ECLI:NL:RBAMS:2025:8049

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2025
Publicatiedatum
29 oktober 2025
Zaaknummer
13/298169-24; 13/135600-24; 96/294239-23 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Vrijspraak van drie pogingen moord dan wel doodslag, het teweegbrengen van een ontploffing en het voorhanden hebben van twee vuurwapens en een explosief. Veroordeling voor een woninginbraak, het voorhanden hebben van twee vuurwapens en munitie en het rijden zonder rijbewijs. Oplegging jeugddetentie.

Op 13 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van drie pogingen tot moord of doodslag, het teweegbrengen van een ontploffing en het voorhanden hebben van twee vuurwapens en een explosief. De vrijspraak was gebaseerd op onvoldoende bewijs, aangezien er DNA van meerdere onbekende personen op de plaats delict was aangetroffen, waardoor niet kon worden vastgesteld dat de verdachte de dader was. De rechtbank heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een woninginbraak, het voorhanden hebben van twee vuurwapens en munitie, en het rijden zonder rijbewijs. De verdachte heeft bekend dat hij op 18 juli 2024 een poging tot diefstal heeft gepleegd in een woning. De rechtbank heeft de verdachte een jeugddetentie opgelegd van 139 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals hulpverlening en toezicht door Jeugdbescherming Regio Amsterdam. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan benadeelde partijen, maar andere vorderingen zijn niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de noodzaak van een stevige reactie op vuurwapenbezit en inbraak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13/298169-24 (A), 13/135600-24 (B) en 96/294239-23 (C) (ter terechtzitting gevoegd) (Promis)
Datum uitspraak: 13 oktober 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2007,
wonende op het adres [adres 1] ,
hierna te noemen verdachte.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 29 september 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B. van Duijn en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W.P.A. Vos, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door [persoon 1] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), [persoon 2] namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en door [persoon 3] , IFA-coach van verdachte, naar voren is gebracht.
Ook is kennisgenomen van wat door de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 6] , [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8] of namens hen door mw. [persoon 4] van Slachtofferhulp Nederland naar voren is gebracht en van wat door benadeelde partijen [benadeelde partij 9] , [benadeelde partij 10] , [benadeelde partij 11] en [benadeelde partij 12] of namens hen door mr. B. van Straaten naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging van feit 6 (zaak A) is ter zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Aan verdachte is – samengevat – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan
Zaak A
1:
op 8 januari 2024 te Amsterdam het in vereniging teweegbrengen van een ontploffing met gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen;
2:
op 8 januari 2024 te Amsterdam het in vereniging voorhanden hebben van een wapen van categorie II onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een geïmproviseerde explosieve constructie met een stroomdraad;
3:
op 6 april 2024 te Amsterdam poging moord dan wel doodslag op [benadeelde partij 4] en/of zijn ouders;
subsidiair ten laste gelegd als poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 4] en/of zijn ouders;
meer subsidiair ten laste gelegd als bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling van [benadeelde partij 4] en/of zijn ouders;
4:
op 15 april 2024 te Amsterdam poging moord dan wel doodslag op [benadeelde partij 13] en/of zijn ouders en/of zijn zus;
subsidiair ten laste gelegd als poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 13] en/of zijn ouders en/of zijn zus;
5:
op 13 april 2024 te Amsterdam poging moord dan wel doodslag op [benadeelde partij 14] en/of [benadeelde partij 9] en/of [benadeelde partij 10] en/of [benadeelde partij 11] en/of [benadeelde partij 12] ;
subsidiair ten laste gelegd als poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 14] en/of [benadeelde partij 9] en/of [benadeelde partij 10] en/of [benadeelde partij 11] en/of [benadeelde partij 12] ;
6:
op 18 juli 2024 te Amsterdam poging tot diefstal in vereniging met braak en/of verbreking en/of inklimming in de woning van [benadeelde partij 8] en [benadeelde partij 7] ;
7:
in de periode van 5 april 2024 tot en met 15 april 2024 te Amsterdam het voorhanden hebben van wapens van categorie II onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd alarmpistool en een (semi-)automatisch werkend machinepistool;
Zaak B
1:
op 18 april 2024 te Amsterdam het voorhanden hebben van wapens van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten twee pistolen;
2:
op 18 april 2024 te Amsterdam het voorhanden hebben van munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten vier patronen;
Zaak C
op 2 november 2023 te Amsterdam het rijden op een bromfiets zonder een rijbewijs.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zaak A feiten 1 en 2
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde veroorzaken van een ontploffing en het voorhanden hebben van het daartoe bestemde explosief.
Er zijn op de plaats van het delict twee daders gezien. Op de draad van het explosief, die is gebruikt om de ontploffing te veroorzaken, is, naast het DNA van verdachte, DNA aangetroffen van ten minste twee onbekend gebleven andere personen. Het DNA-spoor wijst er dus niet zonder meer op dat het de verdachte is geweest die als (mede) dader de ontploffing met deze draad heeft veroorzaakt nu dat mogelijk de twee andere personen geweest zijn. Nu overig bewijs voor de betrokkenheid van verdachte als mededader ontbreekt, zal de rechtbank verdachte van feit 1 vrijspreken.
Het DNA-spoor levert daarnaast onvoldoende wettig en overtuigend bewijs op dat verdachte het explosief op de datum 8 mei 2024 voorhanden heeft gehad, nu niet is komen vast te staan hoe en wanneer het DNA van verdachte op de draad terecht is gekomen. Ook van feit 2 zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
4.2.
Vrijspraak zaak A feiten 3, 4, 5 en 7.
4.2.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de onder feit 4 en 5 ten laste gelegde poging tot doodslag; verdachte heeft geschoten op twee huizen, terwijl er bewoners in deze huizen aanwezig waren. Ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde heeft de officier van justitie gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de meer subsidiair ten laste gelegde bedreiging. Doordat de bewoners niet thuis waren toen de woning werd beschoten was er geen aanmerkelijke kans op het intreden van de dood of het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel.
4.2.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht verdachte vrij te spreken voor het onder feit 3, 4 en 5 ten laste gelegde. Verdachte is niet betrokken geweest bij de schietincidenten. De belastende gegevens op zijn telefoon leveren hiertoe geen bewijs. Verdachte beschikte, zoals hij bij de politie en ter zitting heeft verklaard, namelijk niet over zijn telefoon ten tijde van de incidenten. Hij heeft de telefoon op die momenten telkens uitgeleend aan een vriend. Daarnaast wijst de raadsvrouw erop dat bij feit 4 gezien is dat de vermoedelijke dader wegfietst in noordelijke richting; dat is de tegenovergestelde richting van het huis van verdachte. Ook hieruit valt af te leiden dat verdachte niet de schutter is geweest.
4.2.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt ten laste gelegd dat hij op drie verschillende huizen met een vuurwapen heeft geschoten. De politie heeft onderzoek gedaan naar de telefoon van verdachte en heeft in verband met alle drie de verdenkingen belastende gegevens aangetroffen.
Feit 3 - [straatnaam 1]
Met betrekking tot de beschieting van de woning aan de [straatnaam 1] straalt de telefoon ongeveer 10 minuten voorafgaand aan het incident een zendmast aan op ongeveer 350 meter afstand van het beschoten huis. Daarnaast is korte tijd na de beschieting met de telefoon gezocht op de straatnaam van het beschoten huis, en op de straatnaam met als toevoeging ‘AT5’.
Feit 4 – [straatnaam 2]
Met betrekking tot de beschieting van de woning aan het [straatnaam 2] , zou de schutter op de fiets zijn. De telefoon van verdachte peilt ongeveer een kwartier voorafgaand aan het incident uit in IJburg op 9 minuten fietsen afstand van het beschoten huis. De telefoon peilt vervolgens een halfuur na het incident uit in [plaatsnaam] , waar verdachte woont (28 autominuten van de plaats delict). Daarnaast is zeer kort voorafgaand aan het incident gezocht op het precieze adres van het beschoten huis via Google Maps en is kort na aan het incident op de website van AT5 gezocht op het adres.
Feit 5 – [straatnaam 3]
De woning aan de [straatnaam 3] is beschoten aan de achterkant, namelijk vanaf [straatnaam 4] . De telefoon van verdachte peilt voorafgaand aan dit schietincident uit in de omgeving van zijn woning; tijdens het incident uit in de buurt van de beschoten woning en 25 minuten na het incident weer uit in de buurt van het huis van verdachte.
De volgende ochtend wordt in de telefoon van verdachte gezocht op ‘ [straatnaam 4] ’, terwijl die betreffende straatnaam in de in de nieuwsberichten niet voorkwam.
Telefoon was in het bezit van verdachte
Verdachte heeft als verklaring voor het aantreffen van de belastende gegevens op zijn telefoon aangevoerd dat hij op die momenten zijn telefoon niet had, want dat hij zijn telefoon aan een vriend uitleende. Wie die vriend is geweest, is onbekend gebleven. Verdachte heeft ook niet kunnen verklaren waarom zijn telefoon telkens moest worden uitgeleend en heeft wisselend verklaard over de duur en frequentie van de uitleenperiodes. De rechtbank acht dit verhaal van verdachte dan ook ongeloofwaardig en schuift het terzijde; de rechtbank gaat er vanuit dat de telefoon steeds bij verdachte in bezit is geweest.
Desondanks onvoldoende wettig bewijs
Voor een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten 3, 4 en 5 is vereist dat uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting buiten redelijke twijfel volgt dat verdachte de schutter is geweest. De rechtbank concludeert dat dat niet het geval is en overweegt als volgt.
Uit de locatie- en zendmastgegevens van de telefoon van verdachte volgt dat verdachte, rond het moment van de beschietingen, telkens dicht in de buurt is geweest van de plaats delict. Ook volgt uit zijn telefoongegevens dat hij gezocht heeft naar adressen van de bewuste woningen en telkens (kort) na de beschietingen online op zoek is gegaan naar nieuwsberichten over de beschietingen. Voor de rechtbank volgt hieruit dat verdachte kennis heeft gehad van en op enige wijze betrokken moet zijn geweest bij alle drie de beschietingen.
Wat die betrokkenheid concreet inhield, kan echter niet worden vastgesteld. Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij de schutter was. De hiervoor genoemde bewijsmiddelen kunnen echter de conclusie niet schragen dat het verdachte was die daadwerkelijk de trekker overhaalde. Ook de door de officier van justitie aangehaalde omstandigheid dat bij de beschietingen op de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] hetzelfde vuurwapen is gebruikt, kan die aan die conclusie niet bijdragen. De bewijsmiddelen laten de allerminst denkbeeldige mogelijkheid open dat verdachte een andere, wellicht ondergeschikte, rol had zoals het leveren van het wapen of op de uitkijk staan. Die bewijsvraag ligt echter niet voor.
Nu de rechtbank op grond van het bewijs niet zonder redelijke twijfel kan vaststellen dat verdachte daadwerkelijk de schutter was, spreekt de rechtbank verdachte vrij van het hem onder feit 3, 4 en 5 ten laste gelegde.
Gelet op het hiervoor overwogene en vanwege het ontbreken van enig ander bewijs, kan evenmin worden bewezen dat verdachte de vuurwapens voorhanden heeft gehad die gebruikt zijn bij beschietingen. Daarom spreekt de rechtbank verdachte ook vrij van feit 7.
De rechtbank realiseert zich dat dit oordeel, in het bijzonder voor de slachtoffers van dit geweld, onbevredigend is. Nu blijft onopgehelderd wie verantwoordelijk is voor de angstaanjagende aanslagen op hun woningen, niet in de laatste plaats omdat verdachte er geen openheid over heeft willen verschaffen maar in plaats daarvan bleef volharden in een ongeloofwaardig verhaal over het uitlenen van zijn telefoon. Dat ongeloofwaardige verhaal levert echter geen bewijs op dat verdachte de schutter was. Een belangrijk uitgangspunt in het Nederlandse strafrecht is dat moet worden voorkomen dat iemand wordt veroordeeld voor iets dat hij of zij niet heeft gedaan.
4.3.
Bewezenverklaring zaak A feit 6
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging tot diefstal in vereniging met braak. Verdachte heeft dit feit ter zitting bekend en de raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich op 18 juli 2024 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal in vereniging met braak.
4.4.
Bewezenverklaring zaak B feiten 1 en 2
4.4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde verboden wapen- en munitiebezit.
4.4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht verdachte vrij te spreken van het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde verboden wapen- en munitiebezit. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de afname van DNA-materiaal bij verdachte onrechtmatig heeft plaatsgevonden nu er geen bevel afname DNA van de officier van justitie in het dossier aanwezig is. Verdachte heeft weliswaar schriftelijk zijn toestemming gegevens voor afname van celmateriaal, maar hij is daarbij niet gewezen op het recht om voorafgaand een advocaat te raadplegen, zoals voorgeschreven. Het bewijs dat met behulp van het verkregen DNA-profiel tot stand gekomen is, is daarmee op onrechtmatige wijze verkregen. Verdachte heeft daardoor nadeel ondervonden in de vorm van een schending van zijn lichamelijke integriteit en zijn privacy. De DNA-match dient te worden uitgesloten van het bewijs.
Ten aanzien van de in de kelderbox aangetroffen pistool van het merk Ceonic heeft de raadsvrouw voorts aangevoerd dat verdachte noch wetenschap, noch beschikkingsmacht heeft gehad over het wapen. Hij leende de sleutel van de kelderbox uit aan andere jongeren die het wapen waarschijnlijk in de kelderbox hebben opgeborgen. Het DNA van verdachte is op het wapen terechtgekomen als gevolg van contaminatie met DNA op andere voorwerpen in de kelderbox.
4.4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Afname DNA-materiaal
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de afname van DNA bij verdachte op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden. In het dossier bevindt zich een proces-verbaal waarneming en afname celmateriaal waarin expliciet is vermeld dat op bevel van de officier van justitie wangslijm werd afgenomen. De afname van DNA-materiaal heeft daarmee op rechtmatige wijze plaatsgevonden. Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank stelt op basis van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast. De politie houdt op 18 april 2024 verdachte staande, omdat hij zonder helm achterop een brommer zit. Bij verdachte wordt een pistool (van het merk Röhm) en munitie aangetroffen. Uit onderzoek blijkt dat op het vuurwapen DNA van verdachte zit.
Dezelfde dag doorzoekt de politie het huis van verdachte en de bijbehorende kelderbox. In de kelderbox treft de politie een pistool (van het merk Ceonic) aan. Op het vuurwapen blijkt eveneens DNA van verdachte te zitten.
De rechtbank overweegt dat het verhaal, dat verdachte zijn sleutel van de kelderbox zou hebben uitgeleend, niet alleen onvoldoende is onderbouwd maar ook wordt weersproken door zijn moeder, die tijdens het verhoor bij de politie bevestigt dat verdachte een aantal dagen zijn sleutel kwijt was maar vervolgens aangeeft dat zij de sleutel onder zijn bed vond. Het alternatieve scenario vindt verder ook geen enkele steun in andere feiten of omstandigheden, en levert bovendien geen verklaring op voor het aangetroffen DNA-spoor van verdachte. Het verweer dat sprake zou zijn van contaminatie is onvoldoende onderbouwd. De rechtbank acht het door de verdachte geschetste alternatieve scenario dan ook onaannemelijk en schuift het terzijde.
Gelet op het aantreffen van het pistool en de munitie in de jaszak van verdachte en het pistool in de kelderbox van verdachte waarvan verdachte de sleutel had en het aantreffen van het DNA van verdachte op beide pistolen is de rechtbank van oordeel dat verdachte wetenschap en beschikkingsmacht had over beide vuurwapens en de bijbehorende munitie. De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte deze vuurwapens en munitie voorhanden heeft gehad zoals ten laste is gelegd onder feit 1 en 2.
4.5.
Ten aanzien van zaak C
Met de officier van justitie en de raadsvrouw acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich op 1 november 2023 schuldig heeft gemaakt aan het rijden op een bromfiets zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het in zaak A onder 6 ten laste gelegde:
op 18 juli 2024 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een andere ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om in een woning gelegen aan [adres 2] , goederen naar hun gading die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 8] en/of [benadeelde partij 7] toebehoorden weg te nemen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak,
- een ruit van voornoemde woning heeft vernield en
- voornoemde woning is binnengegaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde:
op 18 april 2024 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1, te weten een pistool van het merk Ceonic, model Sig Sauer P320, kaliber 9x17mm, zijnde een vuurwapen en een wapen van categorie III onder 1, te weten een pistool van het merk Röhm, model RG96, kaliber 9x17mm voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde:
op 18 april 2024 te Amsterdam munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 4 patronen van het merk Companhia Brasileira de Cartuchos, model volmantel rondneus, kaliber 9x17mm, voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde:
op 1 november 2023, te Amsterdam, als bestuurder van een motorrijtuig (tweewielige bromfiets) heeft gereden op de weg, Stadspark Osdorp, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Die bewijsmiddelen zijn opgesomd in
bijlage IIbij dit vonnis.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 365 dagen waarvan 256 voorwaardelijk met aftrek van voorarrest, met bijzondere voorwaarden zoals door JRBA geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uur.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht bij het bepalen van de straf in matigende zin rekening te houden met het feit dat verdachte al geruime tijd in voorarrest heeft gezeten en daarna gedurende drie maanden een avondklok als bijzondere schorsingsvoorwaarde heeft gehad.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank betrekt bij het bepalen van de strafmaat allereerst de afspraken zoals deze ten aanzien van vuurwapenbezit en inbraak zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor Straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Hierbij betrekt de rechtbank dat verdachte
first offenderis nu verdachte geen strafblad heeft. Daarbij merkt de rechtbank op dat de oriëntatiepunten voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in Amsterdam afwijken van de Landelijke Oriëntatiepunten omdat de laatste jaren veel vuurwapengeweld plaatsvindt in Amsterdam en dit een halt moet worden toegeroepen. Een forse straf geldt als signaal aan de samenleving dat vuurwapenbezit onaanvaardbaar is en in voorkomende gevallen zwaar wordt bestraft.
Daarnaast is voor het bepalen van de straf relevant de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij laat de rechtbank in het bijzonder het volgende meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een inbraak in een huis door een raam in te slaan en via die weg binnen te komen. In het huis bevond zich op dat moment het minderjarige slachtoffer dat tot zijn enorme schrik in zijn eigen slaapkamer geconfronteerd werd met verdachte die hem in de ogen keek en vervolgens wegvluchtte. Op de zitting en uit de toelichting op de vordering benadeelde partij is duidelijk geworden hoe angstaanjagend die inbraak is geweest voor het minderjarige slachtoffer. Verdachte heeft geen enkel respect getoond voor de privé-omgeving en de bezittingen van de slachtoffers door midden in de nacht hun huis te betreden op zoek naar waardevolle spullen. Dit rekent de rechtbank hem bijzonder aan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van twee vuurwapens. Hij heeft daarmee een bijdrage geleverd aan het ongecontroleerde bezit van wapens. Het ongecontroleerde bezit van wapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee en leidt ook tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Tot slot heeft verdachte de Wegenverkeerswet overtreden door zonder rijbewijs op een brommer te rijden. Hiermee heeft verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van de pro Justitia rapportage van 13 februari 2025, opgesteld door [persoon 5] , orthopedagoog-generalist (supervisant) en R. Sterk, psycholoog (supervisor). Uit deze rapportage blijkt het volgende. Bij verdachte is sprake van een disharmonisch intelligentieprofiel waardoor hij laaggemiddeld scoort op de onderdelen probleemoplossend vermogen en de verwerkingssnelheid. Vanuit forensisch oogpunt wordt behandeling en begeleiding geadviseerd. Die behandeling dient zich te richten op zijn bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, waarbij van belang is dat deze zich niet verder in antisociale mate ontwikkeld. Door middel van begeleiding kan verdachte een pro-sociaal netwerk opbouwen en geholpen worden om zijn leven en school weer op de rit te krijgen. Ook is het belangrijk dat systeemtherapie wordt ingezet, aangezien de problematiek deels vanuit het verstoorde leven van verdachte en de zorgen binnen het gezinssysteem komt. Geadviseerd wordt om behandeling en begeleiding als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van hetgeen door de Raad ter zitting naar voren is gebracht en het advies van de Raad van 9 mei 2025 dat strekt tot de oplegging van een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte meewerkt aan hulpverlening, meewerkt aan een IFA-coachingstraject, zich inzet voor het vinden van een positieve vrijetijdsbesteding en naar school dan wel stage gaat. Daarnaast adviseert de Raad tot het opleggen van een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf. Het algemeen recidiverisico komt uit op hoog. Om herhaling te voorkomen is het van belang dat de huidige hulpverlening wordt voortgezet en verdachte zijn veiligheid regelmatig wordt besproken.
De rechtbank heeft tot slot kennisgenomen van de evaluatie ten behoeve van de inhoudelijke zitting door JBRA van 16 september 2025 en de toelichting daarop op de zitting. Verdachte heeft zich goed aan zijn schorsingsvoorwaarden gehouden en werkt ook goed mee met behandelingen. Hij heeft aangegeven mee te zullen werken aan verdere begeleiding en behandeling om zijn positieve ontwikkeling te behouden en recidive voorkomen. Het advies van JBRA strekt tot het opleggen van de maatregel van toezicht en begeleiding en het inzetten van behandeling vanuit De Waag om zo de blijvende veiligheid na te streven en om de ingezette positieve ontwikkeling te behouden.
De rechtbank kan zich in de adviezen van de verschillende deskundigen vinden en betrekt deze bij het bepalen van de straf.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke jeugddetentie rechtvaardigen voor de duur van het voorarrest van verdachte, namelijk 109 dagen. Daarnaast acht de rechtbank een deels voorwaardelijke jeugddetentie noodzakelijk. Verdachte heeft geruime tijd in een schorsing van de voorlopige hechtenis gelopen en heeft in deze periode laten zien zijn leven een positieve wending te geven. De rechtbank wil dat verdachte die positieve ontwikkeling vasthoudt. Een voorwaardelijk strafkader met een verplicht toezicht- en begeleidingskader biedt daartoe de benodigde steun in de rug.
Daarom zal de rechtbank aan verdachte opleggen: een jeugddetentie voor de duur van 139 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad en JBRA. De proeftijd zal worden gesteld op 2 jaar.

9.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

9.1.
Ten aanzien zaak A feit 1:
[benadeelde partij 1]heeft zich gevoegd als benadeelde partij. De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 7.500,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, nu de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde.
9.2.
Ten aanzien zaak A feit 3:
[benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 6] , [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 4]hebben zich gevoegd als benadeelde partij. De benadeelde partijen vorderen ieder elk een schadevergoeding van € 2.500,00 immateriële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren, nu de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde.
9.3.
Ten aanzien van zaak A feit 5:
[benadeelde partij 9]heeft zich gevoegd als benadeelde partij. De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 500,00 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade.
[benadeelde partij 10] , [benadeelde partij 11] en [benadeelde partij 12]hebben zich ook gevoegd als benadeelde partij. De benadeelde partijen vorderen ieder elk een schadevergoeding van tussen de € 1.000,00 en € 1.500,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren, nu de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 5 tenlastegelegde.
9.4.
Ten aanzien van het in zaak A onder feit 6 ten laste gelegde:
[benadeelde partij 8]heeft zich gevoegd als benadeelde partij. De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 10.070,00 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade.
[benadeelde partij 7]heeft zich daarnaast gevoegd als benadeelde partij. De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 633,35 aan materiele schade.
9.4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen kunnen worden toegewezen ten aanzien van de kosten voor het herstellen van de ramen en de immateriële schade. Het aanbrengen van de rolluiken staat in een te ver verwijderd verband van het onder feit 6 ten laste gelegde.
9.4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft primair verzocht de benadeelde partij [benadeelde partij 8] niet-ontvankelijke te verklaren in de vordering, omdat de behandeling een onevenredige belasting van het strafgeding vormt. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [benadeelde partij 8] ten aanzien van de kosten van de rolluiken niet-ontvankelijke dient te worden verklaard in de vordering. Het betreft hier immers geen rechtstreekse schade als gevolg van de inbraak, omdat die rolluiken na de inbraak zijn geïnstalleerd. Ten aanzien van de immateriële schade dient benadeelde partij [benadeelde partij 8] tevens niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu de vordering onvoldoende onderbouwd is en evenmin duidelijk is of de schade het gevolg is geweest van de inbraak. Meer subsidiair is verzocht de vordering te matigen of af te wijzen wegens onvoldoende onderbouwing.
9.4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vorderingen van de benadeelde partijen geen onevenredige belasting van het strafproces opleveren en beoordeelt de vorderingen inhoudelijk.
Materiële schade [benadeelde partij 8]
Ten aanzien van de gevorderde kosten voor het aanbrengen van rolluiken overweegt de rechtbank dat deze schadepost niet is aan te merken als rechtstreeks schade, die is toegebracht door het bewezen verklaarde feit. Dat betekent dat de rechtbank dit deel van de vordering niet-ontvankelijk zal verklaren.
Immateriële schade [benadeelde partij 8]
Met betrekking tot de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW kan, onder meer, een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Van bedoelde aantasting in de persoon 'op andere wijze' is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon 'op andere wijze' sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon 'op andere wijze' als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht of bij gevoelens van angst en/of schrik.
Naar het oordeel van het de rechtbank is de benadeelde 'op andere wijze' in zijn persoon is aangetast. De rechtbank overweegt daarbij dat verdachte midden in de nacht de woning dit minderjarige slachtoffer is binnengegaan en oog in oog met hem heeft gestaan in diens slaapkamer. Het slachtoffer is hier begrijpelijkerwijs ontzettend van geschrokken. Het heeft bij hem onder meer angstgevoelens en slaapproblemen veroorzaakt, hetgeen ook in de onderbouwing van de vordering als benadeelde partij naar voren komt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat woninginbraken gevoelens van onrust veroorzaken bij de slachtoffers, maar in een zaak als deze liggen de nadelige gevolgen zo voor de hand dat de rechtbank een aantasting in de persoon aanneemt zonder dat de benadeelde partij daar nadere gegevens voor dient over te leggen. De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde bedrag van € 1.500,00 billijk is en wijst dat toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (18 juli 2024).
Materiële schade [benadeelde partij 7]
Verdachte heeft door het in zaak A onder feit 6 bewezenverklaarde aan de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade toegebracht. De vordering is niet betwist. De rechtbank wijst de vordering toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (18 juli 2024).
Hoofdelijkheid en schadevergoedingsmaatregel
‬‬‬‬‬‬De rechtbank zal bepalen dat de schadevergoeding hoofdelijk wordt opgelegd. De verdachte is daarmee niet tot vergoeding gehouden voor zover het toewijsbare reeds door de eventuele mededader aan de benadeelde partij is voldaan.
In het belang van de benadeelden [benadeelde partij 8] en [benadeelde partij 7] voornoemd wordt de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd ten aanzien van beide benadeelden. Vanwege het uitgangspunt dat geen gijzeling wordt opgelegd aan verdachten die volgens het jeugdstrafrecht worden berecht, zal de rechtbank de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.

10.Beslag

Tijdens het onderzoek naar het ten laste gelegde zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 4 STK Patroon (2024091517)
  • 1 STK Pistool (OMBOUW GA naar scherp, Röhm) (2024091517)
  • 1 STK Pistool (GETRANSFORMEER GA NAAR SCHERP, Sig Sauer) (2024091517)
  • 1 STK Draad (2024006288)
  • 1 STK Batterij (2024006288)
  • 1 STK Telefoontoestel (Zwart, Merk: Iphone) (2024006288)
10.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de pistolen en de munitie dienen te worden onttrokken aan het verkeer, de draad en de batterij verbeurd dienen te worden verklaard en de telefoon teruggegeven dient te worden aan verdachte.
10.2.
Het oordeel van de rechtbank
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen vuurwapens en munitie zullen worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is immers in strijd met de wet.
Verbeurdverklaring
De inbeslaggenomen draad en batterij zullen verbeurd worden verklaard.
Teruggave aan verdachte
De telefoon zal worden teruggegeven aan verdachte.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, en 311 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994.

12.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart in zaak A onder feit 1, 2, 3, 4, 5 en 7 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder feit 6, het in zaak B onder feit 1 en 2 en het in zaak C ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A:
Ten aanzien van het onder feit 6 ten laste gelegde
poging tot diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, terwijl deze poging tot diefstal vergezeld gaat van de in artikel 311, eerste lid, onder 4º en 5º, van het Wetboek van Strafrecht vermelde omstandigheden
Zaak B:
Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Zaak C:
Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie 139 (honderdnegenendertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht (te weten 109 dagen), bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden,
Beveelt dat een gedeelte, groot
30 (dertig) dagen, van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaar onder de algemene voorwaarde dat veroordeelde
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- meewerkt aan alle hulpverlening die Jeugdbescherming nodig acht (waaronder systeemtherapie);
- meewerkt aan IFA-coaching;
- zich zal inzetten voor het vinden van een positieve vrijetijdsbesteding en het behouden hiervan;
- naar school/stage zal gaan volgens het rooster.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan
Jeugdbescherming Regio Amsterdam,een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Benadeelde partij [benadeelde partij 8]
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk, hoofdelijk toe tot een bedrag van € 1.500,00 (vijftienhonderd euro) bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 juli 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan
[benadeelde partij 8]het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve
van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 8] , te betalen de som € 1.500,00 (vijftienhonderd euro) bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 juli 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 8] voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 7]
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk, hoofdelijk toe tot een bedrag van € 633,35 (zeshonderddrieëndertig euro en vijfendertig cent) bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 juli 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan
[benadeelde partij 7]het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve
van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 7] , te betalen de som € 633,35 (zeshonderddrieëndertig euro en vijfendertig cent) bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 juli 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Andere benadeelde partijen
Bepaalt dat de benadeelde partijen
[benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 6] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 9] , [benadeelde partij 10] , [benadeelde partij 11] en [benadeelde partij 12]niet-ontvankelijk zijn in hun vordering.
Overig
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
  • 4 STK Patroon (2024091517)
  • 1 STK Pistool (OMBOUW GA naar scherp, Röhm) (2024091517)
  • 1 STK Pistool (GETRANSFORMEER GA NAAR SCHERP, Sig Sauer) (2024091517)
Verklaart
verbeurd:
  • 1 STK Draad (2024006288)
  • 1 STK Batterij (2024006288)
Gelast de
teruggaveaan verdachte van:
1 STK Telefoontoestel (Zwart, Merk: Iphone) (2024006288)
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. van Luijck, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. K.M. van Hassel en E. Diepraam, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van T. Bongenaar, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 oktober 2025.