ECLI:NL:RBAMS:2025:825

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
13-322896-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor eendaadse samenloop teweegbrengen van een ontploffing door vuur in aanraking te brengen met vuurwerk en het vernielen van een raam van een pand

Op 6 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing door vuur in aanraking te brengen met vuurwerk, en het vernielen van een raam van een pand. De feiten vonden plaats op 19 september 2024 in Amstelveen, waar de verdachte samen met een medeverdachte een ontploffing veroorzaakte die gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aanwezig was bij de ontploffing en dat zijn DNA op de gebruikte goederen is aangetroffen. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet betrokken was bij de ontploffing, maar de rechtbank verwierp deze alternatieve verklaring als onaannemelijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en legde een gevangenisstraf op van 20 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, waarbij het aantal ontploffingen bij woningen in Nederland toeneemt, wat leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid onder bewoners.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-322896-24
Datum uitspraak: 6 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 2001,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] ,
thans gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 januari 2025. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W. van Poll, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A. Catbas, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op of omstreeks 19 september 2024 in Amstelveen heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van:
het teweegbrengen van een ontploffing door vuur in aanraking te brengen met vuurwerk, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen (het pand gelegen aan [adres 1] en/of woningen die zich bevinden in het pand) en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander (de bewoners in één of meer woningen van voornoemd pand en/of passanten) te duchten was;
het vernielen van (één of meer ramen van) het pand gelegen aan [adres 1] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding [1]
Op 19 september 2014 kreeg de politie een melding dat op [adres 1] in Amstelveen ter hoogte van [nummer] een ontploffing zou hebben plaatsgevonden. Ter plaatse troffen de agenten bij de portiekdeur van het aan dit perceel gelegen flatgebouw resten van een explosief aan en zagen zij dat de ruit van de deur (van dubbelglas) was gebarsten. Op de tegels voor de deur van de portiek bevonden zich een verschroeide zwarte plek, meerdere kartonnen snippers, meerdere kleine stukjes duct tape, een opengebarsten petfles en een dop van vuurwerk. [2] Bij het in beslag nemen van deze goederen heeft de politie vastgesteld dat laatstgenoemde dop van een cobra afkomstig is. [3]
In het kader van het onderzoek naar de ontploffing, heeft de politie de camerabeelden van de centrale hal van de flat van woonstichting [woonstichting] gelegen aan [adres 1] uitgekeken en waargenomen dat er op 19 september 2024 om 00:11 uur bij de portiek van de flat iets gloeide en dat er vonken te zien waren. Hierna werd de gehele hal van de begane grond verlicht door een felle flits, die in een snel verminderende brand in de portiek uitsloeg. [4]
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Volgens de officier van justitie kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de eendaadse samenloop van het medeplegen van het teweegbrengen van de ontploffing en de daarmee samengaande vernieling in de portiek.
Het DNA van verdachte is samen met het DNA van de medeverdachte aangetroffen op bij de ontploffing gebruikte goederen. Deze goederen zijn vervolgens in één ademende bewijszak gestopt en gezamenlijk op aanwezigheid van DNA onderzocht, maar dit doet aan de bewijswaarde niet af. Uit het dossier en de verklaring van verdachte volgt dat hij ten tijde van de ontploffing in Amstelveen is geweest en uit de chatgesprekken die op de telefoon van verdachte zijn aangetroffen, is gebleken dat verdachte met medeverdachte over de avond van de ontploffing heeft gesproken. Bovendien heeft verdachte een alternatieve verklaring over zijn aanwezigheid in Amstelveen gegeven die als onaannemelijk en onverifieerbaar moet worden aangemerkt. Zo heeft verdachte verklaard dat hij na het tijdstip van de ontploffing met de trein terug naar Den Haag is gegaan, terwijl dit, gelet op de zendmastgegevens die verdachte om 00:54 uur nabij zijn huis in Den Haag plaatsen en de tijd die een reis met het openbaar vervoer tussen Amstelveen en Den Haag in beslag neemt, niet mogelijk is.
Van de ontploffing is verder zowel gemeen gevaar voor goederen, als levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten geweest. Deze gevaren waren naar algemene ervaringsregels voorzienbaar voor verdachte, omdat de ontploffing in de portiek van een flatgebouw teweeg is gebracht gedurende de nacht en daarmee op een moment waarop de bewoners van de flat waarschijnlijk thuis lagen te slapen.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van beide ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat verdachte een rol heeft gespeeld bij de ontploffing. De in het dossier gevoegde zendmastgegevens plaatsen verdachte drie minuten na de ontploffing op een locatie in Amstelveen die op aanzienlijke afstand van de flat aan [adres 1] ligt. Bovendien heeft verdachte een aannemelijke verklaring gegeven over zijn aanwezigheid in Amstelveen tijdens de ontploffing en de reden dat zijn DNA op de plaats delict is aangetroffen.
Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring van de feiten zou komen en daarbij de alternatieve verklaring van verdachte op basis van de in het dossier gevoegde zendmastgegevens zou verwerpen, heeft de raadsman verzocht het onderzoek ter terechtzitting te heropenen en te schorsen om onderzoek naar deze gegevens te laten doen. Daarbij dient te worden geverifieerd of de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij na zijn bezoek aan Amstelveen met de trein naar huis is gegaan, daadwerkelijk op basis van de zendmastgegevens kan worden uitgesloten.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het onder feit 1 ten laste gelegde teweegbrengen van een ontploffing en de onder feit 2 ten laste gelegde vernieling. Daarbij heeft de rechtbank het volgende in overweging genomen.
3.4.1.
De betrokkenheid van verdachte bij de ontploffing en vernieling
De DNA-match
Er is forensisch onderzoek verricht naar de in de inleiding genoemde en in het kader van het onderzoek naar de ontploffing aangetroffen goederen, waaronder in het bijzonder een dopje van een cobra en een dopje van een plastic fles. Deze dopjes zijn in het kader van het onderzoek gezamenlijk bemonsterd. [5] Tijdens het onderzoek naar dit monster heeft
The Maastricht Forensic Institute(hierna: TMFI) een match geconstateerd van het DNA-profiel van zowel verdachte als de medeverdachte [medeverdachte] met een in het monster aangetroffen mengprofiel van minimaal twee donoren. Met betrekking tot de bewijskracht van de match van beide verdachten heeft het TMFI een zogenaamde
likelihood-ratio-methode toegepast. Hieruit is gebleken dat ten aanzien van elke verdachte afzonderlijk de resultaten van het DNA-onderzoek extreem veel waarschijnlijker zijn (“>1.000.000”) wanneer de bemonstering van de doppen het DNA van verdachte bevat, dan wanneer de bemonstering het DNA bevat van twee onbekende personen. [6]
Met de raadsman en de officier van justitie heeft de rechtbank kennisgenomen van het gegeven dat het hierboven omschreven DNA-onderzoek niet optimaal is verlopen, in die zin dat de politie, in plaats van de dop van de fles en de dop van de cobra elk afzonderlijk af te voeren en te bemonsteren, beide doppen in één ademende bewijszak heeft gestopt, waarna beide doppen gezamenlijk zijn bemonsterd. Zoals later ook door de politie is vastgesteld, is het hierdoor mogelijk dat dat het DNA-materiaal van beide verdachten alleen afkomstig is van de dop van de fles (binnen- of buitenzijde) of alleen afkomstig is van de cobra. Ook is het mogelijk dat het DNA-materiaal van beide verdachten van beide doppen afkomstig is, of dat het DNA-profiel van één van de verdachten op de dop van de fles aanwezig was, terwijl het DNA-materiaal van de andere verdachte op de dop van de cobra aanwezig was. [7]
Ondanks deze gebreken, is de rechtbank van oordeel dat het DNA-onderzoek als bewijs
kan worden gebruikt. Uit het onderzoek ter plaatse en de bevindingen ten aanzien van de doppen en de resten van het flesje volgt dat zowel de plastic fles (en de daarbij horende dop) en de cobra bij het teweegbrengen van de ontploffing in de portiek van de flat aan [adres 1] moeten zijn gebruikt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het aansteken van een cobra in een portiek een ontploffing teweeg brengt. In dit geval was echter niet enkel sprake van een ontploffing, maar vervolgens ook een (oplaaiende en vervolgens snel verminderende) brand, zoals te zien op de in de inleiding beschreven camerabeelden van de begane grond. Daarbij is vastgesteld dat op de zijkant van het flesje een stukje grijs duct tape zat vastgeplakt, terwijl het flesje bevuild was met roetachtig materiaal. [8] De rechtbank stelt daarom vast dat de brand moet zijn veroorzaakt door een licht ontvlambare vloeistof die zich in de fles moet hebben bevonden die aan de cobra was bevestigd, waardoor de cobra en de fles beiden hebben bijgedragen aan de op de camerabeelden zichtbare ontploffing en brand.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het DNA-profiel van verdachte aanwezig is geweest op ten minste één van de voor de ontploffing gebruikte goederen.
De zendmastgegevens en de aanwezigheid van verdachte nabij de plaats delict
Uit het onderzoek naar het telefoonnummer van verdachte is gebleken dat zijn telefoon op 19 september 2024 om 00:14:50 uur en 00:17:24 uur verbinding heeft gemaakt met de zendmast gelegen aan [adres 2] in Amstelveen. [9] Bovendien heeft verdachte tijdens de zitting verklaard dat hij zich ten tijde van de ontploffing op een bankje vlakbij de flat gelegen aan [adres 1] bevond. [10]
De chatberichten op de telefoon van verdachte
Uit het gerichte onderzoek naar de chatberichten op de telefoon van verdachte is gebleken dat verdachte rondom de dag van de ontploffing in Amstelveen chatcontact met medeverdachte [medeverdachte] heeft gehad. Zo heeft [medeverdachte] op 23 september 2024 aan verdachte gevraagd of hij meegaat naar “Zuid”. Verdachte heeft hierop geantwoord door – onder meer – het volgende te schrijven:

[…] Vorige keer heb jij mij ook geflasht. We hadden afgesproken dat ik meer zou krijgen maar ben je niet nagekomen dus dan zou je dat dit keer ook kunnen doen. Ik heb wel 50 voor die boete gekregen maar ja dan ga ik eigenlijk mee voor de ‘gezelligheid’ dat je niet alleen gaat als je het zo bekijkt. [11]
Omdat verdachte tijdens de zitting heeft verklaard dat hij op de dag van de ontploffing met de medeverdachte [medeverdachte] naar Amstelveen is gegaan en dat [medeverdachte] hem zou hebben beloofd dat hij eventuele boetes van verdachte, die stelt geen OV-chipkaart te hebben, zou betalen, [12] gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte door “vorige keer” te schrijven doelt op de nacht van 19 september 2024. Ook stelt de rechtbank op basis van de mededeling van verdachte dat hij vorige keer door [medeverdachte] is “geflasht”, dat hij “meer zou krijgen” en dat hij zonder dat [medeverdachte] zijn afspraken nakomt voor de “gezelligheid” mee zou gaan, vast dat verdachte kennelijk ook op 19 september 2024 voor geldelijk gewin met [medeverdachte] is meegereisd.
De alternatieve verklaring van verdachte en het voorwaardelijke aanhoudingsverzoek
Verdachte heeft tijdens de zitting een alternatieve verklaring gegeven over zijn aanwezigheid in Amstelveen op het moment van de ontploffing en de aanwezigheid van zijn DNA op de bij de plaats delict aangetroffen fles. Hij heeft verklaard dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte] in Den Haag jointjes had gerookt. Omdat [medeverdachte] dorst had, heeft verdachte hem een flesje water gegeven, waaruit hij zelf ook had gedronken. Op een gegeven moment zou [medeverdachte] hebben voorgesteld om naar Amstelveen te gaan om daar met een aantal dames af te spreken. Aangezien verdachte eerder ruzie met zijn vader had gehad over boetes in het openbaar vervoer, beloofde [medeverdachte] dat eventuele boetes voor zijn rekening zouden komen en dat hij verdachte het bedrag van de boetes dubbel zou terugbetalen. Verdachte en [medeverdachte] zouden vervolgens met de trein en tram naar Amstelveen zijn gereisd en uiteindelijk bij de tramhalte [naam halte] in Amstelveen zijn uitgestapt. [medeverdachte] gaf daar aan dat hij kort ergens anders heen moest en heeft verdachte alleen achtergelaten. Verdachte is toen bij de tramhalte op een bankje gaan zitten en hoorde een knal. Hij dacht hier verder niets van, omdat hij vaker vuurwerk af heeft horen gaan. Verdachte werd vervolgens door [medeverdachte] gebeld en moest in de tram stappen. [medeverdachte] zou één tramhalte verder ook zijn ingestapt. Hierna zou verdachte met de trein vanaf station Amsterdam Zuid terug naar Den Haag zijn gereisd. Hij weet niet meer of hij bij station Den Haag Centraal of Moerwijk is uitgestapt. Vanaf het station in Den Haag zou verdachte vervolgens naar huis gelopen zijn, omdat er geen trams meer reden.
Bij het beoordelen van de alternatieve verklaring van verdachte weegt de rechtbank allereerst mee dat verdachte voor het eerst in detail heeft verklaard op een moment waarop hij al geruime tijd van de gehele inhoud van het tegen hem opgemaakte strafdossier kennis heeft kunnen nemen. Dat verdachte eerder bij de raadkamer van de rechtbank heeft verklaard dat hij ten tijde van de explosie bij de tramhalte [naam halte] heeft gestaan doet daar niets aan af, aangezien verdachte ook in een eerder stadium van het onderzoek over de overige hierboven weergegeven details had kunnen verklaren en dit niet heeft gedaan.
Verder stelt de rechtbank vast dat bepaalde onderdelen van de verklaring van verdachte op basis van openbare bronnen in strijd met de waarheid moeten worden geacht. Zo levert een zoekslag op www.ns.nl op dat een treinreis tussen station Amsterdam Zuid en station Den Haag Centraal ten minste 40 minuten in beslag neemt en dat eenzelfde reis tussen Amsterdam Zuid en station Moerwijk ten minste 46 minuten in beslag neemt. Daarnaast bevinden beide Haagse treinstations zich op enkele kilometers van het huis van verdachte, waardoor het lopen naar huis geruime tijd in beslag zou hebben genomen. Blijkens de hierboven aangehaalde zendmastgegevens betreffende verdachtes telefoon bevond hij zich echter op 19 september 2024 om 00:17 uur nog in Amstelveen en maakte zijn telefoon om 00:54 uur al verbinding met een zendmast aan [adres 3] in Den Haag; [13] een adres dat zich hemelsbreed ongeveer 300 meter vanaf het hierboven in dit vonnis weergegeven BRP-adres van verdachte bevindt en waarvan verdachte heeft verklaard dat het zijn thuisadres betreft. Ongeacht op welk tijdstip verdachte met de tram naar station Amsterdam Zuid zou zijn gegaan om vanaf daar met de trein naar een station in Den Haag te reizen en vervolgens meerdere kilometers naar huis te lopen, volgt uit het bovenstaande dat een reis met het openbaar vervoer (en te voet) niet kan worden afgelegd binnen de tijd waarop verdachte, op basis van de zendmastgegevens, in Amstelveen en in de buurt van zijn huis was.
De alternatieve verklaring van verdachte kan overigens niet worden ondersteund en vindt – mede gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van de chatberichten is overwogen – geen steun in de inhoud van het dossier. De rechtbank volgt verdachte dan ook niet in zijn verklaring en schuift deze als onaannemelijk terzijde. Daarnaast zal de rechtbank het voorwaardelijke aanhoudingsverzoek van de raadsman afwijzen, omdat de rechtbank niet inziet hoe aanvullend onderzoek naar de zendmastgegevens van de telefoon van verdachte, de dienstregeling en reistijden andere resultaten kan opleveren, dan de vaststellingen die de rechtbank hiervoor op basis van openbare bronnen reeds heeft gedaan. Het is dan ook onvoldoende onderbouwd dat dit aanvullende onderzoek van belang is voor de beantwoording van de vragen als bedoeld in de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering.
Tussenconclusie: verdachte was medepleger
Op basis van al het voorgaande – in onderling verband en samenhang bezien – is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij het teweegbrengen van een ontploffing waarbij vuur in aanraking is gebracht met vuurwerk, als gevolg waarvan een raam van het pand gelegen aan [adres 1] is vernield.
Verder is de rechtbank gelet op het voorgaande van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte als medepleger voor deze feiten verantwoordelijk kan worden gehouden. Daarbij is ook van belang dat uit de voorgaande overwegingen is gebleken dat ten minste twee personen bij de ontploffing en vernieling betrokken moeten zijn geweest, dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven over zijn rol bij het plegen van de feiten en in dat kader ook niets heeft verklaard dat wijst op een eventuele aan medeverdachte [medeverdachte] ondergeschikte rol. [14]
3.4.2.
Gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het voor verdachte voorzienbaar moet zijn geweest dat door het teweegbrengen van een ontploffing in een portiek gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De verdediging heeft op dit punt ook geen verweer gevoerd.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat niet kan worden bewezen dat het voor verdachte voorzienbaar moet zijn geweest dat van de ontploffing levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. De rechtbank wijst in dit kader op het in de inleiding aangehaalde proces-verbaal betreffende de camerabeelden van de ontploffing, waarin de verbalisant heeft beschreven dat de brand in het portiek van het flatgebouw na een flits snel verminderende. Tevens is op deze camerabeelden te zien dat zich geen (licht)ontvlambare materialen of goederen in de buurt van de locatie van de ontploffing bevonden. Bij een ontploffing van deze aard is het naar het oordeel van de rechtbank niet voorzienbaar dat brandgevaar bestaat voor de zich in de flat bevindende woningen en daarmee levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Dat zich rondom het tijdstip van de explosie plotseling een passant in de buurt van het explosief zou begeven, zoals in de tenlastelegging is omschreven, is zonder meer evenmin voorzienbaar. Daarbij neemt de rechtbank mee dat niet kan worden vastgesteld hoe lang tussen het afsteken van de cobra en de ontploffing heeft gezeten, en dus niet bekend is of verdachte zicht had op de situatie ten tijde van de ontploffing. Verdachte zal dan ook van deze onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
op 19 september 2024 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door vuur in aanraking te brengen met een vuurwerkbrandstofcombinatie terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand gelegen aan [adres 1] te duchten was;
ten aanzien van feit 2:
op 19 september 2024 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk een raam van het pand gelegen aan [adres 1] , dat aan [woonstichting] toebehoorden heeft vernield.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 16 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren. Daarbij dienen aan verdachte de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te worden opgelegd, aangevuld met een locatieverbod voor [adres 1] in Amstelveen. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om – bij een bewezenverklaring – zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij het adolescentenstrafrecht en aan verdachte een grotendeels voorwaardelijke straf op te leggen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing van een zwaar stuk vuurwerk met daaraan vastgemaakte brandbare vloeistof voor de deur in een portiek van een flatgebouw in Amstelveen. Door deze ontploffing en bijkomende brand is gemeen gevaar voor dit flatgebouw te duchten geweest en is een ruit in de portiek gebarsten.
Het aantal gerichte ontploffingen bij woningen in Nederland loopt steeds verder op, waarbij bewoners telkens opnieuw worden opgeschrikt door het gevaar dat van deze ontploffingen uitgaat. Hierdoor ontstaan in de samenleving breed gedragen gevoelens van angst en onveiligheid. Verdachte heeft door zijn handelen aan deze ontwikkeling een bijdrage geleverd en heeft gelet op de door hem aangerichte schade aangetoond geen respect te hebben voor de eigendomsrechten van anderen. De rechtbank rekent verdachte zijn handelen daarom zwaar aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 12 december 2024, waaruit is gebleken dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Het strafblad heeft daarom niet meegewogen bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf.
De rechtbank heeft verder gelet op het advies van de reclasseringsinstantie Inforsa van 17 januari 2025. Hierin schrijft de reclassering – kort samengevat – dat verdachte in het verleden onder toezicht van hulpverlenende instanties heeft gestaan en dat sprake is van een Autisme Spectrum Stoornis en een licht verstandelijke beperking. Verdachte heeft geen startkwalificatie behaald, heeft lichte schuldenproblematiek en is bekend met het gebruik van softdrugs. Om recidive te voorkomen, acht de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan verschillende bijzondere voorwaarden verbonden geïndiceerd. In dat kader zou verdachte worden behandeld om zijn weerbaarheid te vergroten en wordt verdachte door middel van dagbesteding gemotiveerd tot een zinvolle invulling van zijn dagen.
De strafoplegging
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf gaat de rechtbank uit van een eendaadse samenloop van de twee bewezen verklaarde feiten. Omdat verdachte ten aanzien van feit 1 wordt vrijgesproken van het door de ontploffing te duchten levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, zal de rechtbank in het voordeel van verdachte van de eis van de officier van justitie afwijken. Om recht te doen aan de ernst van de feiten, zal de rechtbank verdachte evenwel veroordelen tot een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij het bepalen van de hoogte van deze straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en in het bijzonder meegewogen dat verdachte een ontploffing teweeg heeft gebracht in een bewoond flatgebouw.
Om te voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw wordt verleid tot het plegen van strafbare feiten en gelet op de door de reclassering beschreven problematiek, waarover verdachte tijdens de zitting ook openhartig heeft verklaard, ziet de rechtbank aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk aan verdachte op te leggen. Daaraan worden de bijzondere voorwaarden verbonden die door de reclassering zijn geadviseerd, uitgebreid met het door de officier van justitie gevorderde locatieverbod. Voor het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de bijzondere voorwaarden ziet de rechtbank geen aanleiding.
Alles afwegend, vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden.

8.Beslag

Onder verdachte is blijkens de in het dossier gevoegde beslaglijst van 22 januari 2025 een telefoontoestel in beslag genomen. Dit voorwerp behoort verdachte toe. Aangezien verdachte zich met behulp van deze telefoon aan het medeplegen van de ten laste gelegde feiten schuldig heeft gemaakt, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 55, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart
bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaanzoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
eendaadse samenloop van:
-
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
en:
-
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
8 (acht) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • De veroordeelde moet zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd melden bij Reclassering Fivoor op [adres 4] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • De veroordeelde moet zich laten behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na aanmelding. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • De veroordeelde mag op geen enkele wijze – direct of indirect – contact hebben of zoeken met de medeverdachte [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
  • De veroordeelde mag zich niet bevinden binnen een straal van 1 kilometer van meter van [adres 1] in Amstelveen, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
  • De veroordeelde moet zich inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
- De veroordeelde moet meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde moet de reclassering inzicht geven in zijn financiën en schulden.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Ten aanzien van het in beslag genomen voorwerp:
Verklaart verbeurd 1 STK telefoontoestel (G6570028, Apple).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R.J. van Wel, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en R.J. Bartels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 februari 2025.
[…]

[…]

[…]

Voetnoten

1.[…]
2.[…]
3.[…]
4.[…]
5.[…]
6.[…]
7.[…]
8.[…]
9.[…]
10.[…]
11.[…]
12.[…]
13.[…]
14.[…]