ECLI:NL:RBAMS:2025:8220

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
13/200051-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Volledige ontoerekeningsvatbaarheid en oplegging van tbs-maatregel na bedreigingen en mishandeling in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 oktober 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 juni 2024 in Amsterdam [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem een klap in het gezicht te geven en [benadeelde partij 1] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met een scherp voorwerp. Tijdens de zitting op 17 oktober 2025 heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, de verklaringen van de verdachte en zijn raadsman, en de deskundigen van het Pieter Baan Centrum. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan een ongespecificeerde psychotische stoornis, waardoor hij niet in staat was om de wederrechtelijkheid van zijn handelen te begrijpen. De rechtbank heeft de verdachte daarom volledig ontoerekeningsvatbaar verklaard en hem een tbs-maatregel met dwangverpleging opgelegd. Tevens zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij [benadeelde partij 1] een schadevergoeding van € 1.527,33 is toegewezen, terwijl de vordering van [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk is verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/200051-24
Parketnummer vordering tul: 13/069620-24
Datum uitspraak: 31 oktober 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] ,
thans gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.S. Selier, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank G. Veen, psychiater, T. ’t Hoen, GZ-psycholoog, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum en [reclasseringsmedewerker] , reclasseringsmedewerker bij GGZ Fivoor, op de terechtzitting als deskundigen gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 18 juni 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] een klap in/op/tegen het gezicht/wang, althans het lichaam te geven;
feit 2:
hij op of omstreeks 18 juni 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde partij 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- tegenover die [benadeelde partij 1] te staan en/of (daarbij) die [benadeelde partij 1] dreigend de woorden toe te voegen dat het hem geen reet uit maakt dat hij met zijn kind is, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, aan die [benadeelde partij 1] te tonen en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op die [benadeelde partij 1] af te rennen en/of achter die [benadeelde partij 1] aan te lopen;
feit 3:
hij op of omstreeks 18 juni 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door een harkschoffel, althans een hard en/of scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van die [slachtoffer 3] te gooien.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft de aan hem tenlastegelegde feiten bekend. Ten aanzien van feit 2 heeft verdachte verklaard dat hij [benadeelde partij 1] niet met een mes heeft achterna gezeten, maar met een harkschoffel. De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden, met uitzondering van de partiële vrijspraak zoals hierna is weergegeven. De rechtbank overweegt als volgt.
ten aanzien van de feiten 1 en 3
Verdachte heeft de feiten bekend en de raadsman heeft geen vrijspraak bepleit. Daarom wordt op grond van artikel 359, lid 3, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) voor deze bewezenverklaarde feiten volstaan met een in de bijlage genoemde opgave van bewijsmiddelen.
Wat feit 2 betreft is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen is dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een mes. Ter zitting heeft verdachte bekend dat hij [benadeelde partij 1] een harkschoffel heeft getoond en met dit voorwerp achter [benadeelde partij 1] aan is gerend. In de aangifte spreekt [benadeelde partij 1] van een mes. Ook getuige [getuige 1] spreekt van een groot mes en getuige [getuige 2] spreekt over een voorwerp ‘dat leek op een mes’. Hoewel alle drie spreken over een mes, is de beschrijving verschillend. De rechtbank houdt het er daarom op dat verdachte [benadeelde partij 1] met een scherp voorwerp heeft bedreigd. De rechtbank acht hierbij van belang dat bij verdachte geen mes is aangetroffen, maar wel de door verdachte genoemde harkschoffel.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte dreigend tegenover [benadeelde partij 1] heeft gestaan en hem daarbij dreigend de woorden heeft toegevoegd
‘dat het hem geen reet uitmaakt dat hij met zijn kind is’. Enkel [benadeelde partij 1] heeft hierover verklaard, deze verklaring vindt geen verdere steun in het dossier. De rechtbank zal verdachte daarom ook van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht – op grond van de in de
bijlagevan dit vonnis (opgesomde) bewijsmiddelen – bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 18 juni 2024 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] een klap tegen het gezicht te geven;
ten aanzien van feit 2:
op 18 juni 2024 te Amsterdam [benadeelde partij 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- een scherp voorwerp, aan die [benadeelde partij 1] te tonen en
- met een scherp voorwerp, op die [benadeelde partij 1] af te rennen en achter die [benadeelde partij 1] aan te lopen;
ten aanzien van feit 3:
op 18 juni 2024 te Amsterdam [slachtoffer 3] heeft bedreigd met zware mishandeling, door een harkschoffel in de richting van die [slachtoffer 3] te gooien.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte (sterk) verminderd toerekeningsvatbaar moet worden verklaard, gelet op het advies van het Pieter Baan Centrum.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te achten.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet strafbaar is. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum, opgemaakt door G. Veen, psychiater, en T. ’t Hoen, GZ-psycholoog, van 24 april 2025. Hieruit blijkt de rechtbank – kort samengevat – het volgende.
Bij verdachte is een psychotische ontregeling geconstateerd. Deze psychotische pathologie komt al langere tijd geregeld naar de oppervlakte. Vanaf 2022 worden in processen-verbaal diverse symptomen van psychotisch gedrag genoemd, namelijk plotselinge achterdocht/waanideeën, het uitslaan van wartaal en het vertonen van verward gedrag, waarbij verdachte als oninvoelbaar en onvoorspelbaar geladen en agressief wordt ervaren. De deskundigen zien bij verdachte zowel positieve symptomen (paranoïdie en grootheidswaan) als negatieve symptomen (o.a. initiatiefverlies en cognitieve symptomen). De deskundigen kunnen dan ook vaststellen dat sprake is van een ongespecificeerde psychotische stoornis, te classificeren als een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Ook is sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis. Volgens de deskundigen waren de psychotische stoornis en de stoornis in het gebruik van cannabis ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig.
Volgens de deskundigen hebben deze stoornissen zeer waarschijnlijk een belangrijke rol gespeeld bij het tot stand komen van het tenlastegelegde. De deskundigen veronderstellen dat de psychotische stoornis, gepaard gaande met paranoïde en grootheidswanen, heeft doorgewerkt in de belevingswereld en het gedrag van verdachte en zijn oordeels- en kritiekvermogen op z’n minst sterk heeft verminderd waardoor zijn handelings- en keuzevrijheid in sterke mate of volledig werden ingeperkt. Zowel voor als na het tenlastegelegde heeft verdachte immers meerdere malen verward gedrag laten zien gepaard gaande met agressief en oninvoelbaar gedrag, waardoor het zeer aannemelijk is dat zijn handelings- en keuzevrijheid ten tijde van het tenlastegelegde beperkt waren. Geadviseerd wordt om verdachte het tenlastegelegde tenminste in een sterk verminderde mate toe te rekenen, waarbij niet kan worden uitgesloten dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was.
De psychiater en de psycholoog hebben ter terechtzitting hun advies bevestigd en het rapport daar waar nodig toegelicht en aangevuld. Op de zitting heeft de psychiater herhaald dat niet uit te sluiten valt dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is geweest ten tijde van het plegen van de strafbare feiten. Nu verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek kon zij echter de feiten niet met hem bespreken, en heeft zij geen volledige delictanalyse kunnen doen. Zij acht verdachte vanwege de ernst van de pathologie in ieder geval (sterk) verminderd ontoerekeningsvatbaar. De psycholoog heeft zich aangesloten bij het standpunt van de psychiater.
Juridisch kader
In artikel 39 Sr is bepaald dat niet strafbaar is hij die een feit begaat, dat hem wegens de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap niet kan worden toegerekend.
Om tot het oordeel ontoerekenbaarheid te komen moet aan drie vereisten zijn voldaan. Er moet sprake zijn van een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap op het moment van het tenlastegelegde feit. Daarnaast dient sprake te zijn van een causaal verband tussen deze stoornis, aandoening of handicap en het feit. Tot slot moet de stoornis, aandoening of handicap zodanig zijn dat deze aan de toerekening van het feit aan de verdachte in de weg staat.
De Hoge Raad is in zijn arrest van 17 oktober 2023 tot een nadere invulling van dit toetsingskader gekomen. De Hoge Raad heeft overwogen dat de feitenrechter op grond van artikel 39 Sr kan beslissen dat het tenlastegelegde feit niet aan de verdachte kan worden toegerekend als ten tijde van dat feit bij de verdachte sprake was van een stoornis als bedoeld in deze bepaling en de verdachte als gevolg van die stoornis niet kon begrijpen dat dat feit wederrechtelijk was of niet in staat was in overeenstemming te handelen met zijn begrip van de wederrechtelijkheid van dat feit.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen over de aanwezigheid van een ongespecificeerde schizofreniespectrum stoornis ten tijde van het tenlastegelegde bij verdachte over. De rechtbank is op grond van de ernst van deze stoornis van oordeel dat deze stoornis het handelen van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit heeft beïnvloed en dat daarmee een causaal verband bestaat tussen de stoornis en het bewezenverklaarde feit. Deze stoornis gaat immers bij verdachte gepaard met plotselinge achterdocht/waanideeën, het uitslaan van wartaal en het vertonen van verward gedrag, waarbij verdachte oninvoelbaar en onvoorspelbaar agressief handelt.
Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit leed aan een psychische stoornis, die zijn denken en handelen op dat moment beheerste. Dit betekent dat de rechtbank de eerste twee vragen, zoals hierboven uiteengezet, bevestigend beantwoordt: er was ten tijde van het tenlastegelegde sprake van een psychische stoornis en er bestond een oorzakelijk verband tussen deze stoornis en het tenlastegelegde feit.
De rechtbank komt vervolgens bij de volgende vraag: welk oordeel moet – gelet op alle omstandigheden van de zaak – over de toerekening worden gegeven? Daarvoor moet de vraag worden beantwoord of de verdachte als gevolg van de psychische stoornis niet kon begrijpen dat het door hem gepleegde feit wederrechtelijk was dan wel dat hij niet in staat was in overeenstemming te handelen met zijn begrip van de wederrechtelijkheid van dat feit.
Uit het dossier komt naar voren dat verdachte een verwarde indruk maakte. Uit de aangifte van [benadeelde partij 1] , de getuigenverklaring van [getuige 1] en uit de aangifte van [slachtoffer 3] komt naar voren de dat verdachte op straat uit het niets stond te schreeuwen. Uit de aangifte van [slachtoffer 1] blijkt dat verdachte, direct nadat hij [slachtoffer 1] in het voorbijlopen een klap had gegeven, ook uit het niets begon te schreeuwen. Verder is gebleken dat verdachte bij de aanhouding zo maar begon te roepen tegen politieagenten en dat toen hem de cautie werd gegeven hij glazig keek. Daarnaast sloeg verdachte in het cellencomplex wartaal uit, zo riep hij onder andere dat zijn moeder de koningin is.
Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte als gevolg van de psychische stoornis wellicht de wederrechtelijkheid van zijn handelen heeft kunnen inzien, maar dat hij door zijn ziekelijke toestandsbeeld niet overeenkomstig zijn begrip van wederrechtelijkheid kon handelen.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de bewezenverklaarde feiten de verdachte niet kunnen worden toegerekend. Verdachte is daarom niet strafbaar en wordt daarom ten aanzien van alle feiten ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Motivering van de maatregel

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast vordert de officier van justitie dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging (hierna: tbs-maatregel) wordt opgelegd, gelet op de psychotische problematiek die bij verdachte speelt en het hoge recidiverisico. Voorts heeft de officier de oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) gevorderd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat geen tbs-maatregel dient te worden opgelegd. Volgens de raadsman zou een eventuele GVM aangewezen zijn om de veiligheid van anderen te waarborgen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen maatregel is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de person van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de tbs-maatregel met dwangverpleging in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft op verschillende momenten willekeurige personen op straat bedreigd en mishandeld. Het gaat om ernstige bedreigingen waarbij verdachte willekeurige personen op straat heeft lastig gevallen, angst heeft aangejaagd en zelfs heeft mishandeld. Door zo te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt in de persoonlijke vrijheid en de lichamelijke integratie van de slachtoffers. Het handelen van verdachte heeft daarnaast bijgedragen aan gevoelens van angst en onveiligheid die heersen in de maatschappij.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 1 augustus 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor bedreiging. Ten aanzien van feit 2 en feit 3 is dus sprake van recidive.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de eerder genoemde Pro Justitia rapportage van 24 april 2025, alsook het reclasseringsadvies van 23 juni 2025 opgemaakt door reclasseringswerker [reclasseringsmedewerker] .
De psychiater, de psycholoog en reclasseringswerker [reclasseringsmedewerker] hebben ter terechtzitting hun adviezen bevestigd en daar waar nodig toegelicht en aangevuld. Over het gevaar, de kans op herhaling en de noodzaak van tbs concluderen de psychiater en de psycholoog dat de psychotische stoornis een verhoogde kans op risicovolle conflicten en spanningen met anderen veroorzaakt. Sinds 2022 vertoont verdachte vaker verward gedrag met agressie naar willekeurige derden. Vanuit zijn achterdocht is er bij hem snel sprake van wantrouwen jegens anderen. Vanuit zijn grootheidswanen zoekt hij conflicten eerder op dan dat hij deze uit de weg te gaat. Hij vertoont onvoorspelbaar en oninvoelbaar gedrag voortkomend uit zijn psychotische pathologie. Zijn cannabisgebruik zal de psychotische ontregeling hebben versterkt. De eerder gerapporteerde agressie naar derden en de tenlastegelegde feiten, mits bewezen, laten een gevaar voor escalatie zien. Op basis van de beschikbare informatie is duidelijk geworden dat betrokkene vanaf jonge leeftijd een pervasief patroon van normoverschrijdend en agressief gedrag laat zien waarbij er sprake is van een beperkt ontwikkelde agressie- en impulsregulatie, een lacunaire gewetensfunctie en gebrekkige empathische vermogens. Ook deze kenmerken van antisociaal gedrag worden als risico verhogend gezien voor geweldsdelicten. Het risico op recidive van een geweldsdelict wordt als hoog ingeschat zolang de psychotische stoornis niet afdoende is behandeld en er geen abstinentie van zijn cannabisgebruik is bereikt en de antisociale gedragskenmerken niet zijn meegenomen in de behandeling.
Om het risico op herhaling af te wenden is behandeling van de psychotische stoornis in een klinische setting met voldoende beveiliging en forensische scherpte noodzakelijk. Dit forensisch kader is nodig gezien het tekortschietende ziektebesef, ontbrekende motivatie tot behandeling en een hoog recidiverisico. Een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) met beveiligingsniveau 4 wordt noodzakelijk geacht. Met medicatie en een intensieve langdurige klinische behandeling zal de toestand van betrokkene naar verwachting op termijn verbeteren en kan zodoende het risico op recidive worden beperkt. Wanneer dit verantwoord is kan resocialisatie langzaam en stapsgewijs worden vorm gegeven
Een behandeling in het kader van een zorgmachtiging wordt als onhaalbaar gezien, vanwege de te korte duur van een half jaar, het geschatte recidiverisico in combinatie met de ernst van het ten laste gelegde en de psychische conditie van betrokkene
Ook een tbs-maatregel met voorwaarden wordt niet haalbaar geacht gezien de afwezigheid van ziektebesef en -inzicht en daarbij het ontbreken van enige motivatie voor behandeling. De inschatting is dat betrokkene zich niet aan gestelde voorwaarden (zoals langdurig medicatiegebruik en verblijf in een kliniek) zal willen en kunnen conformeren. Gezien het hoge risico op ernstige recidive en de inschatting dat een langer durende behandeling met toezicht en beveiliging nodig is, wordt een tbs-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege geadviseerd.
De reclassering heeft onderzoek gedaan of tbs met voorwaarden mogelijk is en adviseert hiertoe negatief. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies binnen het kader van een tbs met voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Volgens de reclassering is een stevig behandelkader met een hoge zorgintensiteit en hoge mate van beveiliging geïndiceerd. Verdachte wordt niet in staat geacht zich te kunnen committeren aan voorwaarden. Het ontbreekt verdachte aan inzicht in zijn problematiek en inzicht in de noodzaak tot langdurige behandeling. Verder adviseert de reclassering om een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, zodat na afloop van de tbs-maatregel nog gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregelen kunnen worden toegepast.
Op grond van de eerder genoemde rapportages is de rechtbank van oordeel dat sprake is van gevaar voor herhaling van soortgelijke feiten. Verder is de rechtbank met de deskundigen van oordeel dat sprake is van een escalatierisico. Daarom vindt de rechtbank het niet verantwoord dat verdachte, zonder dat dit recidiverisico is weggenomen, terugkeert in de maatschappij. Het verkleinen van de herhalingskans door behandeling van de problematiek van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank alleen mogelijk binnen het kader van een tbs-maatregel met dwangverpleging. De rechtbank is met de deskundigen van oordeel dat het noodzakelijk is dat verdachte een langdurige, forensische intensieve behandeling krijgt. Minder vergaande alternatieven, zoals een tbs-maatregel met voorwaarden, vindt de rechtbank niet toereikend.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen van een tbs-maatregel. Verdachte is onderzocht door een psychiater en een psycholoog, die hebben vastgesteld dat tijdens het begaan van de bewezenverklaarde bedreigingen bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekige ontwikkeling van de geestvermogens. Bij verdachte was ten tijde van de feiten sprake van een ongespecificeerde psychotische stoornis in combinatie een stoornis in het gebruik van cannabis. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreigingen (feiten 2 en 3) waarvoor gelet op artikel 37a Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) de maatregel van terbeschikkingstelling kan worden opgelegd. De algemene veiligheid van personen maakt ook dat verdachte ter beschikking moet worden gesteld. Verdachte wordt veroordeeld voor bedreigingen en de inschatting van de deskundigen is dat het risico op herhaling (zonder behandeling) hoog is.
De rechtbank zal daarom overgaan tot de oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging.
Ten aanzien van de duur van de maatregel
Voor (het antwoord op) de vraag of de maatregel gemaximeerd is tot een periode van vier jaar, dan wel ongemaximeerd in duur is, is van belang of sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen (een zogeheten ‘geweldsmisdrijf’). De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat de tbs-maatregel alleen wordt opgelegd voor de bedreigingen. De mishandeling van [slachtoffer 1] is geen misdrijf waarop een gevangenisstraf van minimaal vier jaar staat. De rechtbank kan deze mishandeling dan ook niet betrekken bij de vraag of sprake is van een ‘geweldsmisdrijf’. Uit vaste rechtspraak volgt dat bedreiging niet zonder meer kan worden gekarakteriseerd als een ‘geweldsmisdrijf’. Dit kan anders zijn als de bedreiging bijvoorbeeld werd voorafgegaan, vergezeld of gevolgd door niet-verbaal agressief gedrag ten opzichte van de bedreigde dan wel op andere wijze werd ondersteund, of als destijds aannemelijk was dat de bedreiging zou worden uitgevoerd. Verdachte heeft aangever [benadeelde partij 1] achterna gezeten met een scherp voorwerp en een harkschoffel gegooid naar aangever [slachtoffer 3] . Beide handelingen zijn naar het oordeel van de rechtbank te kwalificeren als een objectief vast te stellen niet-verbaal handelen dat naar zijn aard de bedreiging met geweld ondersteunt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, gelet op alle feiten en omstandigheden, sprake is van een ‘geweldsmisdrijf’. Dat betekent, met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, dat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.
Ten aanzien van de GVM
De rechtbank ziet geen aanleiding om verdachte ook een GVM op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat binnen de tbs-maatregel met dwangverpleging een geïntegreerde aanpak van de problematiek van verdachte mogelijk is. Daarom is naar het oordeel van de rechtbank oplegging van een GVM niet passend en geboden en wordt volstaan met oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging.

8.Benadeelde partijen

8.1.
Vordering benadeelde partijen
[benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. Zij hebben de rechtbank verzocht om toewijzing van hun vordering, en deze te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Daarnaast is verzocht de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr aan verdachte op te leggen.
[benadeelde partij 1]
Benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert een totaal bedrag van € 1.527,33. Dit bedrag bestaat uit € 727,33 aan materiële schade:
  • kosten psycholoog intake: € 166,04
  • kosten eigen risico psycholoog: € 561,29
en € 800,- aan immateriële schade.
[benadeelde partij 2]
Benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert een totaal bedrag van € 1.140,42. Dit bedrag bestaat uit € 490,42 aan materiele schade:
  • verlies arbeidsvermogen € 23,34
  • kosten psycholoog € 467,08
en € 650,- aan immateriële schade.
8.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen moeten worden toegewezen.
8.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd op de vordering van [benadeelde partij 1] . Ten aanzien [benadeelde partij 2] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat [benadeelde partij 2] geen slachtoffer is en dat geen sprake is van rechtstreekse schade.
8.4.
Het oordeel van de rechtbank
8.4.1.
Ten aanzien van [benadeelde partij 1]
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiele en immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van benadeelde partij [benadeelde partij 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd. Omdat verdachte is ontslagen van alle rechtsvervolging, bepaalt de rechtbank dat bij gebreke van betaling geen gijzeling zal worden toegepast.
8.4.2.
Ten aanzien van [benadeelde partij 2]
De rechtbank overweegt dat onmiskenbaar is dat de bedreiging van [benadeelde partij 1] voor [benadeelde partij 2] , als partner, angstaanjagend moet zijn geweest en ook voor haar gevolgen heeft gehad. Dat op zichzelf is evenwel niet doorslaggevend voor beantwoording van de vraag of [benadeelde partij 2] , gelet op de wettelijke criteria en jurisprudentie, voegingsgerechtigd is in de strafprocedure en daarom in haar vordering tot schadevergoeding kan worden ontvangen. De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 51f, eerste lid, Sv kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces. Uit de Memorie van Toelichting (MvT, Kamerstukken II, 1989/1990, 21 345, nr. 3, p. 11) volgt dat van rechtstreekse schade sprake is indien iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. Verder volgt uit de MvT dat deze bepaling beoogt primair de kring van voegingsgerechtigden te beperken tot één of meer slachtoffers van het strafbare feit. In het algemeen beschermen strafbepalingen niet het belang van rechtsopvolgers noch dat van derden belanghebbenden, zodat doorgaans alleen het slachtoffer zelf zich als benadeelde partij kan voegen in het strafproces. Artikel 51a Sv omschrijft het slachtoffer ook als degene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden.
Naar het oordeel van de rechtbank valt de door [benadeelde partij 2] gestelde (materiële en immateriële) schade niet onder rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51f, eerste lid, Sv, omdat de schade is ontstaan doordat een ander, namelijk haar partner, is bedreigd. [benadeelde partij 2] behoort daarmee als zodanig niet tot de categorie voegingsgerechtigden als bedoeld in artikel 51, eerste lid, Sv. Gelet op het vorenstaande, is de rechtbank van oordeel dat [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 1 juli 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/069620-24, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 6 maart 2024 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De officier van justitie heeft, indien de rechtbank tbs met dwangverpleging oplegt, gevorderd de vordering af te wijzen. De raadsman heeft eveneens verzocht de vordering af te wijzen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de proeftijd te verlengen.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen. De rechtbank acht de tenuitvoerlegging van deze straf niet opportuun, gelet de op te leggen maatregel.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38e, 39, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:
mishandeling
feit 2 en feit 3:
telkens: bedreiging
verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], voor het bewezene niet strafbaar en
ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswegewordt verpleegd.
Bepaalt dat de totale duur van de maatregel tbs met dwangverpleging
niet gemaximeerdis.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 727,33 (zegge: zevenhonderd zevenentwintig euro en drieëndertig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 800,- (zegge: achthonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 juni 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 1.527,33 (zegge: duizend vijfhonderd zevenentwintig euro en drieëndertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 juni 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Verklaart [benadeelde partij 2]
niet-ontvankelijkin haar vordering.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/069620-24 af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.C.E. Krikke, voorzitter,
mr. W.M.C. van den Berg en mr. G. Oldekamp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. Wormhoudt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 oktober 2025.
[…]