ECLI:NL:RBAMS:2025:8048

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
29 oktober 2025
Zaaknummer
13/320221-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en zware mishandeling van een sekswerker met het wegmaken van het lijk

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 30 oktober 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de doodslag op een jonge vrouw, die als sekswerker werkzaam was. De verdachte heeft de vrouw op 28 november 2023 in zijn woning in Amsterdam om het leven gebracht door haar te stranguleren en/of te verwurgen. Na haar overlijden heeft hij haar lichaam in het IJ gegooid, waarbij hij het lichaam in isolatiemateriaal en schilderstape heeft gewikkeld om het te verbergen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de dood van de vrouw heeft veroorzaakt, maar niet met vol opzet, waardoor er sprake is van voorwaardelijk opzet. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar, met aftrek van voorarrest, en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen, de ouders van het slachtoffer, toegewezen voor zowel immateriële als materiële schade, als gevolg van het gewelddadige overlijden van hun dochter.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/320221-23
Datum uitspraak: 30 oktober 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
thans gedetineerd in [naam Justitieel Complex] ,
en aldaar ingeschreven (adres [adres] ).

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 15 en 16 september 2025 (inhoudelijke behandeling) en 30 oktober 2025 (sluiting en uitspraak).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mr. G.M. Kolman en S. de Klerk (hierna gezamenlijk aangeduid als: de officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadslieden mr. N.W.A. Dekens en mr. A. Vehab, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door of namens de benadeelde partijen/nabestaanden [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , bijgestaan door mr. A.F.G. Pennino, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 15 september 2025 – kort gezegd ten laste gelegd dat hij op 28 november 2023 in Amsterdam
1. [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door verwurging, strangulatie en/of verstikking;
Subsidiair is tenlastegelegd dat het aan verdachtes schuld is te wijten dat [slachtoffer] is overleden;
2. [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel in de schaamstreek heeft toegebracht;
Subsidiair is dit ten laste gelegd als een poging zware mishandeling;
Meer subsidiair als mishandeling;
3. Het in vereniging verbergen, wegvoeren en/of wegmaken van het lijk van [slachtoffer] , met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft – overeenkomstig het op schrift gestelde requisitoir – gerekwireerd tot bewezenverklaring van doodslag (feit 1 primair), zware mishandeling (feit 2 primair) en het medeplegen van het wegmaken van het lichaam van [slachtoffer] (feit 3).
Zij heeft de daarvoor relevante bewijsmiddelen genoemd en verwezen naar jurisprudentie.
Ten aanzien van feit 1 primair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat er, gelet op de aard en ernst van de letsels, sprake is van vol opzet op het overlijden van [slachtoffer] .
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich – overeenkomstig het op schrift gestelde pleidooi – op het standpunt gesteld dat verdachte [slachtoffer] niet opzettelijk om het leven heeft gebracht, maar dat – kort gezegd – sprake is van dood door schuld (feit 1 subsidiair). Verdachte en [slachtoffer] hebben een seksafspraak gehad en waren beiden onder invloed van alcohol en drugs. Zij hield van stevige seks en verdachte is daarin meegegaan, wat uiteindelijk moet hebben geleid tot letsel en bewustzijnsverlies bij [slachtoffer] . Hierna is zij op de badrand gevallen en heeft verdachte tevergeefs geprobeerd haar te reanimeren. Dat verdachte [slachtoffer] pijn of letsel heeft toegebracht staat niet ter discussie. Verdachte ontkent echter dat hij haar opzettelijk heeft gewurgd, gestranguleerd, gesmoord dan wel met opzet haar ribben heeft gebroken. Verdachte heeft haar dood op geen enkel moment gewild. Er is onvoldoende duidelijkheid over de precieze toedracht rond het overlijden van [slachtoffer] om tot bewezenverklaring van opzet op haar dood te kunnen komen. Wat verdachte verklaart past bij aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Verdachte is kennelijk onbedoeld onvoorzichtig en hardhandig geweest. [slachtoffer] heeft niet laten blijken dat het te hard was. Gevoelens van woede of boosheid heeft verdachte niet gehad.
Ten aanzien van feit 2 primair heeft de verdediging bepleit dat van zwaar lichamelijk letsel geen sprake is, subsidiair dat het opzet op het toebrengen daarvan ontbreekt, zodat verdachte vrijgesproken moet worden van zware mishandeling. Vanwege het ontbreken van opzet dient volgens de verdediging ook vrijspraak te volgen voor de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling (feit 2 subsidiair). Ten aanzien van de onder feit 2 meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling en het onder feit 3 ten laste gelegde (het medeplegen van het wegmaken van het lichaam) refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op woensdag 29 november 2023 kwam er bij de politie een melding binnen dat er een persoon in het water van het IJ zou drijven in de omgeving van de pont Distelweg – Grasweg in Amsterdam Noord. [2] Het bleek te gaan om een overleden vrouw. Zij lag in een foetushouding, was naakt en omwikkeld met materiaal lijkend op isolatiemateriaal. [3] Door de schouwarts werd uitgebreid letsel gezien in de vorm van bloeduitstortingen, met name in het genitale gebied. Rondom de schouders zat schilderstape gebonden met daaraan op isolatiemateriaal/-plastic lijkend materiaal, gewikkeld over de romp naar de benen. De schouwarts stelde een niet-natuurlijk overlijden vast. [4]
Op donderdag 30 november 2023 kreeg de politie opdracht om naar de woning van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) op de [adres] te gaan. Meldster [naam melder] maakte zich, gelet op de manier waarop zij de woning aantrof, zorgen om haar vriendin [slachtoffer] , die zij sinds dinsdagochtend niet meer had gesproken. [5] Als de verbalisanten de woning na onderzoek willen verlaten, zien zij een recente aandacht vestiging op hun telefoon met daarbij een foto van de in het IJ aangetroffen vrouw. Zij herkennen de vrouw op de foto als de vrouw die ze op foto’s in de woning van [slachtoffer] hadden gezien. [6] De daarop volgende identificatie bevestigde dat de aangetroffen dode vrouw in het IJ de 35-jarige [slachtoffer] betrof, geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] . [7]
[slachtoffer] was tot haar dood werkzaam als sekswerker onder de naam ‘ [werknaam] ’ en bood haar diensten aan via de website Kinky.nl. Ze maakte voor dit werk gebruik van een mobiele telefoon met het telefoonnummer [werktelefoonnummer] (hierna: de werktelefoon). [8] Uit de opgevraagde historische gegevens van dit telefoonnummer bleek dat zij op 28 november 2023 om 14:31 uur en 14:34 uur voor het laatst contact had met de gebruiker van het telefoonnummer [nummer] . [9] Dit telefoonnummer stond op naam van verdachte en bleek bij hem in gebruik. [10] Op 28 november 2023 om 15:36 uur maakte zowel de telefoon van verdachte als de werktelefoon van [slachtoffer] gebruik van dezelfde zendmast aan de [adres] . [11] Uit een netwerkmeting bleek dat de woning aan de [adres] , waar verdachte destijds tijdelijk verbleef, valt onder het bereik van de zendmast aan de Baarsjesweg. [12] Op camerabeelden werd gezien dat op 28 november 2023 de bus van verdachte (Peugeot Expert met kenteken [kenteken] ) omstreeks 15:36 uur geparkeerd werd in de Jacob van Lennepstraat en gelijktijdig werd er in die omgeving een nieuwe parkeersessie door verdachte gestart. [13]
De werktelefoon van [slachtoffer] bleef op 28 november 2023 tot 18:37 uur gebruik maken van de zendmast aan de Baarsjesweg 224. [14] Daarna is er door de werktelefoon geen gebruik meer gemaakt van het mobiele netwerk. [15]
Naast haar werktelefoon beschikte [slachtoffer] over een mobiele privé-telefoon, met telefoonnummer [nummer] . [16] Uit de historische telecomgegevens van dit telefoonnummer bleek dat dit nummer op 30 november 2023 nog contact maakte met het netwerk en die dag tot 10:25 uur eveneens gebruik maakte van de zendmast aan de [adres] . In de loop van de dag verplaatste het toestel met dit nummer zich en peilde het uiteindelijk uit bij het Afval Energie Bedrijf (AEB) aan de Amerikahavenweg in Amsterdam. [17] De bedrijfsvoering van AEB werd daarop tijdelijk stilgelegd om het afval te kunnen doorzoeken. Door de politie werden op 1 december 2023 twee vuilniszakken aangetroffen met daarin onder andere de privé-telefoon van [slachtoffer] , bebloed beddengoed en een zwart bandje met zilveren ringen. [18]
Op 2 december 2023 is verdachte aangehouden in de woning aan de [adres] . [19]
De knoop en de uiteinden van de knoop van de bij het AEB aangetroffen vuilniszak, het daarin aangetroffen bebloede beddengoed en het zwarte bandje werden door de forensische opsporing bemonsterd op aanwezigheid van DNA en door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) onderzocht. Uit de bemonstering van bloed op een hoeslaken kon een DNA-mengprofiel worden bepaald van minimaal drie personen, waarbij DNA afkomstig kan zijn van [slachtoffer] (resultaat met een berekende bewijskracht van meer dan 1 miljard) en verdachte (resultaat met een berekende bewijskracht van ongeveer 26 miljoen).
Op het zwarte bandje is op verschillende plaatsen (middendeel van het bandje, ringetje aan linker uiteinde en ringetje aan rechter uiteinde) bloed aangetroffen. Het daarin aanwezige DNA kan afkomstig zijn van [slachtoffer] . In het aangetroffen bloedspoor nabij het rechter uiteinde van het bandje werd een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal twee personen, waarbij DNA afkomstig kan zijn van verdachte (resultaat met een berekende bewijskracht meer dan 1 miljard) en van [slachtoffer] (resultaat met een berekende bewijskracht meer dan 1 miljard). [20]
Bevindingen en conclusies van de forensisch patholoog
De sectie op het lichaam van [slachtoffer] leidde tot de volgende bevindingen en conclusies. [21]
Verspreid over het lichaam werden talloze letsels aangetroffen.
Rond de hals en nek was een snoerteken met een breedte wisselend tussen circa 0,5 tot 1 cm, dat is ontstaan door toesnoerende krachtinwerking met één of meerdere structuren (strangulatie). Ter hoogte van de halsregio zijn ook verspreid bloeduitstortingen aangetroffen; met verder bloeduitstortingen in de weke delen van de hals en een breuk van het tongbeen rechts. Hierbij kan sprake zijn geweest van bijkomende (samen)drukkende en/of stomp botsende krachtinwerking op de hals. De toesnoerende en/of (samen)drukkende krachtinwerking op de hals kan zonder meer hebben geleid tot het overlijden via belemmering van de bloedsomloop van het hoofd (met zuurstofgebrek van de hersenen tot gevolg). De tekenen van bloedstuwing ter hoogte van het hoofd kunnen hierbij worden gezien als begeleidende verschijnselen. [22]
Ter hoogte van de neus en de lippen was letsel door stomp botsende en/of (samen)drukkende krachtinwerking. Een afsluiten van de ademwegen door (samen)drukkende krachtinwerking op de neus en de mond (smoren) kan via ademhalingsfunctiestoornissen hebben geleid tot of bijgedragen aan het overlijden. [23]
Daarnaast waren enkele recente ribbreuken met forse omgevende bloeduitstorting alsook bloeduitstortingen in de rugspieren door (hevige) stomp botsende en/of samendrukkende krachtinwerking. Als in geval van samendrukkende krachtinwerking sprake is geweest van belemmering van de ademhalingsbewegingen kan dit hebben geleid tot of bijgedragen aan het overlijden. [24]
Ter hoogte van het gelaat en de schedelhuid waren uitgebreide letsels door stomp botsende en/of schavende krachtinwerking (zoals vallen, stoten of slagen). Gezien het ontbreken van betekenisvol letsel in de schedelholte heeft deze krachtinwerking geen directe rol van betekenis gespeeld ten aanzien van het overlijden, maar kan het eventueel aanleiding hebben gegeven tot bewustzijnsstoornissen. [25]
Ter hoogte van de onderbuik en de vulva was zeer uitgebreide bloeduitstorting waarneembaar door zuigende, stomp botsende en/of samendrukkende krachtinwerking. De zwelling met relatief scherpe begrenzing ter hoogte van de vulva kan eventueel het gevolg zijn van de toepassing van een vaginapomp. Ter hoogte van de schaamlippen waren weefselscheuren door overrekking; zoals kan zijn ontstaan bij stomp botsende krachtsinwerking (of andersoortige handelingen met forse oprekking van de schaamlippen). [26]
De forensisch patholoog heeft geconcludeerd dat het overlijden van [slachtoffer] zonder meer kan worden verklaard op basis van toesnoerende en/of (samen)drukkende krachtinwerking op de hals (strangulatie en/of verwurging), al dan niet in combinatie met (samen)drukkende krachtinwerking op de neus en mond (smoren) en/of romp. Dit wordt ondersteund door de resultaten van dateringsonderzoek op verschillende huidletsels, bloeduitstortingen in spieren en breuken, die passen bij een ontstaan van genoemde letsels kort voor overlijden. Met name waren er geen aanwijzingen voor een (betekenisvolle) overleving van bloeduitstortingen ter hoogte van de wekedelen van de hals en de breuk van het tongbeen. Een andersoortige doodsoorzaak is niet gebleken. [27]
3.3.2.
Verklaring verdachte
Verdachte is meerdere malen bij de politie verhoord en heeft steeds – ook ter terechtzitting – uitvoerig verklaard over hetgeen hij zich herinnert van wat er volgens hem op 28 en 29 november 2023 heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft over die gebeurtenissen wisselende verklaringen afgelegd, maar is uiteindelijk, in de kern, bij het volgende gebleven.
Verdachte heeft [slachtoffer] op 28 november 2023 in de middag opgehaald voor een seksafspraak en haar meegenomen naar de woning aan de [adres] , waar hij tijdelijk verbleef. [28] Verdachte kan zich niet goed herinneren wat er daarna allemaal is gebeurd. Hij herinnert zich alleen momentopnames. [slachtoffer] had bij binnenkomst geen zichtbare letsels. Er is hem niets aan haar lichaam opgevallen. [29] Verdachte en [slachtoffer] zijn (uiteindelijk) naar de slaapkamer gegaan en op bed beland. Zij was naakt. Ze waren met elkaar bezig. Zij hield van stevig en verdachte is daar in meegegaan. Verdachte heeft haar wat tikjes gegeven tegen onder andere haar gezicht en schaamstreek. Hij heeft haar in haar gezicht of op haar wang, in de schaamstreek en op haar kont geslagen. Hij heeft aan haar haar getrokken en in haar tepels gebeten. [30] Ook heeft hij aan haar schaamlippen getrokken en erin gebeten. [31] [slachtoffer] zat of lag op haar knieën voor verdachte op het bed en hij was haar aan het slaan, totdat ze niet meer reageerde. Ze lag voorover op het bed op haar buik. Verdachte pakte haar beet maar ze reageerde niet. [32] Waar verdachte eerst heeft verklaard dat zij een koord om haar nek wilde, heeft hij daarna verklaard dat hij zich niet kan herinneren wie op het idee kwam om een koord te gebruiken, of hij het erom had gedaan, hoe lang, hoe hard en of het bij het spel hoorde. Op enig moment zag verdachte dat zij een koord om haar nek had. Verdachte heeft het koord van haar nek gehaald en toen hij haar omdraaide, zag hij dat er wit slijm uit haar mond kwam. [33] Verdachte heeft haar rechtop op bed gezet en merkte toen dat zij bloedde. Hij dacht dat zij ongesteld was geworden. [34] Verdachte heeft haar naar de badkamer getild en in bad gelegd om haar weer bij te brengen. In bad is [slachtoffer] op enig moment weer bijgekomen en in vreselijke paniek uit bad gesprongen. Verdachte heeft haar proberen te kalmeren door haar vast te houden. Op dat moment zijn zij samen gevallen en is verdachte boven op haar terecht gekomen. Ze is voorover gevallen met haar knieën tegen het bad en met haar hoofd over het bad. Toen hij haar wilde oppakken, vouwde ze als een pop dubbel. Er zat geen teken van leven meer in. Ze was helemaal slap. [35] Verdachte heeft nog geprobeerd haar te reanimeren.
3.3.3.
Het oordeel ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank stelt op basis van de verklaring van verdachte, de telecomgegevens en de forensische bevindingen vast dat [slachtoffer] op 28 november 2023 is overleden.
Alhoewel verdachte uitvoerig heeft verklaard over wat zich tijdens zijn contact met [slachtoffer] op 28 november 2023 tot en na haar overlijden in de woning heeft afgespeeld, constateert de rechtbank dat hij zijn verklaring in de loop der tijd op belangrijke onderdelen heeft gewijzigd. Daarnaast heeft verdachte bij herhaling aangegeven dat er gaten in zijn geheugen zitten en dat hij zich veel niet kan herinneren. Om die reden zal de rechtbank behoedzaam omgaan met zijn verklaringen en deze alleen voor het bewijs gebruiken voor zover deze steun vinden in andere bewijsmiddelen en niet in strijd zijn met de forensische bevindingen.
Op grond van de bevindingen van de forensisch patholoog stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge van strangulatie en/of verwurging, al dan niet in combinatie met (samen)drukkende krachtinwerking op de neus en mond (smoren) en/of romp.
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] op enig moment een bandje om haar hals had zitten en dat zij haar bewustzijn was verloren. [36] Dit deel van de verklaring van verdachte wordt ondersteund door het waargenomen snoerteken in de hals van [slachtoffer] en de conclusie van de forensische patholoog dat dit is ontstaan door toesnoerende krachtinwerking met één of meerdere structuren (strangulatie). De rechtbank stelt vast dat op het bebloede bandje dat is gevonden in één van de vuilniszakken bij het AEB, het DNA van zowel verdachte als van [slachtoffer] zat. [37] Hoewel de forensisch patholoog niet met zekerheid kan vaststellen dat [slachtoffer] met dit specifieke bandje is gestranguleerd [38] , staat voor de rechtbank vast dat zij met dit of een vergelijkbaar bandje is gestranguleerd.
Uit het dateringsonderzoek van de huidletsels is gebleken dat de huidletsels verspreid over het lichaam zijn ontstaan rondom het overlijden dan wel binnen meerdere uren voor het overlijden. [39] Er zijn geen aanwijzingen voor oudere letsels. [40] Voorts volgt uit het dateringsonderzoek dat de ribbreuken eerder zijn ontstaan dan de letsels ter hoogte van de hals. [41] Uit het dossier blijkt niet van enig zichtbaar letsel bij [slachtoffer] voorafgaand aan de afspraak met verdachte. [42] Ook verdachte is naar eigen zeggen niets opgevallen aan het lichaam van [slachtoffer] . [43] De rechtbank komt daarom tot de vaststelling dat alle hiervoor onder het kopje ‘
Bevindingen en conclusies van de forensisch patholoog’genoemde letsels zijn ontstaan tijdens de afspraak met verdachte.
Het door verdachte geschetste scenario dat [slachtoffer] is overleden door een val op de badrand past niet bij de bevindingen van de forensisch patholoog. De patholoog heeft namelijk gerapporteerd dat, gezien het ontbreken van betekenisvol letsel in de schedelholte, een krachtinwerking op de schedel geen directe rol van betekenis heeft gespeeld ten aanzien van het overlijden. [44] Ook in het geval het tongbeen door een val op de badrand zou zijn gebroken, vormt dat geen verklaring voor het overlijden, nu de conclusie van de forensisch patholoog is dat [slachtoffer] door strangulatie en eventueel bijkomende verwurging om het leven is gekomen. Een breuk van het tongbeen leidt op zichzelf niet tot bewustzijnsstoornissen en overlijden. [45] Indien de breuk zou zijn ontstaan door de door verdachte beschreven val, is geen sprake geweest van een voldoende langdurige en betekenisvolle krachtinwerking, die nodig is om te komen tot zodanig zuurstoftekort dat de dood optreedt. In het algemeen wordt aangenomen dat een dergelijke krachtinwerking ten minste één tot enkele minuten moet duren om tot overlijden te kunnen leiden. [46]
Uit het dossier kan worden afgeleid dat [slachtoffer] veelvuldig verdovende middelen gebruikte, zo ook op de dag van haar overlijden. [47] Ten aanzien van de mogelijkheid dat [slachtoffer] zou zijn overleden als gevolg van intoxicatie, zoals gesuggereerd door verdachte, heeft de patholoog gerapporteerd dat de forensisch pathologische bevindingen en dan met name de resultaten van dateringsonderzoek niet passen bij een toxicologisch gerelateerd overlijden. [48] Uit de beantwoording van de aanvullende vragen door de toxicoloog volgt dat een toxicologische doodsoorzaak alleen kan worden geconcludeerd bij uitsluiting van een meer waarschijnlijke anatomische doodsoorzaak. [49] Gelet op de bevindingen van zowel de patholoog als de toxicoloog sluit de rechtbank een overlijden als gevolg van intoxicatie door overmatig gebruik van verdovende middelen uit.
De rechtbank acht het voorts niet aannemelijk dat [slachtoffer] slachtoffer is geworden van consensuele wurgseks. Uit het gebruikersprofiel van [slachtoffer] op Kinky.nl, waarin zij zichzelf omschreef als
‘sexy party girl’volgt welke diensten zij aanbood. Geen van de aangeboden diensten heeft betrekking op geweld, bruutheid en/of dwang met seksueel oogmerk. Voorts volgt uit getuigenverklaringen van vriendinnen/ex-collega sekswerkers en voormalig bedpartners van [slachtoffer] niet dat zij harde seks, SM, of wurgseks aanbood of waardeerde. Zo heeft een goede vriendin van haar, [naam goede vriendin] , met wie ze ook weleens een klant deelde, verklaard dat SM of wurgseks niet hoorde bij de diensten die [slachtoffer] verleende. Zij deed geen extreme dingen zoals vastgebonden worden of heel hard worden geslagen. Getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat [slachtoffer] niet open stond voor wurgseks, zich laten slaan of andere vormen van geweld. Zij was niet in voor dergelijke extreme dingen. Getuige [naam getuige 2] heeft verklaard dat hij enkele jaren een (seksuele) relatie had met [slachtoffer] , zij niet van de extreme seks was, nooit aan SM deed en dat soort dingen nooit zou doen, ook al zou een klant het vragen. [naam ex-partner] , ex-partner van [slachtoffer] , heeft verklaard dat zij nooit aan bondage of extreme seks hebben gedaan. Ook vaste klant [naam vaste klant] heeft benadrukt dat [slachtoffer] niet aan extreme seks deed en heel duidelijk haar grenzen aangaf.
Daarbij merkt de rechtbank op dat de hoeveelheid letsels en de ernst daarvan zich in geen enkel opzicht verhouden tot het in consensus ondergaan van SM of wurgseks. Niemand zal zich vrijwillig op deze manier laten toetakelen. Bovendien zou [slachtoffer] vanwege de verwachte hersteltijd van het letsel maandenlang geen sekswerk kunnen verrichten en dus geen inkomen genereren, wat alleen al vanuit professioneel oogpunt hoogst onaannemelijk is.
Op basis van de onderzoeksbevindingen is niet uit sluiten dat verdachte, zoals hij zelf verklaard heeft, heeft geprobeerd om [slachtoffer] te reanimeren. Echter kan reanimatie haar overlijden niet verklaren, nu uit dateringsonderzoek volgt dat twee van de ribbreuken zijn ontstaan circa meerdere tientallen minuten voor het overlijden en dat de ribbreuken eerder zijn ontstaan dan de dodelijke letsels ter hoogte van de hals.
Met het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat het letsel dat tot de dood van [slachtoffer] heeft geleid door verdachte is toegebracht in de uren die hij met haar samen was op 28 november 2023. De verklaringen van verdachte over het ontstaan van de letsels zijn strijdig met de bevindingen van de forensisch patholoog.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door haar hals te stranguleren met een bandje en/of haar met zijn handen te verwurgen, al dan niet in combinatie met een samendrukkende krachtsinwerking op de neus en mond (smoren) en/of de romp.
De rechtbank kan op basis van het onderzoek en het verhandelde ter terechtzitting niet vaststellen dat sprake is geweest van vol opzet op de dood van [slachtoffer] , maar wel van opzet in voorwaardelijk zin. Het is een feit van algemene bekendheid dat iedere afklemming van de hals een risicovolle handeling is, die bij het langer aanhouden daarvan de aanmerkelijke kans in het leven roept dat iemand door belemmering van de bloedsomloop met zuurstofgebrek aan de hersenen tot gevolg komt te overlijden. Voor strangulatie dan wel verwurging zodanig dat de dood intreedt is vereist dat de grote bloedvaten aan beide zijden van de hals strak en voldoende langdurig, één tot enkele minuten, worden afgeklemd. [50] Gelet op de duur en intensiteit van die handeling, kan het – behoudens contra-indicaties, die hier niet aanwezig zijn – niet anders zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden met zijn handelen bewust heeft aanvaard. Het risico heeft zich ook verwezenlijkt, nu [slachtoffer] is overleden. De rechtbank acht daarmee de primair ten laste gelegde doodslag bewezen.
3.3.4.
Het oordeel ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Verklaring verdachte
Verdachte heeft ten aanzien van het letsel aan de schaamlippen en vulva van [slachtoffer] , zoals opgenomen in de tenlastelegging onder feit 2, verklaard dat hij haar meerdere ‘tikjes’ heeft gegeven tegen haar schaamstreek, getrokken heeft aan haar schaamlippen en gehapt, gesabbeld en gebeten heeft in haar schaamlippen. [51] Verdachte heeft, geconfronteerd met de foto’s en de omschrijving van het letsel, verklaard dat hij tijdens de seks geen letsel bij [slachtoffer] heeft gezien en dat het er mogelijk harder aan toe is gegaan dan dat hij op dat moment doorhad en dan hij zich herinnert. [52]
Zwaar lichamelijk letsel
Naar het oordeel van de rechtbank staat op basis van de verklaring van verdachte, ondersteund door de bevindingen van de forensisch patholoog inhoudende dat de letsels zijn ontstaan binnen enkele uren voor het overlijden, vast dat de bij [slachtoffer] geconstateerde letsels aan de schaamlippen en de vulva zijn toegebracht door verdachte.
De aard van het letsel in de schaamstreek wordt door de forensisch patholoog als volgt omschreven: “Ter hoogte van de onderbuik en de vulva was zeer uitgebreide bloeduitstorting door zuigende, stomp botsende en/of samendrukkende krachtinwerking. De zwelling met relatief scherpe begrenzing ter hoogte van de vulva kan eventueel het gevolg zijn van de toepassing van een vaginapomp. Ter hoogte van de schaamlippen waren weefselscheuren door overrekking; zoals kan zijn ontstaan bij stomp botsende krachtinwerking (of andersoortige handelingen met forse oprekking van de schaamlippen).” [53]
De vraag is of het hiervoor omschreven letsel kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat ook buiten de in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) genoemde gevallen lichamelijk letsel als zwaar kan worden aangemerkt indien dat voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit het aanvullend bericht van de forensisch patholoog volgt dat het lichamelijk herstel van het letsel ter hoogte van de schaamstreek naar verwachting meerdere weken tot maanden zou duren onder adequate medische begeleiding. Voor bloeduitstortingen is de gangbare hersteltijd meerdere dagen tot enkele weken. [54]
Hoewel vanwege het overlijden van [slachtoffer] geen informatie meer kan worden verkregen over daadwerkelijk medisch ingrijpen en uitzicht op (volledig) herstel, is de rechtbank op grond van de informatie van de forensisch patholoog van oordeel dat het letsel aan de schaamlippen (gaten en huidscheuren) naar zijn aard, de verwachte hersteltijd en de noodzaak van adequate medische begeleiding, zonder meer als zwaar lichamelijk letsel dient te worden aangemerkt.
Dat is anders voor de bloeduitstortingen aan de vulva. Ondanks het gegeven dat het duidelijk zichtbare letsel voor de beeldvorming zeer naar en bepalend is, valt het naar het oordeel van de rechtbank, onder andere vanwege de te verwachten hersteltijd, niet te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 Sr. Dit neemt niet weg dat het letsel aan de vulva is toegebracht door verdachte. Bij het ontstaan van dit letsel moet [slachtoffer] pijn hebben ervaren. Verdachte heeft zich daarmee tevens schuldig gemaakt aan mishandeling (meer subsidiair).
Opzet
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat verdachte door zijn handelen op zijn minst genomen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] daarbij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De weefselscheuren in de schaamlippen zijn van dusdanige aard en ernst dat het niet anders kan dat verdachte forse kracht daarop heeft uitgeoefend. Door met forse kracht tegen de schaamlippen te slaan, daaraan te trekken en/of daarin te bijten en happen, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank ten aanzien van het letsel aan de schaamlippen het primair ten laste gelegde bewezen (zware mishandeling) en ten aanzien van het letsel aan de vulva het meer subsidiaire ten laste gelegde (mishandeling).
3.3.5.
Het oordeel ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij, nadat [slachtoffer] in de badkamer lag en niet meer bewoog, hulp is gaan halen en naar het huis van een kennis (getuige [naam getuige 3] ) is gegaan. Daar aangekomen trof hij zijn broer [naam broer verdachte] . [55] Zijn broer zou, nadat verdachte vertelde wat er was gebeurd, hebben gezegd: “Jij gaat naar de moskee, ik breng die boot er heen en dan zoek je het maar uit, want ik wil er verder niks mee te maken hebben.” [56] Verdachte heeft verder verklaard dat hij het lichaam van [slachtoffer] in zijn bus heeft gelegd, naar de afgesproken plek vlakbij de moskee is gereden, haar daar in de boot heeft gelegd, vervolgens naar het IJ is gevaren en het lichaam in het water heeft gelegd. [57]
Camerabeelden
Op camerabeelden van 28 november 2023 is te zien dat de bus van verdachte om 22:48 uur het parkeervak op de Jacob van Lennepstraat verlaat. De bus slaat linksaf de Jan Pieter Heijestraat in, richting de Kinkerstraat en slaat vervolgens linksaf in de richting van de Kinkerbrug. Op de beelden is te zien dat de bestuurder bovenkleding met lichtkleurige mouwen draagt. [58] Om 23:04 uur is te zien dat een boot, genaamd de [naam boot] , langs de Baarsjesweg vaart, gaande in de richting van de moskee. De schipper is volledig gekleed in donkerkleurige kleding. [59] Om 23:51 uur, na de wissel van de schipper, is te zien dat de [naam boot] over het Westerkanaal in de richting van het IJ vaart en dat de schipper dan donkerkleurige bovenkleding draagt met lichtkleurige mouwen. [60]
Uit de getuigenverklaring van [naam getuige 3] volgt dat [naam broer verdachte] die nacht, toen verdachte met de [naam boot] terug kwam varen, tegen verdachte heeft geschreeuwd:
“Waarvoor heb je dat anker niet gebruikt? Lul nou komt ze weer boven drijven”. [61] Zowel [naam getuige 3] [62] als [naam eigenaar boot] [63] , eigenaar van de [naam boot] , hebben verklaard dat het anker dat op de [naam boot] lag op het moment dat verdachte ermee terug kwam varen, thuishoort op een andere boot.
Medeplegen
Hoewel verdachte degene is geweest die de boot met daarin het lichaam van [slachtoffer] naar het IJ heeft gevaren en haar lichaam daar in het water heeft gegooid, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat ook [naam broer verdachte] een substantiële bijdrage heeft geleverd aan het wegvoeren en wegmaken van lichaam van [slachtoffer] . Zo heeft hij de boot ter beschikking gesteld – een noodzakelijke schakel in het geheel – en naar de afgesproken plek gevaren, maar ook heeft hij een anker op de boot gelegd, kennelijk om het lichaam mee te verzwaren om te voorkomen dat het boven zou komen drijven. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, dan ook van oordeel dat met de betrokkenheid van [naam broer verdachte] bij zowel het maken van het plan als het daadwerkelijk uitvoeren van het wegvoeren en wegmaken van het lijk sprake is van medeplegen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het wegvoeren en wegmaken van het lijk van [slachtoffer] . Verdachte heeft op zitting verklaard dat dit alles in blinde paniek is gebeurd en hij niet het oogmerk had (de oorzaak van) het overlijden van [slachtoffer] te verhelen. De rechtbank gaat hier niet in mee en acht het oogmerk bewezen. Verdachte heeft, voordat hij het lichaam van [slachtoffer] in het IJ achterliet, haar lichaam in een foetushouding in isolatiemateriaal en schilderstape gewikkeld. Verder heeft hij in de woning waar het fatale misdrijf had plaatsgevonden vrijwel alle sporen verwijderd en de telefoon en andere persoonlijke bezittingen van [slachtoffer] , tezamen met bebloed beddengoed en handdoeken afgevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze handelingen niet anders dan zijn gericht op het verhullen van het misdrijf en de doodsoorzaak.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
primair
op 28 november 2023 te Amsterdam [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een koord/touw/riem althans enig voorwerp haar hals dicht/toe te snoeren en dicht/toe gesnoerd te houden, althans toesnoerende en/of (samen)drukkende kracht uit te oefenen op de hals en/of te smoren, in ieder geval (samen) drukkende kracht uit te oefenen op de neus en mond van voornoemde [slachtoffer] en/of (samen) drukkende kracht uit te oefenen op de ribben en/of romp van voornoemde [slachtoffer] , ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] door verwurging en/of strangulatie en/of verstikking is overleden;
2.
primair
op 28 november 2023 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
-meerdere gaten, althans, huidscheuren aan de schaamlippen heeft toegebracht door een stomp botsende kracht uit te oefenen op de schaamlippen en/of in de schaamlippen te bijten en/of aan de schaamlippen te trekken;
en
meer subsidiair
op 28 november 2023 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door een zuigend voorwerp op de schaamlippen en/of vulva te plaatsen en/of (met de vuisten) tegen de vulva te slaan;
3.
op of omstreeks 28 november 2023 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, het lijk van [slachtoffer] , geboren op 19 juli 1988 te Frascati, Italië, heeft weggevoerd en weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaar met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om aan verdachte geen tbs met dwangverpleging op te leggen, maar te volstaan met tbs met voorwaarden. Verdachte is behandelbereid en wil zich conformeren aan nader te bepalen voorwaarden. Het voert te ver om op voorhand te stellen dat oplegging van tbs met voorwaarden, een minder vergaande mogelijkheid, gedoemd is te mislukken. De verdediging verzoekt de rechtbank, in het geval een gevangenisstraf van minder dan vijf jaar wordt opgelegd, de reclassering de opdracht te geven een rapport te laten opstellen naar de haalbaarheid van tbs met voorwaarden. Subsidiair, voor het geval de rechtbank wel tbs met dwangverpleging oplegt, heeft de verdediging verzocht om het onvoorwaardelijke strafdeel zo beperkt mogelijk te houden zodat verdachte zo snel als mogelijk met de tbs-behandeling kan aanvangen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft [slachtoffer] van het leven beroofd. Zij was die bewuste dag alleen bij verdachte in een woning om hem een seksuele dienst te verlenen. Verdachte heeft haar vervolgens om het leven gebracht door strangulatie en/of verwurging. Daarbij was ook nog sprake van smoren en (hevige) krachtsuitoefening op haar romp. De dood is onomkeerbaar. Verdachte heeft zich met zijn handelen schuldig gemaakt aan één van de ernstigste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht. Hij heeft [slachtoffer] het meest fundamentele recht dat haar toekwam, namelijk het recht op leven, ontnomen.
Kort voordat verdachte [slachtoffer] om het leven bracht heeft hij haar bovendien op een zeer gewelddadige wijze lichamelijk toegetakeld, waardoor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. Na haar overlijden heeft verdachte het naakte lichaam van [slachtoffer] in bouwmateriaal en schilderstape gewikkeld en in het IJ gegooid. Dit alles om sporen te wissen en te voorkomen dat hij in verband zou worden gebracht met haar dood. De onschendbaarheid van het lichaam, ook dat van een overledene, is een belangrijk rechtsgoed. Verdachte heeft hier in verregaande mate en respectloos inbreuk op gemaakt. Dat het hiermee beoogde doel van verdachte niet is bereikt is met name te danken aan de snelle identificatie van het lichaam van [slachtoffer] omdat haar moeder zich grote zorgen maakten en de politie al op 30 november 2023 in haar woning was na de gemelde zorgen door een goede vriendin. Door snel en vakkundig onderzoek door de politie kon haar telefoon en ander bewijsmateriaal, dat door verdachte was weggegooid en bij het afval gezet, worden getraceerd voordat die door het vuilverwerkingsbedrijf was vernietigd.
De gevolgen van het handelen van verdachte zijn onomkeerbaar en grijpen diep in in het verdere leven van de nabestaanden. Hen is onbeschrijfelijk veel leed toegebracht. Zij moeten verder leven zonder hun dochter en in de wetenschap dat hun dochter op zeer gewelddadige wijze om het leven is gebracht en haar lichaam oneerbiedig in het koude water van het IJ is gegooid. De wijze waarop [slachtoffer] precies om het leven is gekomen en de vele vragen die ook na de uitspraak in deze zaak onbeantwoord zullen blijven, hebben blijkens de slachtofferverklaringen van de beide ouders veel impact op hen en maken het verwerken van de dood van hun dochter extra moeilijk.
Uit het strafblad van verdachte van 14 juli 2025 blijkt dat hij eenmaal eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld (veroordeling in 2009 wegens een mishandeling).
Pro Justitia rapportage
Verdachte is onderzocht in het Pieter Baan Centrum (PBC). Naar aanleiding van het onderzoek hebben de deskundigen S. Kapitein-de Haan (psychiater) en A. Witvliet (GZ-psycholoog) op 18 februari 2025 een gezamenlijk rapport uitgebracht. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Bij verdachte is sprake van persoonlijkheidsstoornis, welke wordt geclassificeerd als een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Er wordt een patroon gezien van afwijkende innerlijke ervaringen op gebied van voelen, handelen en denken, hetgeen al langdurig aanwezig is, van invloed is op verschillende aspecten van zijn functioneren, zoals functioneren in werk, relaties en omgaan met emoties. Het begin van dit patroon is terug te voeren op de kindertijd, gegeven de duidelijke aanwijzingen dat er sprake is geweest van emotionele verwaarlozing en traumatisering. De persoonlijkheidsstoornis bestaat uit een verstoring van de impuls- en agressieregulatie, zoals zichtbaar in woede-uitbarstingen, wat al vanaf de puberteit voor zijn ouders een reden is geweest om hulp voor hem te zoeken en waarvoor hij later zelf (op aandringen van zijn partner) ook behandeling heeft gezocht. Ook is er als onderdeel van deze persoonlijkheidsstoornis sprake van een gebrek aan empathie, zoals zichtbaar in de moeite zich in te leven in de gevoelens van anderen, zoals bij zijn ex-partner. Verder is er sprake van overmatig perfectionisme, met name op het werk, waarbij hij over de grens gaat van wat hij aan kan en waardoor zijn relaties en gezondheid eronder gaan lijden. Hij gaat met negatieve gevoelens om door deze te ontwijken of te vermijden en gebruikt ook alcohol, drugs (cocaïne) en seks om deze gevoelens te dempen of tijdelijk te vergeten. Hoewel seksualiteit een opvallende rol speelt in verdachtes functioneren, is er
– afgaand op wat bekend is geworden – geen sprake van een forensisch relevante parafilie. Verdachte is sterk geneigd om seks in te zetten als manier om spanningen te verminderen, waarbij hij geneigd is tot extremiteiten. Dit is verklaarbaar vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis en geen op zichzelf staande stoornis. Als laatste komt uit het onderhavige onderzoek naar voren dat er sprake is van ernstige verslavingsproblematiek, zowel in het gebruik van cocaïne als in het gebruik van alcohol.
Alle vastgestelde stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Vanwege de doorwerking van de beschreven persoonlijkheidsstoornis op het ten laste gelegde feit (
ten tijde van het opstellen van het rapport betrof dat alleen de doodslag) wordt geadviseerd het feit, indien bewezen, in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Uit het risicotaxatie-instrument gericht op toekomstig gewelddadig gedrag komt naar voren dat het risico op recidive matig-hoog is. Op de risicotaxatieinstrumenten gericht op zeden scoort verdachte eveneens in de categorie matig-hoog. Het komt overeen met de klinische inschatting van het recidiverisico. Indien verdachte onbehandeld detentie zal verlaten heeft hij onvoldoende vaardigheden om met boosheid, agressiviteit en seksualiteit om te gaan en bestaat het risico op terugval in middelengebruik en een preoccupatie met seksualiteit. Daarbij kunnen de beperkte probleemoplossingsvaardigheden en het impulsief gedrag opnieuw leiden tot (seksueel) geweld. Hierbij wordt het risico op acuut geweld als lager ingeschat (matig). Bij verdachte bouwt de spanning zich in de loop van de tijd geleidelijk op (wat bij lang aanhouden van de spanningen kan uitlopen op impulscontrole problemen en impulsieve agressie) waardoor de inschatting is dat er geen groot acuut risico op herhaling van escalerende agressie bestaat.
De behandeling dient te starten in een klinische setting waarbij de behandeling zich moet richten op de emotie- en agressieregulatieproblemen en de beperkte coping welke voortkomen
uit de persoonlijkheidsstoornis. Ook het onder controle krijgen van het middelengebruik moet
in de behandeling een belangrijke rol krijgen. Verder dient de rol van seksualiteit in het omgaan met spanningen en problemen verder in kaart gebracht te worden, alsmede de preoccupatie met seks. De probleemoplossingsvaardigheden van verdachte schieten te kort, waarbij gezien wordt dat hij neigt tot vermijding, ontkennen en perfectionisme. Ook hier dient aandacht voor te zijn tijdens de behandeling. Een gecontroleerde en zorgvuldige resocialisatie is van belang na de klinische fase, waarbij men gezien de ernstige verslavingsproblematiek oog moet hebben voor risico's ten aanzien van terugval in het gebruik van middelen.
Gelet op de beschreven pathologie, het matig-hoge recidivegevaar en het geadviseerde behandel- en risicomanagement, adviseren onderzoekers deze behandeling op te leggen binnen het kader van een tbs-behandeling met dwangverpleging.
De deskundigen hebben voornoemd advies ter terechtzitting bevestigd. Voorts hebben zij ter terechtzitting vragen beantwoord en herhaald dat een tbs met voorwaarden ontoereikend wordt geacht. Naast het gegeven dat er geen overeenstemming bestaat over het delictscenario spelen ook de ernst van de verslavingsproblematiek en het hebben van onvoldoende inzicht van verdachte in zijn persoonlijkheidsproblematiek mee bij de inschatting van de deskundigen dat oplegging van tbs met voorwaarden niet haalbaar wordt geacht.
De rechtbank deelt de conclusies van de deskundigen en neemt hun advies over.
De deskundigen hebben zich in het voornoemde rapport niet uitgelaten over de mate van toerekenbaarheid aan verdachte van het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Ten aanzien van de toerekenbaarheid van het onder feit 2 primair en meer subsidiair bewezen geachte (zware mishandeling en mishandeling) is de rechtbank van oordeel dat daarvoor hetzelfde heeft te gelden als voor de bewezen geachte doodslag. De rechtbank gaat daarom ten aanzien van deze feiten uit van verminderde mate van toerekening.
Ten aanzien van de toerekenbaarheid van het onder feit 3 bewezen geachte overweegt de rechtbank voorts het volgende. Desgevraagd hebben de deskundigen ter terechtzitting toegelicht dat het door hen verrichte onderzoek daar niet op was gericht omdat dit feit niet aan hen is voorgelegd en zij er daarom geen uitlatingen over kunnen doen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 3 ten laste gelegde niet volledig aan verdachte kan worden toegerekend omdat hij gehandeld zou hebben uit blinde paniek en uitsluitend handelde conform advies van zijn broer. Volgens de officier van justitie zijn er ten aanzien van dit feit geen aanwijzingen voor verminderde toerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank ziet gelet op het ruime tijdsbestek dat met het wegmaken van het lichaam gemoeid was vanaf het moment van hulp halen en het lichaam inpakken tot en met het in het water gooien, het planmatig optreden daarbij van verdachte en de reden waarom tot dit feit gekomen werd, geen aanknopingspunten die tot verminderde toerekenbaarheid zouden moeten leiden. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de vastgestelde stoornissen ook een doorwerking hebben gehad bij het onder 3 ten laste gelegde. De rechtbank acht verdachte daarom dan ook volledig toerekeningsvatbaar ten aanzien van dit feit.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat voor de feiten die verdachte heeft begaan enkel een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is, in de eerste plaats ter vergelding van het doden van [slachtoffer] en het leed dat verdachte haar en de nabestaanden heeft aangedaan, maar ook ter algemene preventie. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat de gevangenisstraf zoals door de officier van justitie gevorderd gezien de ernst van de feiten passend is, ziet de rechtbank in het strafdoel ‘voorkomen van recidive van geweldsdelicten door verdachte’ aanleiding om tot een lagere strafoplegging te komen.
De rechtbank vindt het ter beveiliging van de maatschappij noodzakelijk dat verdachte zal worden behandeld in het kader van een tbs-maatregel, zoals zij hieronder zal uitleggen. Tijdens het uitzitten van de gevangenisstraf zal verdachte onbehandeld in detentie verblijven. De tbs-maatregel zal pas daarna ten uitvoer worden gelegd. Een gevangenisstraf van zeer lange duur zal de behandeling bemoeilijken en vertragen. Daar komt bij dat de deskundigen ter terechtzitting hebben verklaard dat zij verwachten dat een langdurige behandeling nodig zal zijn vanwege de (hardnekkige) persoonlijkheidsstoornis waarvan het fundament in de vroege jeugd van verdachte ligt. Daarbij speelt verder mee dat verdachte geruime tijd nodig heeft om vertrouwen en een gevoel van veiligheid op te bouwen voordat hij zich zal kunnen openstellen voor behandeling. Gelet op al het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte een lagere gevangenisstraf op te leggen dan gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van tien jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv).
Terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege
Zoals hiervoor reeds is genoemd, is de rechtbank van oordeel dat naast de oplegging van een gevangenisstraf ook de noodzaak bestaat tot het opleggen van de tbs-maatregel met dwangverpleging. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan. De bewezenverklaarde feiten (1 primair, 2 primair) betreffen misdrijven als genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1, Sr (misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld). Op grond van de hiervoor vermelde bevindingen en conclusies van de deskundigen stelt de rechtbank vast dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en dat het risico op geweldsrecidive dat verdachte in zich bergt, direct samenhangt met zijn hardnekkige problematiek, zodat verdachte onbehandeld een gevaar voor de samenleving vormt. Om de stoornissen en het daarmee verband houdende recidivegevaar van verdachte terug te dringen is een langdurige klinische behandeling aangewezen en noodzakelijk. Een effectieve behandeling kan in onderhavig geval slechts worden gerealiseerd middels oplegging van de tbs-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege. Oplegging van tbs met voorwaarden, zoals door de verdediging is verzocht, is niet aan de orde nu de rechtbank een gevangenisstraf van meer dan vijf jaar oplegt (artikel 38, derde lid, Sr), nog daargelaten dat de deskundigen een tbs met voorwaarden in dit geval niet toereikend achten.
Gelet op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, het recidivegevaar, en de noodzaak van een langdurige klinische behandeling, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging eist. De tbs-maatregel met dwangverpleging biedt de maatschappij de meest passende bescherming en biedt de meest optimale mogelijkheden voor behandeling en begeleiding van verdachte waarmee de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen zo goed als mogelijk wordt gewaarborgd. De rechtbank zal daarom gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevelen dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Deze maatregel wordt, met het oog op het bepaalde in artikel 38e Sr, opgelegd wegens misdrijven die – zonder meer – zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de terbeschikkingstelling is daarom niet beperkt tot de duur van vier jaren.

8.Beslag

Onder verdachte zijn blijkens de beslaglijst van 18 augustus 2025 de volgende voorwerpen in beslag genomen (nummering overeenkomstig de beslaglijst):
720 EUR (6431884)
4. 250 250 EUR (6460282)
4. 250 1 STK Masker (6453710)
4. 250 1 STK Hondenriem (6453707)
4. 250 1 STK Bodywarmer (6445094)
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat voor wat betreft de geldbedragen geen beslissing hoeft te worden genomen nu deze conservatoir in beslag zijn genomen. De overige voorwerpen kunnen worden geretourneerd aan verdachte. De verdediging heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De rechtbank heeft geconstateerd dat op de in beslag genomen geldbedragen conservatoir beslag ex artikel 94a Sv rust. Nu op deze geldbedragen ook klassiek beslag ex artikel 94 Sv rust, zal de rechtbank ook over de in beslag genomen geldbedragen een beslissing nemen.
Retour rechthebbende
De onder de nummers 1, 4, 5, 6 en 7 in beslaggenomen voorwerpen, toebehorende aan verdachte, dienen aan hem te worden geretourneerd, nu deze voorwerpen niet in relatie staan tot enig strafbaar feit, althans daarvan is uit het onderzoek niet gebleken.
Voor de geldbedragen onder nummers 1 en 4 geldt dat, zolang hier conservatoir beslag op rust, deze vooralsnog niet feitelijk aan verdachte zullen worden teruggegeven.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
Inleiding
Uit de wet (artikelen 51f en 361 Sv) volgt dat alleen diegene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit in het strafproces schadevergoeding kan vragen. Daarop geldt een uitzondering als diegene is overleden door dat strafbare feit. In dat geval kunnen de nabestaanden en naasten zich voegen in de strafprocedure en schadevergoeding vragen. De schade waarvoor vergoeding mogelijk is, beperkt zich tot - kort gezegd - de kosten voor de begrafenis, schade vanwege het wegvallen van het inkomen van degene die is overleden, affectieschade, schokschade (en daarmee verband houdende schade) en de schade die je als erfgenaam kunt vragen.
9.2.
De vorderingen
De ouders van [slachtoffer] , [benadeelde partij 1] (vader) en [benadeelde partij 2] (moeder), hebben zich als benadeelde partij in de strafzaak gevoegd en vorderen ieder afzonderlijk vergoeding van materiële en immateriële schade. Zij geven aan dat zij als gevolg van de confrontatie met de gewelddadige dood van hun dochter en alle details die daarover bekend zijn geworden tijdens de door hen bijgewoonde zittingen en uit het strafdossier, ernstig zijn geschokt en zich een beeld rondom de doodslag op hun dochter gevormd hebben dat zich in hun hoofd heeft genesteld. Informatie over het gewelddadige einde van het leven van hun dochter is onverhoeds en ongevraagd op hen afgekomen en zij hebben hierin nooit een keuze gehad. De ernst en gruwelijkheid van de feiten hebben geleid tot ernstige psychische klachten bij beide ouders, veroorzaakt door verdachte. Dit staat los van de rouw en het verdriet dat zij hebben vanwege het gemis van hun dochter. Om die reden bestaat er naast affectieschade ook recht op schokschade, naar billijkheid vast te stellen.
9.2.1.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Immateriële schade
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 37.500,- aan vergoeding voor immateriële schade, bestaande uit een bedrag van € 17.500,- aan affectieschade en € 20.000,- aan schokschade.
Materiële schade
Daarnaast vordert de benadeelde partij in totaal € 47.445,29 aan vergoeding van materiële schade. Voormeld bedrag bestaat uit € 38.500,- voor (deels toekomstig) verlies aan arbeidsvermogen, € 3.726,- aan (deels toekomstige) medische kosten en € 5.219,29 aan reis- en verblijfkosten voor het bijwonen van alle zittingen.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij vordert dat de vergoeding tot materiële en immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente en dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
9.2.2.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Immateriële schade
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 37.500,- aan vergoeding voor immateriële schade, bestaande uit een bedrag van € 17.500,- aan affectieschade en € 20.000,- aan schokschade.
Materiële schade
Daarnaast vordert de benadeelde partij in totaal € 49.994,29 aan vergoeding van materiële schade. Voormeld bedrag bestaat uit € 45.000,- voor (deels toekomstig) verlies aan arbeidsvermogen, € 275,60 aan (deels toekomstige) medische kosten en € 4.718,69 aan reis- en verblijfkosten voor het bijwonen van alle zittingen.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij vordert dat de vergoeding tot materiële en immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente en dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
9.3.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat beide vorderingen in zijn geheel kunnen worden toegewezen, met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De schadeposten zijn voldoende onderbouwd en de gevorderde bedragen zijn redelijk en billijk. Voor wat betreft de reis- en verblijfkosten stelt de officier van justitie dat er gronden van redelijk en billijkheid zijn om die kosten in deze zaak bij uitzondering toch toe te wijzen.
9.4.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen opmerkingen ten aanzien van de gevraagde affectieschade van beide ouders en meent dat deze bij een veroordeling ten aanzien van doodslag of dood door schuld kunnen worden toegekend.
De verdediging bepleit dat de door de benadeelde partijen gevorderde schokschade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Primair omdat de onderliggende informatie in het Italiaans is en subsidiair omdat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van schokschade. Van een onverhoedse confrontatie is geen sprake geweest en voorts kan niet worden vastgesteld dat het gestelde geestelijk letsel bij beiden voortkomt uit de emotionele schok die door de confrontatie met het overlijden van [slachtoffer] is veroorzaakt.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de gederfde inkomsten van beide benadeelden primair op het standpunt gesteld dat deze posten niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat de beoordeling van deze posten een onevenredige belasting voor het strafgeding opleveren. Subsidiair stelt de verdediging dat niet-ontvankelijkheid moet volgen omdat ten aanzien van [benadeelde partij 2] nergens uit blijkt dat zij vanwege het verlies van haar dochter niet meer kon dan wel nooit meer zal kunnen werken. Het causale verband ontbreekt.
Voor [benadeelde partij 1] geldt subsidiair dat nergens uit blijkt dat hij gegarandeerd gepromoveerd zou worden en dat dat niet is gelukt vanwege de gevolgen van het ten laste gelegde.
De medische kosten van [benadeelde partij 2] dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat onduidelijk is of deze kosten zien op het geestelijk letsel waarmee zij al bekend was en in hoeverre dit te maken heeft gehad met het overlijden van haar dochter. De verdediging verzet zich niet tegen toewijzing van de gevorderde medische kosten door [benadeelde partij 1] . Dat geldt niet voor de toekomstige kosten, deze posten dienen volgens de verdediging voor beiden niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De door de benadeelde partijen gevorderde reis- en verblijfkosten dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat sprake is geweest van procesvertegenwoordiging. De verdediging verzet zich in beide gevallen echter niet tegen toewijzing van de kosten van het vliegticket en één overnachting ten behoeve van het bijwonen van de inhoudelijke behandeling.
9.5.
Het oordeel van de rechtbank
De beoordeling van de vorderingen tot schadevergoeding betreft een juridische beoordeling die niet altijd recht kan doen aan de omvang van het persoonlijk leed dat de nabestaanden ondervinden. De rechtbank zal de verschillende gevorderde posten hierna per benadeelde partij bespreken.
9.5.1.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
9.5.1.1. Immateriële schade
Affectieschade
De ouder van een door misdrijf overleden persoon komt op grond van artikel 6:108 lid 3 jo lid 4 sub c van het Burgerlijk Wetboek (BW) in aanmerking voor vergoeding van affectieschade. De vordering is niet betwist. De hoogte van de gevorderde schadevergoeding is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade en zal door de rechtbank worden toegewezen.
Schokschade
Bij de beoordeling van de gevorderde schokschade hanteert de rechtbank het volgende kader. In geval van overlijden van het slachtoffer door het strafbare feit, kan ook sprake zijn van onrechtmatig handelen jegens degene bij wie de confrontatie met het strafbare feit of de gevolgen daarvan een hevige emotionele schok teweeg brengt. Bij de beoordeling of sprake is van een onrechtmatige daad tegenover de nabestaande, zijn de volgende drie gezichtspunten van belang, in onderlinge samenhang bezien [64] : (1) de aard, toedracht en de gevolgen van de onrechtmatige daad, (2) de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de onrechtmatige daad en gevolgen en (3) de aard en hechtheid van de relatie tussen primaire en secundaire slachtoffer. Als aan de hand van deze drie gezichtspunten sprake is van een onrechtmatige daad, bestaat vervolgens recht op vergoeding van zowel immateriële als materiële schade mits sprake van geestelijk letsel als gevolg van de onrechtmatige daad. Dit geestelijk letsel moet naar objectieve maatstaven objectiveerbaar zijn.
De vaststelling van de hoogte van de geleden schokschade geschiedt ingevolge artikel 6:106 BW naar billijkheid met in achtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot vergoeding van schokschade voldoende is onderbouwd en heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
Zoals hiervoor is overwogen is [slachtoffer] op een gruwelijke wijze om het leven gebracht. Hierdoor is ook ten aanzien van de nabestaanden, haar vader en moeder, een onrechtmatige daad gepleegd. Verdachte heeft zonder duidelijke toedracht de dochter van de benadeelde partij door strangulatie, verwurging en/of smoren om het leven gebracht. Daarnaast heeft hij haar fors toegetakeld, getuige de grote hoeveelheid letsels. Het lichaam is vervolgens in het koude water van het IJ gegooid en kon niet meteen worden geïdentificeerd, om welke reden er foto’s van haar tatoeages in de media zijn verspreid. Uiteindelijk is de benadeelde partij door de politie op de hoogte gebracht van het overlijden van zijn dochter en zijn steeds meer details bekend geworden. De rechtbank stelt vast dat door de confrontatie met de ernstige gevolgen van het misdrijf bij de benadeelde een hevige emotionele schok teweeg is gebracht. Uit de bijgevoegde medische stukken volgt dat de benadeelde partij is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis en een ernstig depressieve stoornis, als gevolg van het gewelddadig overlijden van zijn dochter. Mede in aanmerking genomen de aard en hechtheid van de relatie tussen de benadeelde partij en zijn dochter, is hiermee voldaan aan de voorwaarden voor het toekennen van een vergoeding ter zake van schokschade.
Bij het bepalen van de hoogte van de toe te kennen vergoeding uit hoofde van schokschade heeft rechtbank nadrukkelijk in ogenschouw genomen dat sprake is van samenloop met de hiervoor reeds toegekende affectieschade. De rechtbank acht, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, waaronder het door de hevige emotionele schok bij de benadeelde partij veroorzaakte geestelijk letsel, en kijkend naar de vergoedingen die in andere zaken worden toegekend, de gevorderde immateriële schade van € 20.000,- redelijk en billijk.
Totaal toegewezen bedrag immateriële schade en wettelijke rente
De rechtbank wijst de vordering tot vergoeding van immateriële schade toe tot een totaal bedrag van € 37.500, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade (over € 17.500,- vanaf 28 november 2023 en over € 20.000,- vanaf 10 december 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
9.5.1.2. Materiële schade
Verlies aan arbeidsvermogen
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering met betrekking tot het (toekomstig) verlies aan arbeidsvermogen en overweegt hiertoe als volgt. Het blijft – ook na vertaling door de tolk ter terechtzitting van de in het Italiaans overgelegde stukken – onduidelijk of de benadeelde partij met zekerheid promotie zou hebben gemaakt. Het door de benadeelde partij ter zitting bevestigende antwoord op die vraag volgt in ieder geval niet uit de vertalingen die ter zitting door de tolk zijn gegeven. De vordering is daarmee onvoldoende onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden hetgeen een onevenredige belasting van de strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan zijn vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Medische kosten
De gevorderde medische kosten van € 1.782,- voor de psychologische behandelingen die reeds zijn ondergaan zijn voldoende onderbouwd en komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook toewijzen.
Voor zover de vordering van de medische kosten ziet op toekomstige kosten (€ 1.944,-) zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Het aantal nog te ondergane behandelingen betreft een schatting, die niet is onderbouwd met bijvoorbeeld een behandelplan, op grond waarvan kan worden ingeschat dat de schade daadwerkelijk tot deze hoogte zal uitvallen.
Reis- en verblijfkosten
Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat voor toewijzing van kosten in de zin van artikel 532 Sv dezelfde maatstaf moet worden gehanteerd als in civiele procedures. In civiele procedures is in de artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bepaald welke proceskosten voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Op basis daarvan komen alleen reis-, verlet- en verblijfkosten die noodzakelijk zijn voor het bijwonen van de zitting voor vergoeding in aanmerking indien in persoon mag worden geprocedeerd en ook daadwerkelijk in persoon is geprocedeerd.
De rechtbank acht het goed voorstelbaar dat de benadeelde partij, in een zaak als deze persoonlijk bij de zittingen aanwezig wenst te zijn om te horen wat er besproken wordt, ook in het kader van verwerking en uit verbondenheid met de overleden dochter. De wet biedt echter geen ruimte om deze kosten, naast de (proces)kosten voor de raadsman, toe te wijzen. De rechtbank zal de gevorderde reis- en verblijfkosten dan ook afwijzen.
Totaal toegewezen bedrag materiële schade en wettelijk rente
De rechtbank wijst de vordering tot vergoeding van materiële schade toe tot een totaal bedrag van € 1.782,- te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank heeft vanwege proceseconomische redenen als aanvangsdatum van de wettelijke rente gekozen voor een datum die in het midden ligt van de vervaldata van de verschillende facturen, te weten
1 februari 2025.
Verder wordt de verdachte veroordeeld in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
9.5.2.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
9.5.2.1. Immateriële schade
Affectieschade
De ouder van een door misdrijf overleden persoon komt op grond van artikel 6:108 lid 3 jo lid 4 sub c BW in aanmerking voor vergoeding van affectieschade. De vordering is ter zitting niet betwist. De hoogte van de gevorderde schadevergoeding is in overeenstemming met het Besluit en zal door de rechtbank worden toegewezen.
Schokschade
De rechtbank verwijst naar het beoordelingskader voor de aanspraak op vergoeding wegens schokschade zoals hiervoor bij [benadeelde partij 1] is weergegeven.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot vergoeding van schokschade, om dezelfde redenen als hiervoor bij [benadeelde partij 1] staan vermeld, voldoende is onderbouwd. Ten aanzien van [benadeelde partij 2] neemt de rechtbank daarnaast nog in aanmerking dat zij omstreeks 10 december 2023 haar dochter heeft geïdentificeerd in het mortuarium. Uit de bijgevoegde medische stukken volgt dat de benadeelde partij is gediagnosticeerd met een ernstig depressieve stoornis, als gevolg van het gewelddadig overlijden van haar dochter. Mede in aanmerking genomen de aard en hechtheid van de relatie tussen de benadeelde partij en haar dochter, is hiermee voldaan aan de voorwaarden voor het toekennen van een vergoeding ter zake van schokschade.
Totaal toegewezen bedrag immateriële schade en wettelijke rente
De rechtbank wijst de vordering tot vergoeding van immateriële schade toe tot een totaal bedrag van € 37.500, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade (over € 17.500,- vanaf 28 november 2023 en over € 20.000,- vanaf 10 december 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
9.5.2.2. Materiële schade
Verlies van arbeidsvermogen
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering met betrekking tot het (toekomstig) verlies aan arbeidsvermogen en overweegt hiertoe als volgt. De rechtbank stelt voorop dat de berekening van voornoemde schadepost complex is, mede gezien de omstandigheid dat de stukken in het Italiaans zijn opgesteld, er deels zwart werd uitbetaald en dat het grotendeels op aannames gebaseerde toekomstige schade betreft. Hoewel aannemelijk is dat er verlies van arbeidsvermogen is, is de hoogte onvoldoende onderbouwd. De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten om op basis van de overlegde stukken de geleden schade te schatten en laat daarom het gebruik van haar schattingsbevoegdheid achterwege. De behandeling van de vordering voor deze post levert hiermee een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan haar vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Medische kosten
De gevorderde medische kosten van € 60,80,- voor de psychologische behandelingen die reeds zijn ondergaan zijn voldoende onderbouwd en komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook toewijzen.
Met dezelfde redernering als hiervoor gegeven ten aanzien van de gevorderde toekomstige medische kosten bij [benadeelde partij 1] , zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering (ter terechtzitting aangepast naar een bedrag van € 214,80).
Reis- en verblijfkosten
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen bij de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 1] zal de rechtbank de gevorderde reis-en verblijfkosten afwijzen.
Totaal toegewezen bedrag materiële schade en wettelijke rente
De rechtbank wijst de vordering tot vergoeding van materiële schade toe tot een totaal bedrag van € 60,80, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank heeft vanwege proceseconomische redenen als aanvangsdatum van de wettelijke rente gekozen voor datum die in het midden ligt van de vervaldata van de verschillende facturen, te weten 1 maart 2025.
Verder wordt de verdachte veroordeeld in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
9.5.3.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partijen ten aanzien van de verschillende toegewezen materiële en immateriële schadeposten aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, op de wijze zoals hieronder is opgenomen.
In de duur van de opgelegde gevangenisstraf en de daaropvolgende aan verdachte opgelegde tbs-maatregel met dwangverpleging, ziet de rechtbank ten aanzien van beide vorderingen aanleiding de duur van de gijzeling te matigen tot één dag.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 47, 57, 151, 300, 302 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
-
doodslag;
ten aanzien van het onder 2 primair en meer subsidiair ten laste gelegde:
-
zware mishandeling

en

-
mishandeling;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
-
medeplegen van een lijk wegvoeren en wegmaken met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
10 (tien) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege wordt verpleegd.
Beslag
Gelast de teruggave aan verdachte van:
720 EUR (6431884)
4. 250 250 EUR (6460282)
4. 250 1 STK Masker (6453710)
4. 250 1 STK Hondenriem (6453707)
4. 250 1 STK Bodywarmer (6445094)
Vorderingen benadeelde partijen
[benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 1.782,- aan vergoeding van materiële schade en € 37.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, zijnde 1 februari 2025 ter zake een bedrag van € 1.782,-, 28 november 2023 ter zake een bedrag van € 17.500,- en 10 december 2023 ter zake een bedrag van € 20.000,-, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Wijst een deel van de vordering, te weten de gevorderde reis- en verblijfkosten, af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 39.282,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade zijnde 1 februari 2025 ter zake een bedrag van € 1.782,-, 28 november 2023 ter zake een bedrag van € 17.500,- en 10 december 2023 ter zake een bedrag van € 20.000,-, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van één dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
[benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van € 60,80 aan vergoeding van materiële schade en € 37.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, zijnde 1 maart 2025 ter zake van een bedrag van € 60,80, 28 november 2023 ter zake een bedrag van € 17.500,- en 10 december 2023 ter zake een bedrag van € 20.000, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd.
Wijst een deel van de vordering, te weten de gevorderde reis- en verblijfkosten, af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat € 37.560,80 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, zijnde 1 maart 2025 ter zake van een bedrag van € 60,80, 28 november 2023 ter zake een bedrag van € 17.500,- en 10 december 2023 ter zake een bedrag van € 20.000, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van één dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. Beunk, voorzitter,
mrs. M. Somsen en B.C. Langendoen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M.H. Stikkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 oktober 2025.