4.3.1.Ten aanzien van zaak A, primair – cocaïne-invoer
De rechtbank stelt over twee gevallen waarin cocaïne-invoer plaatsvond, het volgende vast.
Op 8 november 2019 heeft de douane in Antwerpen in een container met bananen uit Colombia die was geadresseerd aan [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) 632,74 kg cocaïne aangetroffen en in beslag genomen. De container wordt door de douane weer verzegeld, nadat daarin een staal cocaïne is geplaatst. Op 14 november 2019 arriveert deze op het terrein van [bedrijf 1] in Schiedam. Daar wordt de lading overgeladen op een Poolse oplegger, die daarna via De Lutte Duitsland in rijdt.
[bedrijf 2] , een bedrijf waarvan verdachte (indirect) enig bestuurder en aandeelhouder was, had de lading rechtstreeks doorverkocht aan een klant in Polen.
Op 14 november 2019 wordt een container met limoenen uit Brazilië geblokkeerd op basis van een risicoanalyse en geselecteerd voor een scancontrole door de douane. Op 18 november 2019 wordt daarin 1217,70 kg cocaïne aangetroffen in Antwerpen. De Bill of Lading vermeldt [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ) als consignee/notify. Ook van [bedrijf 3] is verdachte (indirect) enig bestuurder en aandeelhouder.
De rechtbank maakt daaruit op dat bedrijven die enkel aan verdachte gelieerd zijn in beide gevallen betrokken zijn bij de handel in de deklading. Verdachte heeft ontkend dat hij wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de cocaïne die in de deklading was verstopt en stelt dat hij is misleid. De rechtbank neemt die wetenschap en beschikkingsmacht echter wel aan op basis van de volgende omstandigheden.
Specifiek voor de zending van 8 november 2019 in de bananencontainer overweegt de rechtbank dat het niet voor de hand ligt dat de gerechtigde tot de cocaïne die een enorme waarde vertegenwoordigt, die tussen deklading laat zitten terwijl die wordt overgeladen en afgeleverd onder de verantwoordelijkheid van een onwetende partij.
Voor de zending met limoenen van 14 november 2019 staat vast dat verdachte zelf de chauffeur aanstuurt, met instructies over scans, keuring en aanlevering. Chauffeur [chauffeur] heeft hierover verklaard dat hij zijn opdracht tot transport kreeg van “mijnheer [verdachte] ” en dat [verdachte] per e-mail had meegedeeld dat deze container naar de scanning moest. In de periode van 13 tot en met 18 november 2019 heeft verdachte met [chauffeur] en zijn partner [partner van chauffeur] gebeld over scans, aanlevering bij [bedrijf 1] en doorverlading naar zijn klanten. Wanneer verdachte op 18 november 2019 [chauffeur] niet meer kan bereiken, probeert hij het via zijn partner [partner van chauffeur] . [chauffeur] is op 18 november 2019 gearresteerd als chauffeur van de lading cocaïne. Voorafgaand aan die aanhouding had [chauffeur] een telefoon uit het raam gegooid. De rechtbank maakt uit deze gang van zaken op dat het voor verdachte van groot belang was deze levering te volgen en dat [chauffeur] kennelijk iets te verbergen had.
Ook zijn feiten en omstandigheden op andere momenten dan de periode in november 2019 redengevend voor het oordeel dat verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de tenlastegelegde ladingen cocaïne.
Op 5 maart 2018 in Colombia en op 13 mei 2019 in Brazilië zijn grote cocaïnevondsten gedaan, met [bedrijf 3] als geadresseerde respectievelijk importeur.
Onder verdachte zijn versleutelde telefoons in beslag genomen die aan hem kunnen worden toegeschreven. Dat dat soort telefoons voor vertrouwelijke communicatie in de reguliere fruithandel gebruikt zouden worden, zoals verdachte heeft verklaard, vindt de rechtbank ongeloofwaardig. Uit de in beslag genomen versleutelde telefoons en Encrochat-accounts blijkt ook dat contactpersonen van verdachte chatten over het opzetten van smokkellijnen en over het beschikken over corrupte medewerkers in de haven en bij de douane. Uit gesprekken in de onder verdachte in beslag genomen Nokia-telefoon blijkt bovendien dat de gebruiker zelf chat over het opzetten van een winstgevende drugslijn.
Daarnaast geeft de in de penitentiaire inrichting opgenomen vertrouwelijke communicatie van verdachte met bezoeker [persoon 1] nadere context. Daarin worden uitlatingen gedaan over een “schone lijn met Costa Rica”, een niet gevonden versleutelde telefoon die op de bodem van de Maas zou liggen en over een ton die al via een “witwascentrale” was weggegaan. Ook geeft die communicatie context over een eerdere ontmoeting van verdachte met [persoon 2] . [persoon 2] heeft Opiumwetantecedenten zoals blijkt uit het proces-verbaal van relaas voor de voorgeleiding van verdachte (p. 15). [persoon 2] zou hebben gezegd dat een en ander is ‘doodgelopen’ nadat verdachte in Marokko is geweest en “of ze weer kunnen beginnen”. De politie heeft ook geobserveerd dat verdachte met [persoon 2] heeft afgesproken, nadat verdachte [persoon 2] had bericht of hij degene was met wie hij in Marokko had afgesproken.
In de periode 2019 en begin 2020 vonden substantiële contante stortingen plaats op bankrekeningen van aan verdachte gelieerde besloten vennootschappen, waaronder [bedrijf 4] (€ 16.500,-), [bedrijf 5] (€ 230.130,-), [bedrijf 3] (€ 325.270,26), [bedrijf 6] (€ 4.000,-), [bedrijf 2] (€ 206.820,-), [bedrijf 7] (€ 56.380,-) en [bedrijf 8] (€ 72.200,-). De herkomst van dit geld kan niet worden vastgesteld, zoals hierna onder 4.3.2 wordt overwogen.
Daarnaast werden bedragen van in totaal € 399.090,- vanaf [bedrijf 9] bijgeschreven op rekeningen van [bedrijf 3] en [bedrijf 2] , zonder dat daar een zakelijke prestatie tegenover stond. Verdachte heeft erkend dat hij over veel contant geld beschikte.
Deze combinatie van factoren wijst naar het oordeel van de rechtbank op betrokkenheid bij drugsinvoer door verdachte en is strijdig met het door verdachte geschetste alternatieve scenario dat hij en zijn bedrijven geheel buiten zijn medeweten door derden zijn gebruikt als drugslijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze feiten en omstandigheden redengevend zijn voor het bewijs van wetenschap en beschikkingsmacht en daarmee ook het opzet van verdachte op de invoer van beide partijen cocaïne. De verdachte heeft geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring gegeven, te meer daar verdachte sterk wisselend en ontwijkend heeft verklaard wanneer hij met de hierboven genoemde feiten en omstandigheden werd geconfronteerd. Dit alles maakt dat de rechtbank het niet anders kan duiden dan dat verdachte willens en wetens heeft meegewerkt aan het binnenbrengen van beide partijen cocaïne.
Het medeplegen volgt uit de omstandigheid dat verdachte dit niet alleen kan hebben gedaan en hiervoor nauw en bewust moet hebben samengewerkt met anderen om de opzettelijke invoer van cocaïne plaats te kunnen laten vinden. De bijdrage van verdachte – aansturing, planning, beschikbaar stellen van de logistieke keten en afnemers – was wezenlijk en onmisbaar.
Goederen die via het water de haven van Antwerpen binnenkomen, moeten noodzakelijkerwijs via de Westerschelde en dus via Nederlands grondgebied zijn binnengebracht. De rechtbank concludeert dan ook dat beide partijen cocaïne opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht.
4.3.2.Ten aanzien van zaak B, feit 1 - witwassen
Voor bewezenverklaring van (gewoonte)witwassen moet uit de bewijsmiddelen volgen dat de betreffende geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn, en dat de verdachte daarvan wist. Indien geen rechtstreeks brondelict is vastgesteld, kan de criminele herkomst worden afgeleid uit objectieve, in onderlinge samenhang beziene omstandigheden die een zodanig ernstig vermoeden van witwassen opleveren dat van verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring mag worden gevergd. Ontbreekt een dergelijke verklaring dan kan de herkomst ‘uit enig misdrijf’ worden aangenomen. Voor ‘gewoonte’ is vereist dat gedurende een zekere periode herhaaldelijk is witgewassen.
Uit de bankanalyses en boekhoudkundige bevindingen blijkt over de periode van 1 januari 2019 tot en met 18 februari 2020 van omvangrijke contante stortingen en bijschrijvingen op rekeningen van aan verdachte gelieerde vennootschappen, zonder administratieve onderbouwing. Daarbij gaat het om de volgende (totaal)bedragen:
- [bedrijf 4] : € 16.500,- contante storting.
- [bedrijf 5] : € 230.130,- contante storting.
- [bedrijf 3] : € 335.440,- contante storting, waarvan € 10.169,74 verklaard; de herkomst van € 325.270,26 is onduidelijk.
- [bedrijf 6] : € 4.000,- contante storting.
- [bedrijf 2] : € 206.820,- contante storting.
- [bedrijf 7] : € 56.380,- contante storting.
- [bedrijf 8] : € 72.200,- contante storting.
- Overschrijving van de bankrekening van [bedrijf 9] naar die van [bedrijf 3] en [bedrijf 2] : in totaal € 399.090,- zonder herleidbare factuurbasis.
Het in de tenlastelegging vermelde bedrag van € 5.210,- wordt niet als zodanig vermeld in de bewijsmiddelen, zodat de rechtbank daarvan vrij zal spreken.
Binnen de periode waarin deze stortingen en overboekingen zijn gedaan, heeft ook tweemaal invoer van cocaïne plaatsgevonden, waarvoor verdachte in dit vonnis is veroordeeld (zaak A). Opvallend is dat de daarbij betrokken bedrijven [bedrijf 3] en [bedrijf 2] forse bedragen op hun bankrekening bijgeschreven krijgen. Op grond van de bewijsmiddelen kan echter geen rechtstreeks verband worden gelegd met deze specifieke cocaïne-invoer en ook niet met een ander rechtstreeks brondelict.
De vraag is dan of sprake is van een ernstig vermoeden van witwassen, zoals hierboven omschreven. Grote hoeveelheden contant geld zijn gestort en grote bedragen zijn overgeboekt zonder dat de herkomst van dat geld uit de administratie blijkt. In gevallen waarin er wel facturen aan bedrijven uit Italië en Montenegro aan ontvangen bedragen gekoppeld waren, heeft verdachte op de zitting verklaard dat hij nooit zaken met hen heeft gedaan en dat die facturen niet kloppen. Met andere woorden: daar stond geen prestatie tegenover. Onder die omstandigheden gecombineerd met verdachtes betrokkenheid bij grootschalige cocaïne-invoer waarbij is gesproken over contant geld dat via ‘de witwascentrale’ is verdwenen, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een zodanig ernstig vermoeden van witwassen, dat van verdachte een verklaring mag worden verwacht.
Verdachte heeft verklaard dat de contanten afkomstig waren uit ‘legale’ contante verkopen in Duitsland vanwege de parallelle handel in overrijp fruit, die allemaal contant ging. Zijn contactpersoon in Duitsland, [getuige] , heeft als getuige bij de rechter-commissaris die verklaring volgens de verdediging ondersteund. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij op die manier circa € 900.000,- had ontvangen en in een kluis bewaarde. Verdachte maakte die contanten giraal op advies van zijn boekhouder.
De rechtbank stelt vast dat deze verklaring niet voldoet aan de eis dat deze concreet en verifieerbaar moet zijn. Verdachte heeft wisselend verklaard over de manier waarop hij dat contante geld ontving uit transacties van deze beweerde parallelle handel. Ook heeft hij geen concrete transacties genoemd die volgens hem hebben plaatsgevonden. De verklaring van [getuige] bevestigt de lezing van verdachte niet en ook de verklaring van [getuige] bevat geen concrete, verifieerbare informatie over de beweerde parallelle handel. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat onderliggende stukken ontbreken waaruit de contante verkopen van overrijp fruit zouden kunnen blijken. [getuige] heeft weliswaar in eerste instantie bij de rechter-commissaris verklaard dat hij nog kwitanties kon overleggen, maar bij opvraag daarvan, heeft hij niets meer laten weten.
Daarmee is het vermoeden van witwassen door verdachte niet ontkracht en is bewezen dat het geld uit misdrijf afkomstig is.
Omdat uit de bewijsmiddelen niet blijkt of de bedragen direct of indirect afkomstig zijn uit enig misdrijf, oordeelt de rechtbank dat de betreffende geldbedragen onmiddellijk of middellijk afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Gelet op de grote hoeveelheid aan contante stortingen op en overschrijvingen naar bankrekeningen die aan verdachte gelieerd zijn en de cocaïne-invoer waar verdachte bij betrokken was, oordeelt de rechtbank dat verdachte wist van de criminele herkomst van het geld.
Door grote contante bedragen die van misdrijf afkomstig zijn, te storten op bankrekeningen van aan verdachte gelieerde, regulier ogende bedrijven, heeft hij de herkomst van dat geld verhuld en verhuld wie de rechthebbende van dat geld was. Bovendien heeft verdachte het geld voorhanden gehad, omgezet en gebruikt door dat contante geld giraal te maken en te besteden.
Gelet op de onderlinge afstemming met anderen zoals blijkt uit verdachtes formulering ‘de witwascentrale’ en uit de overboekingen van een derde partij, [bedrijf 9] , is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. Dat ook sprake is van een gewoonte volgt uit de hoeveelheid transacties gedurende een lange periode. Dat maakt dat medeplegen van gewoontewitwassen is bewezen.
4.3.3.Ten aanzien van zaak B, feit 2 – valsheid in geschrift
De rechtbank stelt vast dat verdachte bekent dat hij (registraties) van facturen heeft veranderd in de bedrijfsadministratie, terwijl hij wist dat dat in strijd met de waarheid was. Gelet op deze gang van zaken had verdachte het oogmerk om de valse/vervalste bedrijfsadministratie als echt en onvervalst te gebruiken.
Omdat de initiële (registraties) van facturen al in strijd met de waarheid waren opgesteld volgens de verklaring van verdachte, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het verwijderen van de (registraties) van die facturen op naam van Russische afnemers. Die waren immers al onjuist en in zoverre kan niet worden bewezen dat die in strijd met de waarheid zijn verwijderd.
De rechtbank zal verdachte wel veroordelen voor het wijzigen van de initiële (registraties) van facturen op naam van Russische afnemers door daar – eveneens in strijd met de waarheid – Nederlandse afnemers van te maken.
Verdachte heeft ook verklaard dat de bedrijfsadministratie is verstrekt aan de boekhouder en bij de ABN AMRO Bank is terechtgekomen. Het door verdachte gevoerde verweer dat het niet de bedoeling was de ABN AMRO Bank te misleiden, wordt weerlegd door de verklaringen van [boekhouder 1] en [boekhouder 2] , die de functie van de schaduwadministratie expliciet koppelen aan (voor)financiering via de factoringovereenkomst. Verdachte heeft door de valse/vervalste bedrijfsadministratie ter misleiding aan de boekhouder en de ABN AMRO Bank te overleggen, daarvan opzettelijk gebruikt gemaakt.