal van beide verdachten van beide doppen afkomstig is, of dat het DNA-profiel van één van de verdachten op de dop van de fles aanwezig was, terwijl het DNA-materiaal van de andere verdachte op de dop van de cobra aanwezig was.
Ondanks deze gebreken is de rechtbank van oordeel dat het DNA-onderzoek als bewijs
kan worden gebruikt. Uit het onderzoek ter plaatse en de bevindingen ten aanzien van de doppen en de resten van het flesje volgt dat zowel de plastic fles (en de daarbij horende dop) en de cobra bij het teweegbrengen van de ontploffing in de portiek van de flat aan de [adres 2] moeten zijn gebruikt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het aansteken van een cobra in een portiek een ontploffing teweeg brengt. In dit geval was echter niet enkel sprake van een ontploffing, maar vervolgens ook een (oplaaiende en vervolgens snel verminderende) brand, zoals te zien op de in de inleiding beschreven camerabeelden van de begane grond. Daarbij is vastgesteld dat op de zijkant van het flesje een stukje grijs duct tape zat vastgeplakt, terwijl het flesje bevuild was met roetachtig materiaal. De rechtbank stelt daarom vast dat de brand moet zijn veroorzaakt door een licht ontvlambare vloeistof die zich in de fles moet hebben bevonden die aan de cobra was bevestigd, waardoor de cobra en de fles beide hebben bijgedragen aan de op de camerabeelden zichtbare ontploffing en brand.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het DNA-profiel van verdachte aanwezig is geweest op ten minste één van de voor de ontploffing gebruikte goederen.
De zendmastgegevens en de aanwezigheid van verdachte nabij de plaats delict
De rechtbank overweegt verder dat uit het onderzoek naar het telefoonnummer van verdachte is gebleken dat zijn telefoon op 19 september 2024 om 00:14:46 uur en 00:17:26 uur verbinding heeft gemaakt met de zendmast gelegen aan de [locatie] in Amstelveen.Bovendien heeft verdachte tijdens de zitting verklaard dat hij zich ten tijde van de ontploffing in Amstelveen bevond.
De chatberichten op de telefoon van verdachte
Uit het gerichte onderzoek naar de chatberichten op de telefoon van verdachte is gebleken dat verdachte op 18 september 2024 vanaf 18:21:42 uur, enkele uren voor de ontploffing in Amstelveen, spreekt met een tegencontact genaamd [naam 1] die bepaalde goederen voor hem lijkt te kunnen regelen:
[naam 1] om 18:21:42 uur: “Ik ga voor je kijken.”
Verdachte om 18:25:51 uur : “Okee.”
Verdachte om 18:25:58 uur: “Ik heb c6 al geregeld.”
Verdachte om 18:26:02 uur: “Alleen voetje.”
De rechtbank begrijpt dat met “c6” op een cobra 6 wordt gedoeld. De politie heeft beschreven dat met “voetje” op een breekijzer kan worden gedoeld.Gevraagd naar de betekenis van deze aanduidingen, heeft verdachte ter terechtzitting ook verklaard dat hij hiermee aan een cobra 6 respectievelijk een koevoet refereerde. De rechtbank begrijpt uit dit chatbericht dat verdachte meedeelt dat hij enkele uren voor de ontploffing een cobra 6 tot zijn beschikking had.
Ook is de volgende passage van 21 september 2024 opvallend, waarin een ander tegencontact genaamd [naam 2] verdachte een cobra 6 lijkt aan te bieden:
[naam 2] om 16:42:25 uur: “Shell en cobra 6”
Verdachte om 17:04:54 uur: “ja toch broeder”
Verdachte om 17:04:59 uur: “Ik laat je weten als ik weer nodig he”
[naam 2] om 17:06:01 uur: “ai”
De rechtbank vat deze passage zo op dat verdachte het aan [naam 2] zou laten weten wanneer hij opnieuw een cobra 6 nodig heeft. Dit suggereert dat verdachte in de periode voor 21 september 2024 zwaar vuurwerk nodig heeft gehad.
De alternatieve verklaring van verdachte en het voorwaardelijke aanhoudingsverzoek
Verdachte heeft tijdens de zitting een alternatieve verklaring gegeven over zijn aanwezigheid in Amstelveen op het moment van de ontploffing en de aanwezigheid van zijn DNA op de bij de plaats delict aangetroffen fles. Hij heeft verklaard dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte] naar Amstelveen is zijn gegaan om te chillen. Dit was voor verdachte een uitje. In Amstelveen zou verdachte naar een parkje zijn gereisd en daar op een bankje hebben gezeten. Hij zou daar ook uit een waterflesje hebben gedronken, dat hij in het parkje heeft laten staan. Vervolgens zou hij met de medeverdachte weer naar huis zijn gegaan. Zowel op de heen- als terugreis zou verdachte met het openbaar vervoer (de trein en tram) hebben gereisd. De berichten in de telefoon van verdachte over de cobra 6 betreffen allemaal stoerdoenerij.
Verdachte heeft deze verklaring echter pas voor het eerst tijdens de zitting naar voren gebracht, op een moment waarop hij al geruime tijd van de gehele inhoud van het tegen hem opgemaakte strafdossier kennis heeft kunnen nemen. Gelet hierop moet behoedzaam met deze verklaring worden omgegaan. Daarbij is de verklaring weinig gedetailleerd en oncontroleerbaar. Op vragen van de rechtbank over de reden dat hij ervoor heeft gekozen om als uitje vanuit Den Haag naar een parkje in Amstelveen af te reizen om daar na middernacht, gedurende korte tijd in een parkje te zitten en met wie hij daar heeft gezeten, heeft verdachte telkens vaag geantwoord en opgemerkt dat hij zich de details slecht kan herinneren.De rechtbank schuift de verklaring van verdachte daarom als ongeloofwaardig en onaannemelijk terzijde. De rechtbank komt tot dit oordeel zonder de in het dossier gevoegde zendmastgegevens. Het voorwaardelijk aanhoudingsverzoek van de raadsvrouw behoeft daarom geen bespreking.
Tussenconclusie: verdachte was medepleger
Op basis van al het voorgaande – in onderling verband en samenhang bezien – is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij het teweegbrengen van een ontploffing waarbij vuur in aanraking is gebracht met vuurwerk, als gevolg waarvan een raam van het pand gelegen aan de [adres 2] is vernield.
Verder is de rechtbank gelet op het voorgaande van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte als medepleger voor deze feiten verantwoordelijk kan worden gehouden. Daarbij is ook van belang dat uit de voorgaande overwegingen is gebleken dat ten minste twee personen bij de ontploffing en vernieling betrokken moeten zijn geweest, dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven over zijn rol bij het plegen van de feiten en in dat kader ook niets heeft verklaard dat wijst op een eventuele aan medeverdachte [medeverdachte] ondergeschikte rol.
3.4.2.Gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het voor verdachte voorzienbaar moet zijn geweest dat door het teweegbrengen van een ontploffing in een portiek gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De verdediging heeft op dit punt ook geen verweer gevoerd.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat niet kan worden bewezen dat het voor verdachte voorzienbaar moet zijn geweest dat van de ontploffing levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. De rechtbank wijst in dit kader op het in de inleiding aangehaalde proces-verbaal betreffende de camerabeelden van de ontploffing, waarin de verbalisant heeft beschreven dat de brand in de portiek van het flatgebouw na een flits snel verminderende. Tevens is op deze camerabeelden te zien dat zich geen (licht)ontvlambare materialen of goederen in de buurt van de locatie van de ontploffing bevonden. Bij een ontploffing van deze aard is het naar het oordeel van de rechtbank niet voorzienbaar dat brandgevaar bestaat voor de zich in de flat bevindende woningen en daarmee levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Dat zich rondom het tijdstip van de explosie plotseling een passant in de buurt van het explosief zou begeven, zoals in de tenlastelegging is omschreven, is zonder meer evenmin voorzienbaar. Daarbij neemt de rechtbank mee dat niet kan worden vastgesteld hoe lang tussen het afsteken van de cobra en de ontploffing heeft gezeten, en dus niet bekend is of verdachte zicht had op de situatie ten tijde van de ontploffing. Verdachte zal dan ook van deze onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.