ECLI:NL:RBAMS:2025:8254

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
C/13/753807 / FA RK 24-4658
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatie en proceskostenveroordeling in familiezaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 november 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie. De man, die niet erkend heeft dat hij de vader is van de minderjarige, verzoekt de alimentatie te verlagen naar € 25,- per maand, met terugwerkende kracht vanaf 15 juli 2020. De vrouw verzet zich tegen dit verzoek en vraagt de man te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie en dat hij niet heeft voldaan aan zijn waarheids- en volledigheidsplicht. De rechtbank oordeelt dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot wijziging van de alimentatie, omdat hij niet de benodigde financiële gegevens heeft overgelegd. Tevens is de rechtbank van oordeel dat de man nodeloos heeft geprocedeerd, wat leidt tot een proceskostenveroordeling. De man wordt veroordeeld tot betaling van € 320,- aan griffierecht en € 1.302,- aan advocaatkosten, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/753807 / FA RK 24-4658
Beschikking van 3 november 2025 betreffende wijziging van alimentatie
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. S. Toughza te Amsterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. W.Y. Hofstra te Hilversum.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoek van de man, ingekomen op 5 juli 2024;
- het verweerschrift van de vrouw, tevens zelfstandig verzoek, ingekomen op 17 oktober 2024;
- een F9-formulier met bijlagen van de man van 10 juni 2025;
- een F9-formulier met bijlagen van de man van 29 september 2025;
- een F9-formulier met bijlagen van de vrouw van 2 oktober 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2025.
Verschenen zijn: partijen, bijgestaan door hun advocaten.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben tot oktober 2018 een relatie met elkaar gehad.
2.2.
Uit de relatie is geboren:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2019 (hierna te noemen: [minderjarige] ).
2.3.
De man heeft [minderjarige] niet erkend.
2.4.
De vrouw oefent het gezag alleen uit. [minderjarige] woont bij de vrouw. De man heeft geen contact met [minderjarige] .
2.5.
Bij beschikking van 20 september 2022 heeft het gerechtshof Amsterdam bepaald dat de (gemiddelde) behoefte van [minderjarige] in 2020 € 851,- per maand bedroeg en, inclusief de kosten van kinderopvang, € 2.009,- per maand en dat de man met ingang van 15 juli 2020 een bedrag van € 1.669,- per maand zal betalen in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind.
2.5.
In 2023 en 2024 heeft het LBIO gepoogd beslag te leggen op het inkomen van de man. Op 27 augustus 2025 heeft het LBIO (weer) beslag gelegd op de uitkering van de man WW en ZW. De beslagvrije voet is op 10 september gewijzigd van € 0 naar € 1.032,-.

3.Het verzoek, het verweer en het zelfstandig verzoek

3.1.
De man verzoekt, met wijziging van de beschikking van 20 september 2022 van het gerechtshof Amsterdam, de kinderalimentatie te bepalen op € 25,- per maand, met ingang van 15 juli 2020, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De vrouw verweert zich tegen het verzoek van de man.
3.3.
Bij wege van zelfstandig verzoek verzoekt de vrouw de man te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen een bedrag aan salaris van haar advocaat, te vermeerderen met nakosten, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening, althans na betekening van de in dezen te wijzen beschikking en voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.

4.De beoordeling

4.1.
De man legt primair aan zijn verzoek ten grondslag dat de bij voormelde beschikking van het Hof vastgestelde bijdrage van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Subsidiair stelt de man dat sprake is van gewijzigde omstandigheden in die zin dat zijn draagkracht sterk is verminderd na vaststelling van de kinderalimentatie door het hof op 20 september 2022.
Uitspraak gerechtshof gebaseerd op onjuiste gegevens?
4.2.
De man stelt dat het hof ten onrechte is uitgegaan van de door de vrouw geschetste en door de man betwiste onjuiste voorstelling van zaken, inhoudende dat de man zwarte inkomsten en daarmee een ruime draagkracht zou hebben. Het hof heeft de man een onredelijke bewijslast, namelijk overlegging van zijn financiële gegevens van de voorafgaande 12 jaar, opgelegd om de stellingen van de vrouw te weerleggen, aan welke bewijsopdracht de man niet heeft kunnen voldoen. Het hof is vervolgens ten onrechte uitgegaan van een maandinkomen van de man van € 15.000,- netto per maand. Gelet op de huidige situatie van de man, achteraf bezien, zou men deze conclusie over het inkomen nooit kunnen trekken.
4.3.
De vrouw stelt dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, dan wel dat dit moet worden afgewezen. De uitspraak van het hof is in kracht van gewijsde gegaan, nu de man daartegen geen cassatie heeft ingesteld. Dat het hof het recht verkeerd heeft toegepast door de man een onredelijke bewijslast op te leggen had de man in cassatie aan de orde moeten stellen. Op het verzoek om de kinderbijdrage vast te stellen op € 25,- per maand heeft het hof al onherroepelijk beslist, waarbij is overwogen wat de man had moeten overleggen. De man heeft in deze procedure geen begin van bewijs geleverd en niet aangetoond waarvan hij heeft geleefd in de verschillende perioden dat hij geen dienstverband of bedrijf had. Er is volgens de vrouw geen sprake van dat het hof zich op onjuiste gegevens heeft gebaseerd, in elk geval kan dit op basis van de door de man overgelegde stukken niet worden vastgesteld.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Het hof heeft in de beschikking van 20 september 2022 geoordeeld dat de man in die procedure niet heeft voldaan aan zijn waarheids- en volledigheidsplicht op grond van artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarbij concreet en specifiek is duidelijk gemaakt welke informatie de man had dienen te overleggen. De rechtbank stelt vast dat de man die informatie in deze wijzigingsprocedure evenmin heeft ingebracht, evenmin als andere relevante gegevens over de periode van 15 juli 2020 tot 2022. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat het hof destijds is uitgegaan van onjuiste gegevens en dat op grond daarvan tot wijziging dient te worden overgegaan. Of de beoordeling door het hof van de omvang van de waarheids- en volledigheidsplicht van de man juist was, wordt niet door de rechtbank in deze wijzigingsprocedure beoordeeld. Dit had de man in cassatie aan de orde moeten stellen.
Wijziging van omstandigheden.
4.6.
De man stelt subsidiair dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 van het BW. Zijn draagkracht is nu slechts € 25,- per maand. Hij stelt daartoe dat hij medio november 2022 bij ABN AMRO in dienst getreden. In april 2023 is hij echter ziek uit dienst gegaan bij afloop van zijn arbeidscontract en sindsdien heeft hij niet meer gewerkt. Hij heeft zich inmiddels aangemeld voor een schuldhulpverleningstraject wegens toename van schulden, mede vanwege de hoge kinderbijdrage. De man is al drie jaar ziek. Hij is vanwege medische beperkingen niet in staat om binnen afzienbare termijn weer deel te nemen aan de arbeidsmarkt. Deze arbeidsongeschiktheid kan de man niet worden verweten en het ligt dus niet in zijn risicosfeer dat hij zijn oude inkomen niet meer kan verdienen.
4.7.
De vrouw stelt dat de man niet heeft aangetoond dat sprake is van een wijziging van omstandigheden.
4.8.
De rechtbank kan de kinderalimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden na het vaststellen daarvan zijn gewijzigd. De stelplicht daarvan rust op de man. De rechtbank is van oordeel dat de man zijn stelling dat sprake is van een wijziging omdat hij weinig tot geen draagkracht heeft, onvoldoende heeft onderbouwd in het licht van de betwisting daarvan door de vrouw, en acht de man daarom niet-ontvankelijk in zijn verzoek. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4.10.
De man heeft met stukken onderbouwd dat hij in november 2022 bij ABN AMRO tewerk is gesteld op basis van een tijdelijke oproepovereenkomst, dat hij in april 2023 ziek is geworden en dat zijn contract tijdens zijn ziekte in september 2023 is geëindigd. Ook heeft de man onderbouwd dat hij vervolgens – al dan niet aaneengesloten – een Ziektewetuitkering, een Werkloosheidsuitkering en met ingang van 23 juni 2025 weer een Ziektewetuitkering ontving. Een volledig inzicht in zijn financiële positie is echter niet geboden. Mede in het licht van wat het hof heeft vastgesteld met betrekking tot de niet verklaarbare uitgaven van de man had naar het oordeel van de rechtbank van hem mogen worden verwacht dat hij ter onderbouwing van zijn wijzigingsverzoek in elk geval alle aangiften en aanslagen inkomstenbelasting zou hebben overgelegd over de periode sinds de beschikking van het hof, alsmede stukken met betrekking tot (de beëindiging van) zijn bv’s, de meest recente jaarstukken en de inkomsten die hij hieruit heeft genoten.
Proceskostenveroordeling
4.13.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding de man in de proceskosten te veroordelen. In zaken tussen ex-partners wordt met toepassing van artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in het algemeen besloten tot compensatie van de kosten, met uitzondering van gevallen waarin de kosten nodeloos werden aangewend of veroorzaakt en waarbij het juist in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn de kosten te compenseren.
4.13.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van door de man nodeloos aangewende of veroorzaakte kosten. Het hof heeft in de uitspraak van 20 september 2022 reeds zeer duidelijk overwogen wat er van de man mocht en mag worden verwacht met betrekking tot overlegging van de financiële stukken. De man had dan ook moeten weten dat met de thans overgelegde stukken, waarbij de meest elementaire stukken zoals aangiften en aanslagen van inkomstenbelasting ontbreken, de rechtbank hem niet in zijn verzoek zou ontvangen. Daar komt bij dat de man op toevoeging kan procederen en dat, zoals hij weet, de vrouw zelf de eigen kosten van de procedure draagt. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding de man te veroordelen in de proceskosten gemaakt van deze procedure. Deze bedragen € 320,- aan griffierecht en € 1.302,- aan salaris van de advocaat (tarief II, 2,5 punten x € 521,= ).

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
5.2.
veroordeelt de man in de kosten van deze procedure voor de vrouw, tot op heden begroot op € 320,- aan griffierecht en € 1.302,- aan salaris van de advocaat (tarief II, 2,5 punten x € 521,=), te vermeerderen met nakosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening, althans na betekening van deze beschikking, voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
Deze beschikking is gegeven door mr. V. Zuiderbaan, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I.H.H. Krajenbrink, griffier, op 3 november 2025.
Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).
Het beroep moet worden ingesteld:
- door de verzoeker en degene aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.