ECLI:NL:RBAMS:2025:8191

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
200.358.940
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant, die op 1 september 2025 door de rechtbank Noord-Holland was uitgesproken. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. L.N. Huizenga, heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet in staat is om te voldoen aan de sollicitatieverplichting van tien uur per week, zoals opgelegd door de rechtbank. De appellant heeft een rapport overgelegd van een arbeidsdeskundige, dat concludeert dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat zijn belastbaarheid volledig nodig is voor zijn herstel. Het hof heeft de argumenten van de appellant en de bewindvoerder in overweging genomen en vastgesteld dat de appellant zich inspant voor zijn herstel. Het hof oordeelt dat de appellant niet kan worden verweten dat hij niet aan de sollicitatieverplichting heeft voldaan, en dat hij gedurende de resterende looptijd van de schuldsaneringsregeling, die loopt tot 30 april 2026, volledig vrijgesteld moet worden van deze verplichting. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en bepaalt dat de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.358.940/01
insolventienummer rechtbank : C/15/24/22
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 oktober 2025
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [plaats] ,
appellant,
advocaat: mr. L.N. Huizenga te Amsterdam.
Appellant wordt hierna [appellant] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij op 9 september 2025 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift, met bijlagen, in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 1 september 2025, waarbij de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds heeft beëindigd.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 21 oktober 2025. Bij die behandeling is [appellant] verschenen, vergezeld door zijn moeder, en bijgestaan door [naam 1] , beschermingsbewindvoerder, [naam 2] , jobcoach bij Werkom, en mr. Huizenga voornoemd, die het beroepschrift heeft toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die aan het hof zijn overgelegd. Tevens is ter zitting verschenen [naam 3] , bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling.
Het hof heeft kennisgenomen van het beroepschrift, met bijlagen, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, het verslag van de bewindvoerder van 11 september 2025, met bijlagen, en de namens [appellant] op 15 oktober 2024 nader overgelegde productie 4. [appellant] en de bewindvoerder hebben desgevraagd verklaard eveneens te beschikken over de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1.
[appellant] heeft in het beroepschrift verzocht het vonnis waarvan beroep te vernietigen en primair te bepalen dat hij heeft voldaan aan de verplichtingen en op die grond de schuldsaneringsregeling te beëindigen met verlening van de schone lei. Subsidiair heeft [appellant] verzocht het vonnis waarvan beroep te vernietigen en de schuldsaneringsregeling te laten voortduren met dien verstande dat hij gedurende de resterende looptijd is vrijgesteld van de sollicitatieverplichting. Daartoe heeft [appellant] - samengevat - het volgende aangevoerd. [appellant] erkent dat hij niet heeft voldaan aan de voor hem van kracht zijnde sollicitatieverplichting, maar betoogt dat dit hem niet kan worden toegerekend. Het rapport van de verzekeringsarts van Argonaut van 14 augustus 2024 op grond waarvan [appellant] in staat wordt geacht tien uur per week betaalde arbeid te verrichten, is onvolledig en onjuist geïnterpreteerd door de bewindvoerder en de rechtbank. In dit rapport heeft de verzekeringsarts expliciet verklaard dat de specifieke mogelijkheden voor werk, vrijwilligerswerk en/of re-integratie door de arbeidsdeskundige bepaald kunnen worden. Omdat geen opdracht is gegeven aan een arbeidsdeskundige om aan de hand van de vastgestelde beperkingen in kaart te brengen welke specifieke mogelijkheden er zijn voor [appellant] op de arbeidsmarkt, heeft uiteindelijk Werkom - het werkontwikkelbedrijf dat [appellant] intensief begeleidt - een arbeidsdeskundige ingeschakeld. Naar aanleiding van een gesprek met [appellant] dat op 13 augustus 2025 plaatsvond, heeft arbeidsdeskundig bureau MedTadvies (hierna: arbeidsdeskundige) een rapport opgesteld, waaruit blijkt dat [appellant] niet in staat is regulier arbeid te verrichten of een traject in deze richting te volgen. Vanwege de marginale belastbaarheid, die [appellant] nodig heeft voor het volgen van zijn behandelingen, en omdat er geen mogelijkheden voor participatie en arbeid zijn, heeft de arbeidsdeskundige geadviseerd [appellant] gedurende twaalf maanden vrij te stellen van de arbeidsverplichting en hem als volledig arbeidsongeschikt te beschouwen. Met de verschillende behandelingen die [appellant] momenteel ondergaat, spant hij zich goed in voor herstel. [appellant] voldoet daarmee aan zijn verplichtingen, zodat er geen grond is voor tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling.
2.2.
De bewindvoerder heeft in hoger beroep het volgende naar voren gebracht.
Het is spijtig dat het rapport van MedTadvies niet in de procedure in eerste aanleg is ingebracht. Als dat wel was gebeurd, had de rechtbank wellicht anders beslist. Als de bewindvoerder eerder bekend was geweest met de inhoud van het rapport van MedTadvies, zou zij anders hebben geadviseerd, namelijk dat de in het kader van de inspanningsverplichting bepaalde tien uur per week door [appellant] zou worden gebruikt om te werken aan herstel in plaats van het verrichten van dan wel solliciteren naar arbeid in loondienst.
2.3.
Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat - zoals in het bijzonder blijkt uit artikel 350, derde lid, Faillissementswet (Fw) - uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voor de schuldenaar verplichtingen voortvloeien, die hun grond vinden in de doelstelling van die wet. Deze doelstelling komt erop neer dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële positie zijn gekomen de kans moet worden geboden weer met een schone lei verder te gaan. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling wordt gevergd. Van het ontbreken van de vereiste medewerking kan, onder meer, sprake zijn indien de schuldenaar een of meer van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, zoals de sollicitatieverplichting, niet naar behoren nakomt en de regeling heeft belemmerd. Dit kan reden zijn de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen (artikel 350, derde lid, aanhef en onder c Fw). De maatstaf voor beëindiging op deze grond is of, in het licht van de overige omstandigheden van het geval, de daar genoemde gedragingen een duidelijke aanwijzing vormen dat bij de schuldenaar de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt. In deze maatstaf ligt besloten dat voor toepassing van de beëindigingsgrond is vereist dat de schuldenaar van zijn gedragingen een verwijt kan worden gemaakt.
2.4.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank - kort gezegd - overwogen dat [appellant] , gelet op een rapport van de verzekeringsarts van Argonaut van 14 augustus 2024, gedeeltelijk - voor tien uur per week - arbeidsgeschikt wordt geacht. De rechtbank heeft bij gebreke van stukken waaruit volgt dat [appellant] niet hoefde te solliciteren, tot uitgangspunt genomen dat op hem een (gedeeltelijke) sollicitatieverplichting rustte en na vastgesteld te hebben dat hij daaraan niet aantoonbaar had voldaan, de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd.
Op grond van het verhandelde ter zitting in hoger beroep en de overgelegde stukken is naar het oordeel van het hof genoegzaam gebleken dat [appellant] geen verwijt kan worden gemaakt van het niet nakomen van vorenbedoelde sollicitatieverplichting. Daartoe is het volgende redengevend. Uit het in hoger beroep overgelegde arbeidsdeskundig rapport van MedTadvies blijkt dat [appellant] vanwege forse beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren een marginale belastbaarheid en een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft. De arbeidsdeskundige concludeert dat [appellant] op dit moment niet in staat is om regulier arbeid te verrichten of een traject in die richting te volgen, en dat zijn belastbaarheid nodig is voor het volgen van behandelingen. Als voorbeelden van passende participatie en arbeid noteert de arbeidsdeskundige ‘geen’. Het advies van de arbeidsdeskundige luidt dat [appellant] gedurende twaalf maanden wordt vrijgesteld van arbeidsverplichtingen en als volledig arbeidsongeschikt wordt aangemerkt. Gelet op de bevindingen van de arbeidsdeskundige en diens advies, kan naar het oordeel van het hof van [appellant] thans niet worden gevergd dat hij in enige mate arbeid in loondienst verricht. De aard van de klachten en de omstandigheid dat deze klachten ook al bestonden ten tijde van de keuringsaanvraag in het kader van de schuldsaneringsregeling en dat, zoals blijkt uit de op 14 augustus 2024 verzonden adviesrapportage, de verzekeringsarts toen had voorgeschreven dat een arbeidsdeskundige aan de hand van de vastgestelde beperkingen de arbeidsmogelijkheden in kaart zou kunnen brengen, maken het aannemelijk dat de situatie die de arbeidsdeskundige in zijn rapport beschrijft reeds bestond ten tijde van de medische keuring. Dit betekent dat [appellant] ook over de verstreken periode als arbeidsongeschikt moet worden beschouwd. De arbeidsdeskundige acht de belastbaarheid zodanig marginaal dat [appellant] deze belastbaarheid volledig nodig heeft om zich in te spannen voor herstel en dat daarnaast geen mogelijkheden zijn voor participatie en arbeid. Dit advies van de arbeidsdeskundige wordt ondersteund door de jobcoach van Werkom, die meent dat de sollicitatieverplichting zijn herstel juist zou kunnen belemmeren. De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep het voorgaande onderschreven, althans niet bestreden. Dit leidt het hof tot het oordeel dat het niet voldoen aan de arbeidsverplichting van tien uur per week dan wel aan de daaruit voortvloeiende sollicitatieverplichting niet kan worden toegerekend aan [appellant] . Daarbij acht het hof van belang dat gebleken is dat [appellant] zich inspant om weer arbeidsgeschikt te worden zoals ter zitting in hoger beroep uit diens verklaring duidelijk is geworden. Naast het begeleidingstraject dat [appellant] volgt bij Werkom, is hij in (deels medicamenteuze) behandeling bij Parnassia FACT Waterland, zoals daarvan onder meer blijkt uit een verklaring van 15 oktober 2025 van diens behandelaren.
2.5.
In het voorgaande ziet het hof grond [appellant] volledig vrij te stellen van de sollicitatieverplichting gedurende de resterende looptijd van de schuldsaneringsregeling. Gelet op de hiervoor besproken rapporten, in het bijzonder het advies van de arbeidsdeskundige om [appellant] als volledig arbeidsongeschikt te beschouwen en een herbeoordeling te doen na twaalf maanden (in augustus 2026), en de toelichting van de behandelaren van Parnassia dat thans geen prognose kan worden gegeven voor herstel, acht het hof voldoende aannemelijk dat [appellant] gedurende de resterende looptijd zijn belastbaarheid nodig zal hebben om zich in te spannen voor zijn herstel.
2.6.
Met betrekking tot de resterende looptijd van de schuldsaneringsregeling overweegt het hof als volgt. De schuldsaneringsregeling is uitgesproken op 30 januari 2024 voor de duur van achttien maanden en daarmee - in beginsel - eindigend op 30 juli 2025. Bij vonnis van 3 december 2024 heeft de rechtbank de looptijd verlengd met negen maanden, derhalve tot 30 april 2026. Tegen deze laatste beslissing is geen hoger beroep ingesteld, zodat die bij de beoordeling van de onderhavige zaak tot uitgangspunt dient. De stelling dat deze beslissing tot verlenging van de looptijd is gegrond op het - achteraf ten onrechte gemaakte - verwijt aan [appellant] dat hij niet aan de sollicitatieverplichting voldeed, leidt niet tot een ander oordeel aangezien [appellant] destijds het verwijt deels erkende en aangaf graag te willen werken om de schuldsaneringsregeling alsnog tot een goed einde te brengen, zoals blijkt uit het vonnis van de rechtbank van 3 december 2024. Dit laat onverlet dat [appellant] op de voet van artikel 349a, tweede lid, Fw de rechter-commissaris eventueel kan verzoeken de termijn te verkorten indien [appellant] van mening is dat daarvoor voldoende dragende gronden zijn.
2.7.
Het voorgaande betekent dat het primaire verzoek van [appellant] niet toewijsbaar is. Het subsidiaire verzoek is wel toewijsbaar. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en, opnieuw rechtdoende, zal het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling worden afgewezen, met bepaling dat de schuldsaneringsregeling zal worden voortgezet en [appellant] gedurende de resterende looptijd - tot 30 april 2026 - volledig zal zijn vrijgesteld van de sollicitatieverplichting.
2.8.
Volledigheidshalve wijst het hof [appellant] erop dat tijdens het verdere verloop van de schuldsaneringsregeling de overige verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling onverkort van toepassing blijven waaronder de verplichting zich in te spannen om weer arbeidsgeschikt te worden.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
- wijst het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- bepaalt dat de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet en dat [appellant] voor de resterende duur daarvan - tot 30 april 2026 - volledig is vrijgesteld van de sollicitatieverplichting;
- verstaat dat de rechtbank te zijner tijd bij gelegenheid van de beëindiging van de schuldsaneringsregeling alsnog zal bepalen of aan [appellant] de zogenoemde schone lei toekomt;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, K.A.J. Bisschop en L.Th.L.G. Pellis en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.