ECLI:NL:RBAMS:2025:8122

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
11762786 \ CV EXPL 25-8775
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsoverweging in huurgeschil over 290-bedrijfsruimte met verwijzing naar rechtbank Rotterdam

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam, gaat het om een geschil tussen Stichting De Pasteur en een gedaagde over de huur van een 290-bedrijfsruimte. De procedure is gestart met een dagvaarding op 5 maart 2025, gevolgd door een verstekvonnis op 8 mei 2025, waarin De Pasteur werd veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de gedaagde. De Pasteur is in verzet gekomen tegen dit verstekvonnis en heeft de kantonrechter verzocht zich onbevoegd te verklaren, stellende dat de kantonrechter van Rotterdam bevoegd is omdat de bedrijfsruimte in Vlaardingen ligt.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de huurovereenkomst betrekking heeft op bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW en dat de bevoegdheid van de rechter afhankelijk is van de locatie van de bedrijfsruimte. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de kantonrechter van Rotterdam bevoegd is, omdat de bedrijfsruimte zich daar bevindt. De kantonrechter heeft zich daarom onbevoegd verklaard en de zaak doorverwezen naar de rechtbank Rotterdam. Tevens is de gedaagde in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 610,50.

De beslissing van de kantonrechter is openbaar uitgesproken op 23 oktober 2025, waarbij de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van de locatie van de bedrijfsruimte in huurgeschillen en de strikte bevoegdheidsregels die daarbij gelden.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11762786 \ CV EXPL 25-8775
Vonnis van 23 oktober 2025
in de zaak van
STICHTING DE PASTEUR,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in het verzet, oorspronkelijk gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
hierna te noemen: De Pasteur,
gemachtigde: mr. R.N.E. Visser,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in het verzet, oorspronkelijk eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. S. Besli.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de oorspronkelijke dagvaarding van 5 maart 2025, met producties,
- het verstekvonnis van 8 mei 2025 (met zaaknummer 11589427 CV EXPL 25-4248),
- de verzetdagvaarding met incidentele vordering van 13 juni 2025, met producties,
- het herstelexploot van 18 juni 2025,
- de rolmededeling van 17 juli 2025,
- de conclusie van antwoord in het incident tot onbevoegdverklaring,
1.2.
Daarna is vonnis in het bevoegdheidsincident bepaald.

2.De feiten voor zover van belang in het incident

2.1.
[gedaagde] heeft van De Pasteur de bedrijfsruimte aan de [adres] (hierna: de bedrijfsruimte) gehuurd. Het betreft bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De huurovereenkomst is ingegaan op 1 juni 2015 en omstreeks februari 2019 geëindigd.
2.2.
Partijen hebben op 18 juni 2019, in het kader van een kortgedingprocedure bij deze rechtbank, ter zitting een schikking getroffen en vastgelegd in een proces-verbaal. In het proces-verbaal is, onder meer, het volgende opgenomen:

Ten aanzien van de volgende, door eisers(aanvulling kantonrechter: o.a. [gedaagde] )
in het gehuurde verrichte, werkzaamheden zal een taxatie naar dagwaarde worden verricht. Gedaagde(aanvulling kantonrechter: De Pasteur)
zal het getaxeerde bedrag aan eisers betalen binnen twee weken na het uitbrengen van het taxatierapport.
2.3.
De taxateur heeft een taxatierapport uitgebracht.
2.4.
De kantonrechter heeft De Pasteur bij verstekvonnis van 8 mei 2025 (hierna: het verstekvonnis) veroordeeld om, kort gezegd, aan [gedaagde] € 37.198,-, wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke kosten en de proceskosten te betalen.

3.Het geschil in het incident

3.1.
De Pasteur is het niet eens met het verstekvonnis en is in verzet gekomen. De Pasteur vordert, voor alle weren, dat de kantonrechter van deze rechtbank zich (relatief of absoluut) onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar de bevoegde rechter, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het incident, vermeerderd met rente.
3.2.
De Pasteur stelt daartoe dat, omdat de gehuurde bedrijfsruimte in [plaats] gelegen is, uitsluitend de kantonrechter van Rotterdam bevoegd is. Voorzover daarover anders wordt geoordeeld stelt De Pasteur dat het proces-verbaal en het bindend advies buiten de huurrelatie tussen partijen liggen en een zelfstandige grondslag zijn voor de vordering. In dat geval overstijgt de vordering de competentiegrens van de kantonrechter en is de kantonrechter absoluut onbevoegd.
3.3.
[gedaagde] betwist dat de kantonrechter van deze rechtbank onbevoegd is. Volgens [gedaagde] hebben partijen stilzwijgend een forumkeuze gemaakt, omdat zij al eerder in het kader van het onderhavige geschilcomplex bij deze rechtbank geprocedeerd hebben en daarbij geen bevoegdheidsincident is opgeworpen. Daarnaast ziet het geschil volgens [gedaagde] uitsluitend op de uitleg en nakoming van het proces-verbaal en vormt de staat of het gebruik van de bedrijfsruimte geen onderwerp van dit geding. Daarom dient artikel 99 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) toepassing te vinden en is de rechtbank Amsterdam bevoegd. Omdat het een vordering betreft die nauw samenhangt met de beëindigde huurovereenkomst en de daaropvolgende vaststellingsovereenkomst, is de kantonrechter absoluut bevoegd van het geschil kennis te nemen en doet de financiële omvang geen afbreuk aan de competentie van de kantonrechter.

4.De beoordeling in het incident

Bevoegdheid
4.1.
Uit het proces-verbaal dat is opgemaakt naar aanleiding van de in kort geding getroffen schikking blijkt dat de schikking betrekking heeft op (de afwikkeling van) de huurovereenkomst tussen partijen. Niet in geschil is dat deze huurovereenkomst betrekking heeft op bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW. De vorderingen die [gedaagde] in de oorspronkelijke dagvaarding in dit geding heeft ingesteld zien op nakoming van de schikking, waardoor ook deze procedure betrekking heeft op een huurovereenkomst van bedrijfsruimte en op grond van artikel 93 sub c Rv tot de absolute bevoegdheid van de kantonrechter hoort.
4.2.
In de tweede volzin van artikel 103 Rv is, onder meer, bepaald dat in zaken betreffende huur van bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW uitsluitend de rechter bevoegd is binnen wiens rechtsgebied het gehuurde of het grootste gedeelte daarvan is gelegen. Aangezien de bedrijfsruimte is gelegen in [plaats] , is
uitsluitendde kantonrechter van de rechtbank Rotterdam bevoegd.
4.3.
Anders dan [gedaagde] stelt is een stilzwijgende forumkeuze in zaken over huur van 290-bedrijfsruimtes niet mogelijk. Uit de wetgeschiedenis blijkt dat de achterliggende gedachte van de wetgever daarbij onder andere is dat de plaatselijke omstandigheden voor een goed oordeel over de betreffende zaak een belangrijke rol kunnen spelen. Dat de kortgeding rechter van deze rechtbank het proces-verbaal heeft opgemaakt en daarom beschikt over de meest directe kennis van de context, bedoeling en inhoud van de gemaakte afspraken, zoals [gedaagde] stelt, maakt dat niet anders.
Verwijzing
4.4.
Het bovenstaande betekent dat de kantonrechter in Amsterdam zich onbevoegd zal verklaren en de zaak in de stand waarin deze zich momenteel bevindt, zal doorverwijzen naar de onder 4.2. genoemde rechtbank.
4.5.
Om verder te kunnen procederen dient de eisende partij in de hoofdzaak – in dit geval [gedaagde] – de gedaagde partij in de hoofdzaak – in dit geval De Pasteur – bij exploot op te roepen tegen de dag waarop [gedaagde] de zaak op de rolzitting van de hierboven genoemde rechtbank wil doen dienen.
4.4.
De kantonrechter wijst erop dat [gedaagde] , indien hij van deze verwijzing gebruik maakt, bij de rechtbank waarheen wordt verwezen niet nogmaals griffierecht zal hoeven te betalen.
Proceskosten
4.5.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de kosten van het incident (inclusief nakosten) betalen. De kosten van De Pasteur worden begroot op € 610,50, bestaande uit het salaris van de gemachtigde (1 x € 543,-) en de nakosten (€ 67,50). De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart zich onbevoegd om van de zaak kennis te nemen,
5.2.
verwijst de zaak, in de stand waarin deze zich bevindt, naar de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten in het incident, aan de zijde van De Pasteur begroot op € 610,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, en bij niet tijdige betaling te vermeerderen met de kosten van betekening en de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag van voldoening,
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Sissing, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. M.E. Zwart da Silva Palma, griffier, op 23 oktober 2025.
64183