ECLI:NL:RBAMS:2025:794

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
13-345882-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot uitstel van feitelijke overlevering in het kader van Europees Aanhoudingsbevel

Op 5 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de feitelijke overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De officier van justitie had op 29 januari 2025 gevorderd om de beslissing omtrent de tijd en plaats van de feitelijke overlevering aan te houden, omdat de opgeëiste persoon niet was verschenen bij de eerdere uitspraak van 28 januari 2025, waarin de overlevering was toegestaan. De rechtbank had eerder op 28 januari 2025 de overlevering goedgekeurd, ondanks het feit dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor feitelijke overlevering begint te lopen op de dag van de uitspraak, ongeacht de aanwezigheid van de opgeëiste persoon. De rechtbank weigerde de vordering tot uitstel van de feitelijke overlevering, omdat het eerdere strafvonnis van de opgeëiste persoon, dat een geldboete betrof, geen beletsel vormde voor de overlevering. De rechtbank benadrukte dat de Overleveringswet (OLW) geen ruimte biedt voor uitstel in deze situatie, en dat het aan de officier van justitie is om gronden voor uitstel aan te dragen. De vordering tot uitstel werd afgewezen, en de rechtbank bevestigde dat de feitelijke overlevering binnen de wettelijke termijn moet plaatsvinden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-345882-24
Afwijzing vordering aanhouding beslissing omtrent de tijd en plaats van de feitelijke overlevering (artikel 36, eerste lid, OLW)
Op 29 januari 2025 heeft de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam (hierna: de officier van justitie) gevorderd dat de beslissing omtrent de tijd en plaats van de feitelijke overlevering van de opgeëiste persoon:

[opgeëiste persoon] ,

geboren op [geboortedag] 1994 te Amsterdam,
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres] ,
wordt aangehouden.
Raadsvrouw: mr. Z. Boufadiss advocaat te Amsterdam.

Procedure

1. Bij bevel van 12 november 2024 is de overleveringsbewaring van de opgeëiste persoon bevolen onder gelijktijdige schorsing daarvan tot de inhoudelijke zitting. Daarbij is een aantal voorwaarden gesteld, waaronder dat de opgeëiste persoon aan iedere oproeping van de kant van justitie politie gevolg zal geven.
2. Ter zitting van 14 januari 2025 is het door het Gerechtshof van Parijs, Frankrijk, ten aanzien van de opgeëiste persoon uitgevaardigde Europees Aanhoudingsbevel (hierna: EAB) behandeld. De gevangenhouding is ter zitting bevolen onder gelijktijdige schorsing daarvan tot de uitspraak. Daarbij zijn dezelfde schorsingsvoorwaarden van toepassing gebleven.
3. Bij uitspraak van 28 januari 2025 heeft de rechtbank de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan om in Frankrijk te kunnen worden vervolgd voor de in het EAB gespecificeerde strafbare feiten. De opgeëiste persoon is – ondanks daartoe verplicht te zijn – niet verschenen bij deze uitspraak.
4. In Nederland is de opgeëiste persoon door de Rechtbank Amsterdam bij vonnis van 28 maart 2023 ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 150, waarvan € 50 voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar. Deze veroordeling is onherroepelijk geworden.
5. De officier van justitie heeft op 29 januari 2025 gevorderd dat de rechtbank de beslissing omtrent de tijd en plaats van de feitelijke overlevering aanhoudt (de rechtbank zal hierna spreken over:
uitstel van de feitelijke overlevering), omdat de feitelijke overlevering door de openstaande strafzaak niet binnen de termijn van tien dagen na de uitspraak van de rechtbank kan plaatshebben.
6. De officier van justitie heeft zich bij e-mail van 4 februari 2025 kort samengevat op het standpunt gesteld dat de vordering tot uitstel van de feitelijke overlevering moet worden afgewezen, omdat het hiervoor onder 4. beschreven strafvonnis geen beletsel meer vormt voor de feitelijke overlevering. Evenmin is sprake van een andere wettelijke grondslag (zoals een situatie van overmacht of een ernstige humanitaire grond) die tot toewijzing van de vordering tot uitstel van de feitelijke overlevering kan leiden. Het doel van de vordering is aan de rechtbank het probleem voor te leggen dat de termijn van 10 dagen voor feitelijke overlevering ook gaat lopen op de dag van de uitspraak indien een opgeëiste persoon waarvan de overleveringsdetentie is geschorst niet verschijnt bij de uitspraak. Verlenging van de termijn is slechts in bepaalde specifieke gevallen mogelijk.
7. De officier van justitie heeft in raadkamer haar standpunt nader toegelicht en expliciet de rechtbank verzocht om zich uit te laten over de vraag of het in situaties als deze mogelijk is de termijn voor feitelijke overlevering te verlengen en zo ja, op welke grond.
8. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft in raadkamer zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot uitstel van de feitelijke overlevering dient te worden afgewezen, omdat de Overleveringswet (hierna: OLW) in dit geval geen gronden biedt voor uitstel van de feitelijke overlevering.

Beoordeling

Juridisch kader
9. Artikel 35, eerste lid, OLW bepaalt dat zo spoedig mogelijk na de uitspraak waarbij de overlevering geheel of gedeeltelijk is toegestaan, maar niet later dan tien dagen na de datum van deze uitspraak, de opgeëiste persoon feitelijk wordt overgeleverd.
10. Artikel 36, eerste lid, OLW bepaalt dat de beslissing omtrent de tijd en de plaats van de feitelijke overlevering door de rechtbank, op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de opgeëiste persoon of diens raadsman kan worden aangehouden, indien en zolang tegen de opgeëiste persoon een strafrechtelijke vervolging in Nederland gaande is, of een door een Nederlandse rechter tegen hem gewezen strafvonnis nog geheel of ten dele voor tenuitvoerlegging vatbaar is.
Oordeel van de rechtbank
11. Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het onder 4. genoemde strafvonnis geen aanleiding vormt de feitelijke overlevering uit te stellen. De rechtbank weegt daarbij mee dat geen gevangenisstraf is opgelegd maar een geldboete, terwijl het strafvonnis inmiddels onherroepelijk is geworden.
12. Aangezien de vordering van de officier van justitie expliciet is gegrond op artikel 36, eerste lid, OLW, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of het verzoek tot uitstel van de feitelijke overlevering op andere gronden uit de OLW toewijsbaar is.
13. Hoewel het begrijpelijk is dat het Openbaar Ministerie worstelt met de problematiek van niet op de uitspraak verschijnende opgeëiste personen waarvan de overleveringsdetentie is geschorst, biedt de OLW – in samenhang gelezen met het Kaderbesluit 2002/584/JBZ – geen ruimte voor de interpretatie dat de termijn van tien dagen voor feitelijke overlevering zoals bedoeld in artikel 35, eerste lid, OLW, op een ander moment gaat lopen dan de dag van de uitspraak. Het is volgens de systematiek van de OLW aan de officier van justitie (of de opgeëiste persoon of diens advocaat) om gronden aan te dragen die de vordering tot uitstel van de feitelijke overlevering kunnen dragen.
Eén en ander laat overigens onverlet dat artikel 37 OLW de mogelijkheid biedt om op bevel van de officier van justitie een opgeëiste persoon voor de duur van (twee keer) drie dagen aan te houden met het oog op de feitelijke overlevering.
14. De vordering tot uitstel van de feitelijke overlevering wordt gelet op het voorgaande afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:

WIJST AF de vordering ex artikel 36, eerste lid, OLW.

Deze beslissing is genomen op 5 februari 2025 door:
mr. A.L. op ‘t Hoog, rechter,
in tegenwoordigheid van M.C.G. Kroon, griffier.