Op 5 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de feitelijke overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De officier van justitie had op 29 januari 2025 gevorderd om de beslissing omtrent de tijd en plaats van de feitelijke overlevering aan te houden, omdat de opgeëiste persoon niet was verschenen bij de eerdere uitspraak van 28 januari 2025, waarin de overlevering was toegestaan. De rechtbank had eerder op 28 januari 2025 de overlevering goedgekeurd, ondanks het feit dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor feitelijke overlevering begint te lopen op de dag van de uitspraak, ongeacht de aanwezigheid van de opgeëiste persoon. De rechtbank weigerde de vordering tot uitstel van de feitelijke overlevering, omdat het eerdere strafvonnis van de opgeëiste persoon, dat een geldboete betrof, geen beletsel vormde voor de overlevering. De rechtbank benadrukte dat de Overleveringswet (OLW) geen ruimte biedt voor uitstel in deze situatie, en dat het aan de officier van justitie is om gronden voor uitstel aan te dragen. De vordering tot uitstel werd afgewezen, en de rechtbank bevestigde dat de feitelijke overlevering binnen de wettelijke termijn moet plaatsvinden.