7.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft [slachtoffer] van het leven beroofd. Zij was die bewuste dag alleen bij verdachte in een woning om hem een seksuele dienst te verlenen. Verdachte heeft haar vervolgens om het leven gebracht door strangulatie en/of verwurging. Daarbij was ook nog sprake van smoren en (hevige) krachtsuitoefening op haar romp. De dood is onomkeerbaar. Verdachte heeft zich met zijn handelen schuldig gemaakt aan één van de ernstigste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht. Hij heeft [slachtoffer] het meest fundamentele recht dat haar toekwam, namelijk het recht op leven, ontnomen.
Kort voordat verdachte [slachtoffer] om het leven bracht heeft hij haar bovendien op een zeer gewelddadige wijze lichamelijk toegetakeld, waardoor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. Na haar overlijden heeft verdachte het naakte lichaam van [slachtoffer] in bouwmateriaal en schilderstape gewikkeld en in het IJ gegooid. Dit alles om sporen te wissen en te voorkomen dat hij in verband zou worden gebracht met haar dood. De onschendbaarheid van het lichaam, ook dat van een overledene, is een belangrijk rechtsgoed. Verdachte heeft hier in verregaande mate en respectloos inbreuk op gemaakt. Dat het hiermee beoogde doel van verdachte niet is bereikt is met name te danken aan de snelle identificatie van het lichaam van [slachtoffer] omdat haar moeder zich grote zorgen maakten en de politie al op 30 november 2023 in haar woning was na de gemelde zorgen door een goede vriendin. Door snel en vakkundig onderzoek door de politie kon haar telefoon en ander bewijsmateriaal, dat door verdachte was weggegooid en bij het afval gezet, worden getraceerd voordat die door het vuilverwerkingsbedrijf was vernietigd.
De gevolgen van het handelen van verdachte zijn onomkeerbaar en grijpen diep in in het verdere leven van de nabestaanden. Hen is onbeschrijfelijk veel leed toegebracht. Zij moeten verder leven zonder hun dochter en in de wetenschap dat hun dochter op zeer gewelddadige wijze om het leven is gebracht en haar lichaam oneerbiedig in het koude water van het IJ is gegooid. De wijze waarop [slachtoffer] precies om het leven is gekomen en de vele vragen die ook na de uitspraak in deze zaak onbeantwoord zullen blijven, hebben blijkens de slachtofferverklaringen van de beide ouders veel impact op hen en maken het verwerken van de dood van hun dochter extra moeilijk.
Uit het strafblad van verdachte van 14 juli 2025 blijkt dat hij eenmaal eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld (veroordeling in 2009 wegens een mishandeling).
Pro Justitia rapportage
Verdachte is onderzocht in het Pieter Baan Centrum (PBC). Naar aanleiding van het onderzoek hebben de deskundigen S. Kapitein-de Haan (psychiater) en A. Witvliet (GZ-psycholoog) op 18 februari 2025 een gezamenlijk rapport uitgebracht. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Bij verdachte is sprake van persoonlijkheidsstoornis, welke wordt geclassificeerd als een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Er wordt een patroon gezien van afwijkende innerlijke ervaringen op gebied van voelen, handelen en denken, hetgeen al langdurig aanwezig is, van invloed is op verschillende aspecten van zijn functioneren, zoals functioneren in werk, relaties en omgaan met emoties. Het begin van dit patroon is terug te voeren op de kindertijd, gegeven de duidelijke aanwijzingen dat er sprake is geweest van emotionele verwaarlozing en traumatisering. De persoonlijkheidsstoornis bestaat uit een verstoring van de impuls- en agressieregulatie, zoals zichtbaar in woede-uitbarstingen, wat al vanaf de puberteit voor zijn ouders een reden is geweest om hulp voor hem te zoeken en waarvoor hij later zelf (op aandringen van zijn partner) ook behandeling heeft gezocht. Ook is er als onderdeel van deze persoonlijkheidsstoornis sprake van een gebrek aan empathie, zoals zichtbaar in de moeite zich in te leven in de gevoelens van anderen, zoals bij zijn ex-partner. Verder is er sprake van overmatig perfectionisme, met name op het werk, waarbij hij over de grens gaat van wat hij aan kan en waardoor zijn relaties en gezondheid eronder gaan lijden. Hij gaat met negatieve gevoelens om door deze te ontwijken of te vermijden en gebruikt ook alcohol, drugs (cocaïne) en seks om deze gevoelens te dempen of tijdelijk te vergeten. Hoewel seksualiteit een opvallende rol speelt in verdachtes functioneren, is er
– afgaand op wat bekend is geworden – geen sprake van een forensisch relevante parafilie. Verdachte is sterk geneigd om seks in te zetten als manier om spanningen te verminderen, waarbij hij geneigd is tot extremiteiten. Dit is verklaarbaar vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis en geen op zichzelf staande stoornis. Als laatste komt uit het onderhavige onderzoek naar voren dat er sprake is van ernstige verslavingsproblematiek, zowel in het gebruik van cocaïne als in het gebruik van alcohol.
Alle vastgestelde stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Vanwege de doorwerking van de beschreven persoonlijkheidsstoornis op het ten laste gelegde feit (
ten tijde van het opstellen van het rapport betrof dat alleen de doodslag) wordt geadviseerd het feit, indien bewezen, in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Uit het risicotaxatie-instrument gericht op toekomstig gewelddadig gedrag komt naar voren dat het risico op recidive matig-hoog is. Op de risicotaxatieinstrumenten gericht op zeden scoort verdachte eveneens in de categorie matig-hoog. Het komt overeen met de klinische inschatting van het recidiverisico. Indien verdachte onbehandeld detentie zal verlaten heeft hij onvoldoende vaardigheden om met boosheid, agressiviteit en seksualiteit om te gaan en bestaat het risico op terugval in middelengebruik en een preoccupatie met seksualiteit. Daarbij kunnen de beperkte probleemoplossingsvaardigheden en het impulsief gedrag opnieuw leiden tot (seksueel) geweld. Hierbij wordt het risico op acuut geweld als lager ingeschat (matig). Bij verdachte bouwt de spanning zich in de loop van de tijd geleidelijk op (wat bij lang aanhouden van de spanningen kan uitlopen op impulscontrole problemen en impulsieve agressie) waardoor de inschatting is dat er geen groot acuut risico op herhaling van escalerende agressie bestaat.
De behandeling dient te starten in een klinische setting waarbij de behandeling zich moet richten op de emotie- en agressieregulatieproblemen en de beperkte coping welke voortkomen
uit de persoonlijkheidsstoornis. Ook het onder controle krijgen van het middelengebruik moet
in de behandeling een belangrijke rol krijgen. Verder dient de rol van seksualiteit in het omgaan met spanningen en problemen verder in kaart gebracht te worden, alsmede de preoccupatie met seks. De probleemoplossingsvaardigheden van verdachte schieten te kort, waarbij gezien wordt dat hij neigt tot vermijding, ontkennen en perfectionisme. Ook hier dient aandacht voor te zijn tijdens de behandeling. Een gecontroleerde en zorgvuldige resocialisatie is van belang na de klinische fase, waarbij men gezien de ernstige verslavingsproblematiek oog moet hebben voor risico's ten aanzien van terugval in het gebruik van middelen.
Gelet op de beschreven pathologie, het matig-hoge recidivegevaar en het geadviseerde behandel- en risicomanagement, adviseren onderzoekers deze behandeling op te leggen binnen het kader van een tbs-behandeling met dwangverpleging.
De deskundigen hebben voornoemd advies ter terechtzitting bevestigd. Voorts hebben zij ter terechtzitting vragen beantwoord en herhaald dat een tbs met voorwaarden ontoereikend wordt geacht. Naast het gegeven dat er geen overeenstemming bestaat over het delictscenario spelen ook de ernst van de verslavingsproblematiek en het hebben van onvoldoende inzicht van verdachte in zijn persoonlijkheidsproblematiek mee bij de inschatting van de deskundigen dat oplegging van tbs met voorwaarden niet haalbaar wordt geacht.
De rechtbank deelt de conclusies van de deskundigen en neemt hun advies over.
De deskundigen hebben zich in het voornoemde rapport niet uitgelaten over de mate van toerekenbaarheid aan verdachte van het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Ten aanzien van de toerekenbaarheid van het onder feit 2 primair en meer subsidiair bewezen geachte (zware mishandeling en mishandeling) is de rechtbank van oordeel dat daarvoor hetzelfde heeft te gelden als voor de bewezen geachte doodslag. De rechtbank gaat daarom ten aanzien van deze feiten uit van verminderde mate van toerekening.
Ten aanzien van de toerekenbaarheid van het onder feit 3 bewezen geachte overweegt de rechtbank voorts het volgende. Desgevraagd hebben de deskundigen ter terechtzitting toegelicht dat het door hen verrichte onderzoek daar niet op was gericht omdat dit feit niet aan hen is voorgelegd en zij er daarom geen uitlatingen over kunnen doen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 3 ten laste gelegde niet volledig aan verdachte kan worden toegerekend omdat hij gehandeld zou hebben uit blinde paniek en uitsluitend handelde conform advies van zijn broer. Volgens de officier van justitie zijn er ten aanzien van dit feit geen aanwijzingen voor verminderde toerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank ziet gelet op het ruime tijdsbestek dat met het wegmaken van het lichaam gemoeid was vanaf het moment van hulp halen en het lichaam inpakken tot en met het in het water gooien, het planmatig optreden daarbij van verdachte en de reden waarom tot dit feit gekomen werd, geen aanknopingspunten die tot verminderde toerekenbaarheid zouden moeten leiden. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de vastgestelde stoornissen ook een doorwerking hebben gehad bij het onder 3 ten laste gelegde. De rechtbank acht verdachte daarom dan ook volledig toerekeningsvatbaar ten aanzien van dit feit.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat voor de feiten die verdachte heeft begaan enkel een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is, in de eerste plaats ter vergelding van het doden van [slachtoffer] en het leed dat verdachte haar en de nabestaanden heeft aangedaan, maar ook ter algemene preventie. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat de gevangenisstraf zoals door de officier van justitie gevorderd gezien de ernst van de feiten passend is, ziet de rechtbank in het strafdoel ‘voorkomen van recidive van geweldsdelicten door verdachte’ aanleiding om tot een lagere strafoplegging te komen.
De rechtbank vindt het ter beveiliging van de maatschappij noodzakelijk dat verdachte zal worden behandeld in het kader van een tbs-maatregel, zoals zij hieronder zal uitleggen. Tijdens het uitzitten van de gevangenisstraf zal verdachte onbehandeld in detentie verblijven. De tbs-maatregel zal pas daarna ten uitvoer worden gelegd. Een gevangenisstraf van zeer lange duur zal de behandeling bemoeilijken en vertragen. Daar komt bij dat de deskundigen ter terechtzitting hebben verklaard dat zij verwachten dat een langdurige behandeling nodig zal zijn vanwege de (hardnekkige) persoonlijkheidsstoornis waarvan het fundament in de vroege jeugd van verdachte ligt. Daarbij speelt verder mee dat verdachte geruime tijd nodig heeft om vertrouwen en een gevoel van veiligheid op te bouwen voordat hij zich zal kunnen openstellen voor behandeling. Gelet op al het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte een lagere gevangenisstraf op te leggen dan gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van tien jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv).
Terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege
Zoals hiervoor reeds is genoemd, is de rechtbank van oordeel dat naast de oplegging van een gevangenisstraf ook de noodzaak bestaat tot het opleggen van de tbs-maatregel met dwangverpleging. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan. De bewezenverklaarde feiten (1 primair, 2 primair) betreffen misdrijven als genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1, Sr (misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld). Op grond van de hiervoor vermelde bevindingen en conclusies van de deskundigen stelt de rechtbank vast dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en dat het risico op geweldsrecidive dat verdachte in zich bergt, direct samenhangt met zijn hardnekkige problematiek, zodat verdachte onbehandeld een gevaar voor de samenleving vormt. Om de stoornissen en het daarmee verband houdende recidivegevaar van verdachte terug te dringen is een langdurige klinische behandeling aangewezen en noodzakelijk. Een effectieve behandeling kan in onderhavig geval slechts worden gerealiseerd middels oplegging van de tbs-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege. Oplegging van tbs met voorwaarden, zoals door de verdediging is verzocht, is niet aan de orde nu de rechtbank een gevangenisstraf van meer dan vijf jaar oplegt (artikel 38, derde lid, Sr), nog daargelaten dat de deskundigen een tbs met voorwaarden in dit geval niet toereikend achten.
Gelet op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, het recidivegevaar, en de noodzaak van een langdurige klinische behandeling, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging eist. De tbs-maatregel met dwangverpleging biedt de maatschappij de meest passende bescherming en biedt de meest optimale mogelijkheden voor behandeling en begeleiding van verdachte waarmee de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen zo goed als mogelijk wordt gewaarborgd. De rechtbank zal daarom gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevelen dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Deze maatregel wordt, met het oog op het bepaalde in artikel 38e Sr, opgelegd wegens misdrijven die – zonder meer – zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de terbeschikkingstelling is daarom niet beperkt tot de duur van vier jaren.