ECLI:NL:RBAMS:2025:8115

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
24/7003
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een WIA-uitkering en de geschiktheid van geduide functies

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 3 november 2025, met zaaknummer 24/7003, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA-uitkering per 2 maart 2023 beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts heeft aangenomen. De rechtbank stelt vast dat de geduide functies de belastbaarheid van eiser niet overschrijden en dat de arbeidsdeskundige deze functies terecht heeft gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid. Eiser had zich ziek gemeld op 4 maart 2021 en zijn aanvraag voor een WIA-uitkering werd afgewezen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank concludeert dat de medische onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsartsen aan de vereisten voldoen. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat zijn psychische klachten ernstiger waren dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is vastgelegd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/7003

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2025 in de zaak tussen

[eiser] ,uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. J. El Haddouchi),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde]).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Transportbedrijf [naam] B.V., uit [vestigingsplaats] , de voormalig werkgever. De voormalig werkgever heeft te kennen gegeven uitsluitend een kopie van de uitspraak te willen ontvangen.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA-uitkering per 2 maart 2023.
Verweerder heeft de aanvraag met het primaire besluit van 12 december 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 18 oktober 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2025. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Vooraf

1. Eiser heeft geen toestemming verleend voor het toezenden van stukken die medische gegevens bevatten aan de werkgever. De rechtbank heeft om die reden besloten, onder verwijzing naar artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de kennisneming van medische stukken in deze zaak is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is dan wel daarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft gekregen. Gelet hierop zal de rechtbank in deze uitspraak die medische stukken niet inhoudelijk weergeven en medische terminologie zoveel mogelijk vermijden.

Totstandkoming van de besluiten

2.1.
Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als vrachtwagenchauffeur voor gemiddeld 40,00 uur per week. Op 4 maart 2021 heeft eiser zich ziek gemeld voor dit werk. Na het doorlopen van de wachttijd heeft hij op 10 mei 2023 een WIA-uitkering aangevraagd.
2.2.
Met het primaire besluit heeft verweerder vastgesteld dat eiser per 2 maart 2023 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Verweerder heeft aan dit besluit het rapport van een verzekeringsarts van 24 november 2023 en het rapport van de arbeidsdeskundige van 29 november 2023 ten grondslag gelegd. De beperkingen van eiser zijn door de verzekeringsarts neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 november 2023. De arbeidsdeskundige heeft eiser voor 25,48% arbeidsongeschikt geacht.
2.3.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft aan dit besluit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 oktober 2024 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 oktober 2024 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het bezwaar een aantal aanvullende beperkingen opgenomen in de FML van 10 oktober 2024. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft hierna opnieuw ingeschat of de eerder geduide functies nog passend zijn. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is eiser per 2 maart 2023 30% arbeidsongeschikt. Aangezien eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd, is volgens verweerder op goede gronden geen WIA-uitkering toegekend.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
In geschil is de vraag of verweerder op goede gronden eiser per 2 maart 2023 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij voor 30% arbeidsongeschikt is.
3.2.
Verweerder mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen.
De medische grondslag van het bestreden besluit
4. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek met de nodige zorgvuldigheid is uitgevoerd. De primaire verzekeringsarts heeft eiser telefonisch gesproken op het spreekuur van 24 november 2023. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het volledige medische dossier van eiser bestudeerd en eiser psychisch onderzocht op het fysieke spreekuur van 5 september 2024. Hij heeft daarnaast medische informatie bij zijn onderzoek betrokken. Ook tijdens de beroepsfase heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de nieuwe ingebrachte medische gegevens. Uit het dossier blijkt niet dat relevante medische diagnoses of andere belangrijke informatie met betrekking tot de datum in geding van 2 maart 2023 buiten beschouwing zijn gebleven.
5.1.
Eiser voert aan dat verweerder zijn psychische klachten heeft onderschat en dat sprake is van ernstigere psychische problematiek dan verweerder rekening mee heeft gehouden. In het bijzonder voert eiser aan dat verweerder gelet op zijn psychische klachten en medicatie een urenbeperking had moeten aannemen.
5.2.
De rechtbank verwerpt het standpunt van eiser dat de verzekeringsarts in bezwaar en beroep ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een ernstiger psychische stoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft begrijpelijk toegelicht dat de psychische toestand van eiser op de datum in geding (nog) niet dermate ernstig was als eiser stelt. Uit het dagverhaal zoals gerapporteerd door de primaire verzekeringsarts blijkt bijvoorbeeld dat eiser rond de datum in geding bij een fitnessschool actief is, dat hij twee tot drie keer per week meestal driekwartier gaat wandelen, dat hij meehelpt in het huishouden, meehelpt met de kinderen naar school brengen, meehelpt met opruimen en soms boodschappen haalt. Verder blijkt uit het dagverhaal dat eiser fietsen leuk vindt en graag met zijn kinderen meefietst. Eiser geeft aan af en toe uiteten te gaan of iets met de familie te doen. De rechtbank constateert dat uit de anamnese in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 september 2024 blijkt dat eiser ernstiger psychische klachten opgeeft. Dit wordt ook ondersteund door de medische stukken die eiser in bezwaar en beroep heeft overgelegd. Echter, deze medische stukken hebben betrekking op een periode van anderhalf jaar na de datum in geding, te weten 2 maart 2023, waardoor de geclaimde psychische klachten niet zonder meer overeenkomen met de medische situatie op de datum in geding. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij op de datum in geding beperkingen ondervond als gevolg van een dermate ernstige psychische stoornis.
5.3.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder zijn psychische klachten in de FML heeft onderschat. De rechtbank stelt vast dat de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser psychisch hebben onderzocht. De primaire verzekeringsarts heeft aan de hand van het functioneren, het ingevulde dagverhaal en op basis van haar eigen psychisch onderzoek vervolgens een inschatting gemaakt van de belastbaarheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aan de hand van dit dagverhaal en een nader psychisch onderzoek aanvullende beperkingen aangenomen. Eiser is onder meer aangewezen op werk waarbij hij niet of nauwelijks wordt afgeleid door activiteiten van anderen, op werk zonder veelvuldige deadlines en productiepieken en op werk waarin geen hoog handelingstempo is vereist. Verder is eiser beperkt ten aanzien van het uiten van eigen gevoelens en samenwerken. De rechtbank acht de onderbouwing van deze beperkingen in de rapporten van de verzekeringsartsen begrijpelijk en voldoende. Eiser heeft niet met medische stukken die betrekking hebben op 2 maart 2023 aannemelijk gemaakt dat zijn psychische beperkingen op die datum erger waren dan in de FML is vastgelegd.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts in bezwaar en beroep voldoende heeft toegelicht waarom, ondanks de psychische klachten en het medicijngebruik van eiser, geen aanleiding bestaat om een beperking van het aantal werkuren toe te kennen. Bij de beoordeling van urenbeperkingen kijkt men standaard naar drie gebieden: de energiebalans, preventie van gezondheidsschade en de beschikbaarheid voor werk. In het geval van eiser is geen sprake van een aandoening die leidt tot significante verstoringen in de energiehuishouding. Er is geen ernstige ziekte die het basale energieniveau verlaagt of ervoor zorgt dat het lichaam onvoldoende energie kan opnemen of gebruiken. Tijdens het spreekuur in bezwaar, dat ongeveer een uur duurde, heeft de verzekeringsarts ook geen objectieve tekenen van opvallende vermoeidheid of achteruitgang waargenomen. Eiser geeft bij de primaire verzekeringsarts weliswaar aan één à twee keer per week een middagdutje te doen, maar hier is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen medische noodzaak voor. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat het medicijngebruik gelet op de werkingsduur niet leidt tot het aannemen van een urenbeperking. Bovendien gebruikt eiser het middel zo min mogelijk. Vanuit preventieve reden ontbreekt ook aanleiding om het werk te beperken, omdat volledig werken in passend werk geen gezondheidsrisico oplevert. Daarnaast zijn er geen aanwijzingen dat eiser vooraf minder uren inzetbaar zou zijn, noch dat behandeling leidt tot verminderde beschikbaarheid.
De arbeidsdeskundige grondslag van het bestreden besluit
6.1.
Eiser stelt dat de drie geselecteerde functies allen meer dan twee jaar na de datum van vastlegging zijn geactualiseerd en derhalve niet passend zijn. Deze beroepsgrond faalt echter. In het schattingsbesluit is bepaald dat de gegevens met betrekking tot de functies in het CBBS, die voor een schatting worden gehanteerd, op de datum van effectuering (in deze beoordeling vastgesteld op 1 maart 2023) niet ouder mogen zijn dan 24 maanden. Vanwege de bijzondere omstandigheden veroorzaakt door COVID-19 is de geldigheidsduur per 1 juli 2021 tijdelijk verlengd tot 48 maanden. Per 18 juni 2022 is deze maximale geldigheidsduur aangepast naar 36 maanden. Deze bijzondere omstandigheid gold tot 1 juli 2023. De drie door de arbeidsdeskundige in bezwaar en beroep geselecteerde functies zijn nog steeds geldig, aangezien deze minder dan 36 maanden voor de genoemde datum voor het laatst zijn geactualiseerd.
6.2.
Eiser voert aan dat de functie van productiemedewerker industrie niet passend is vanwege zijn beperkingen ten aanzien van het gezichtsvermogen. Voor de beoordeling van de geschiktheid voor de geduide functies dient echter te worden uitgegaan van de beperkingen zoals aangegeven door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Ten aanzien van het aspect "visus", waarop eiser zich beroept, is in de FML geen beperking opgenomen. Verweerder heeft toegelicht dat een visusafwijking die met een bril wordt gecorrigeerd, geen beperking vormt voor het verrichten van arbeid. Uit de functieomschrijving blijkt voorts dat bij de uitoefening van de functie gebruik kan worden gemaakt van een dubbele loop en een verstelbaar bureau. Gezien het voorgaande is er geen aanleiding om te veronderstellen dat de functie op grond van visus onvoldoende geschikt is. De rechtbank volgt dan ook de motivering van verweerder dat de functie geschikt is voor eiser.
6.3.
Eiser stelt dat hij de functies van productiemedewerker machinaal inpakken en textielproductenmaker niet kan vervullen, aangezien deze functies intensieve samenwerking met twee collega’s vereisen, waarbij het inpak-, vul- en afvoerwerk in onderlinge afstemming dient te worden afgewisseld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat eiser wel met anderen kan samenwerken, mits dit gebeurt binnen een vooraf duidelijk afgebakende deeltaak. Daarvan is in deze functies sprake. De samenwerking binnen deze functies beperkt zich tot het onderling afstemmen van de taakverdeling. Deze bevindingen zijn afgestemd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die hiermee heeft ingestemd. De rechtbank acht deze motivering navolgbaar.
6.4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat de geduide functies de belastbaarheid van eiser niet overschrijden en dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep deze functies ten grondslag heeft mogen leggen aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.

Conclusie en gevolgen

7.1.
De beroepsgronden slagen niet. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is per 2 maart 2023 met juistheid vastgesteld op 30%.
7.2.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 november 2025.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.