ECLI:NL:RBAMS:2025:7907

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
11553117 \ CV EXPL 25-3351
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens onterecht ontvangen loon tijdens ziekte door werknemer met meerdere dienstverbanden

In deze zaak vorderde de besloten vennootschap Henkel Global Supply Chain B.V. schadevergoeding van een werkneemster, [gedaagde], die naast haar fulltime dienstverband bij Henkel ook twee andere fulltime banen had. De werkneemster had zich ziekgemeld en ontving loon tijdens ziekte van Henkel, maar had in strijd met goed werknemerschap gehandeld door niet te melden dat zij ook bij andere werkgevers werkte. De kantonrechter oordeelde dat de werkneemster ernstig tekort was geschoten in haar verplichtingen en dat Henkel recht had op terugbetaling van het onterecht betaalde loon. De kantonrechter stelde vast dat de werkneemster in totaal € 73.285,20 aan Henkel moest terugbetalen, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden ook aan de werkneemster opgelegd, omdat zij in het ongelijk was gesteld. Het vonnis werd uitgesproken op 28 oktober 2025.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11553117 \ CV EXPL 25-3351
Vonnis van 28 oktober 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap
HENKEL GLOBAL SUPPLY CHAIN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres, hierna te noemen: Henkel,
advocaat-gemachtigden: mr. F. Damen en mr. S.M. Dekker,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde, hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat-gemachtigde: mr. J.G. Wattilete.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van 11 februari 2025 met Engelse vertaling;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het tussenvonnis van 13 mei 2025 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte overleggen producties van Henkel Global;
- de akte overleggen producties van [gedaagde] ;
- de mondelinge behandeling van 15 juli 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 15 juli 2025. Namens Henkel zijn verschenen [naam 1] , Senior Business Partner, [naam 2] , Corporate Director Sustainable Materials, bijgestaan door mr. Damen en mr. Dekker. [gedaagde] is in persoon verschenen en werd bijgestaan door mr. Wattilete. Voor ieder van partijen was een tolk aanwezig. Partijen hebben vragen van de kantonrechter beantwoord en hun standpunten mede aan de hand van spreekaantekeningen nader toegelicht.
1.3.
Na verder debat is de procedure aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen hun geschil alsnog onderling op te lossen. Partijen hebben de kantonrechter bericht dat zij niet tot een schikking zijn gekomen, waarna de datum voor vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is per 1 september 2021 in dienst getreden bij Henkel in de functie van Data Scientist. Het laatstgenoten salaris van [gedaagde] bedroeg € 5.014,33 bruto per maand exclusief vakantiegeld en overige emolumenten. In de arbeidsovereenkomst is geen nevenwerkzaam-hedenbeding opgenomen.
2.2.
Op 28 februari 2022 heeft [gedaagde] zich ziekgemeld. Nadien heeft [gedaagde] niet meer voor Henkel gewerkt; zij is twee jaar volledig arbeidsongeschikt geweest. Henkel heeft het loon tijdens ziekte doorbetaald; in het eerste jaar voor 100% en in het tweede jaar voor 70%.
2.3.
In verband met een door [gedaagde] aangevraagde WIA-uitkering heeft het UWV op 17 juni 2024 met Henkel gebeld. Tijdens dit gesprek heeft het UWV Henkel geïnformeerd dat uit informatie van de Belastingdienst bleek dat [gedaagde] per 1 januari 2022 een arbeidsovereen-komst zou hebben gehad met een tweede werkgever.
2.4.
Bij brief van 19 juni 2024 heeft Henkel [gedaagde] bericht dat zij van het UWV had vernomen dat [gedaagde] vanaf 1 januari 2022 nog een werkgever zou hebben gehad. Verder schrijft Henkel in die brief dat als dit klopt, zij het inkomen dat [gedaagde] heeft verdiend bij de andere werkgever in mindering had mogen brengen op het loon dat zij aan [gedaagde] heeft betaald in de tijd dat [gedaagde] ziek thuis zat.
2.5.
Bij e-mail van 28 juni 2024 heeft [gedaagde] Henkel geschreven dat zij tijdens de sollicitatieprocedure Henkel heeft geïnformeerd dat zij lesgeeft aan een universiteit. Verder schrijft [gedaagde] dat drie collega’s, onder wie haar leidinggevende, hiervan op de hoogte waren en dat zij sinds haar ziekmelding geen werkzaamheden meer heeft verricht voor de universiteit noch voor andere bedrijven en geen andere inkomsten heeft ontvangen.
2.6.
Bij e-mail van 3 juli 2024 heeft Henkel aan [gedaagde] verzocht haar onderliggende stukken toe te sturen. [gedaagde] heeft dat niet gedaan.
2.7.
Henkel heeft aan het UWV toestemming gevraagd de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] te mogen opzeggen wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Op 22 juli 2024 heeft het UWV de toestemming verleend en Henkel heeft vervolgens bij brief van 23 juli 2024 de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] opgezegd per 1 november 2024. Tot die datum heeft Henkel [gedaagde] loon tijdens ziekte betaald.
2.8.
Nadat Henkel een verzoek tot het houden van een voorlopige getuigenverhoor aanhangig had gemaakt, heeft [gedaagde] bij e-mail van 15 november 2024 Henkel haar aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2022 en 2023 toegestuurd. Henkel heeft het verzoek daarop ingetrokken.
2.9.
Uit de belastingaangiften van [gedaagde] volgt dat zij – naast haar inkomen van Henkel - de volgende inkomsten heeft gehad.
in 2022:
  • € 24.801,00 uit een overeenkomst met Avery Dennison Materials Europe B.V. (hierna: Avery Dennison),
  • € 2.829,00 uit een (stage)overeenkomst met ABN AMRO,
  • € 720,00 uit een overeenkomst met de Vrije Universiteit (VU),
  • € 8.969,00 uit een Ziektewetuitkering,
in 2023:
- € 27.691,00 € 27.691,00 uit een Ziektewetuitkering,
in 2024:
- van 8 januari tot en met 28 april 2024 in totaal € 8.995,20 uit een Ziektewetuitkering.
2.10.
Op verzoek van Henkel heeft [gedaagde] op 26 november 2024 de overeenkomsten met ABN AMRO en Avery Dennison en stukken van het UWV over de Ziektewetuitkering aan Henkel verstrekt.
2.11.
Uit deze stukken en informatie die [gedaagde] aan Henkel heeft verstrekt blijkt dat zij, naast het (sporadisch) werken voor de VU en naast haar dienstverband met Henkel:
  • een stageovereenkomst had gesloten met ABN AMRO voor de periode van 10 januari 2022 tot en met 10 september 2022 voor de duur van 40 uur per week tegen een vergoeding van € 600,00 bruto per maand;
  • een arbeidsovereenkomst had gesloten met Avery Dennison voor de periode van 15 januari 2022 tot en met 14 augustus 2022 voor de duur van 40 uur per week tegen een salaris van € 2.854,57 bruto per maand exclusief 8% vakantiegeld en 8% eindejaarsuitkering;
  • zich op 28 april 2022 heeft ziekgemeld bij ABN AMRO en Avery Dennison;
  • vanaf 16 augustus 2022 een Ziektewetuitkering van het UWV heeft ontvangen uit hoofde van het dienstverband met Avery Dennison.
2.12.
Bij brief van 12 februari 2025 heeft Henkel [gedaagde] gesommeerd haar een bedrag van € 77.260,67 (terug) te betalen. [gedaagde] heeft dat geweigerd.

3.Het geschil

3.1.
Henkel vordert samengevat en bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. een verklaring voor recht dat een bedrag van € 77.260,67, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, onverschuldigd door Henkel aan [gedaagde] is betaald, dan wel dat [gedaagde] met dit bedrag ongerechtvaardigd is verrijkt, dan wel dat [gedaagde] in strijd heeft gehandeld met artikel 7:629 lid 5 BW;
II. [gedaagde] te veroordelen om Henkel € 77.260,67 te betalen, althans een in goede justitie te betalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding;
III. [gedaagde] te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uit de stukken en stellingen van partijen is naar voren gekomen, dat [gedaagde] , een alleenstaande moeder met twee kinderen, op 1 september 2021 bij Henkel in dienst is getreden voor 40 uur per week. Per 10 januari 2022 is [gedaagde] vervolgens op basis van een stageovereenkomst bij ABN AMRO voor 40 uur per week begonnen (verder het 2e dienstverband of de 2e arbeidsovereenkomst) en op 15 januari 2022 bij Avery Dennison op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, ook voor 40 uur per week (het 3e dienstverband of de 3e arbeidsovereenkomst). Daarnaast had [gedaagde] een arbeidsrelatie met de VU, voor een onbekend aantal uur per week/maand. Naast haar werk bij de VU had [gedaagde] derhalve 3 arbeidsovereenkomsten van 40 uur per week. Zij diende volgens deze overeenkomsten dus 120 uur per week te werken.
4.2.
Volgens [gedaagde] was Henkel van deze drie verschillende dienstverbanden op de hoogte en werd daarin toegestemd. Dat Henkel van het 2e en 3e dienstverband wist en daarin toestemde, is niet alleen onvoldoende onderbouwd of anderszins gebleken, maar is ook volstrekt onwaarschijnlijk.
4.3.
[gedaagde] heeft voorts gesteld dat zij tijdens de lockdown de drie dienstverbanden tegelijkertijd goed aankon, maar ook dat is onwaarschijnlijk. [gedaagde] miskent met haar standpunt namelijk onder andere het belang van recuperatie en het beginsel van goed werknemerschap. [gedaagde] had moeten begrijpen dat zij naast haar voltijdse dienstverband bij Henkel van 40 uur per week, niet nog één en zelfs nog twéé dienstverbanden van 40 uur kon aangaan, laat staan dat zij dit zonder overleg met Henkel kon doen, welk overleg zij niet heeft gevoerd. Ondanks dat geen nevenwerkzaamhedenbeding van toepassing is, had van [gedaagde] als goed werknemer mogen worden verwacht dat zij naast haar werk bij Henkel, de wens om fulltime werkzaamheden te verrichten voor ABN AMRO en Avery Dennison uit zichzelf en tijdig aan Henkel had voorgelegd en daarvoor toestemming had gevraagd. Dat zij die toestemming had gekregen, durft de kantonrechter ernstig te betwijfelen.
4.4.
[gedaagde] had moeten inzien dat zij bij deze drie werkgevers te kort zou schieten in de vervulling van haar taken en dat drie fulltime dienstverbanden (als alleenstaande moeder met twee kinderen) niet te combineren valt. Dit wordt bevestigd doordat [gedaagde] ziek is uitgevallen. Op 28 februari 2022, kort na het aangaan van het 2e en 3e dienstverband, heeft [gedaagde] zich ziekgemeld bij Henkel en vervolgens op 28 april 2022 bij ABN AMRO en Avery Dennison. Het ligt voor de hand dat haar drie dienstverbanden tezamen – los van haar thuissituatie – [gedaagde] te veel zijn geworden. Noch bij Henkel noch bij de bedrijfsarts heeft [gedaagde] van de andere arbeidsovereenkomsten melding gemaakt. Ook niet nadat zij daar eveneens ziek was uitgevallen. Tijdens de re-integratie bij Henkel evenmin.
4.5.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de ziekmelding bij Henkel voortkwam uit een conflict met een collega bij Henkel, maar dat is niet aannemelijk en bovendien irrelevant. [gedaagde] had deze drie dienstverbanden niet mogen aangaan en zeker niet zonder toestemming van Henkel.
4.6.
Geheel los hiervan kan [gedaagde] ook nog worden verweten dat zij, nadat Henkel in juni 2024 bij [gedaagde] om opheldering had gevraagd over een tweede dienstverband, heeft gelogen tegen Henkel. In strijd met de waarheid heeft zij aan Henkel meegedeeld dat zij sinds haar ziekmelding geen werkzaamheden meer heeft verricht voor de VU noch voor andere bedrijven en ook geen andere inkomsten heeft ontvangen. Pas maanden later en nadat Henkel een voorlopig getuigenverhoor aanhangig had gemaakt, heeft [gedaagde] openheid van zaken gegeven. Hieruit blijkt dat [gedaagde] heel goed wist dat zij verkeerd had gehandeld.
Conclusie: schending van artikel 7:611 BW
4.7.
Dit alles acht de kantonrechter een ernstige schending van de verplichtingen die uit hoofde van goed werknemerschap ex artikel 7:611 Burgerlijk Wetboek (verder het BW) op [gedaagde] rusten. [gedaagde] is als goed werknemer in ernstige mate tekort geschoten ten opzichte van Henkel, haar werkgever. Het recht op vrije arbeidskeuze mag zwaar wegen, maar heeft wel een begrenzing in onder andere de Arbeidstijdenwet en verplichtingen die voortvloeien uit het BW. [gedaagde] had de nevenwerkzaamheden – zeker gelet op de omvang – niet mogen aangaan, danwel in ieder geval vooraf dienen te bespreken met Henkel.
Vordering Henkel ex artikel 7:629 lid 5 BW
4.8.
Henkel heeft primair aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij op grond van artikel 7:629 lid 5 BW het loon dat zij aan [gedaagde] heeft betaald gedurende de tijd dat zij ziek was, mag verminderen met de inkomsten die [gedaagde] heeft gehad van ABN AMRO, Avery Dennison, de VU en met de uitkering die zij heeft gehad uit hoofde van de Ziektewet. De werkzaamheden die [gedaagde] bij ABN ARMO en Avery Denison heeft verricht, dienden immers op dezelfde tijdstippen plaats te vinden als het werken voor Henkel. Omdat Henkel de inkomsten van [gedaagde] had mogen verrekenen met het door Henkel aan haar betaalde salaris tijdens ziekte, is de rechtsgrond voor een (deel van) deze salarisbetaling komen te vervallen. Dit betekent dat Henkel onverschuldigd salaris aan [gedaagde] heeft betaald, aldus Henkel.
4.9.
Geoordeeld wordt dat voor deze verrekening artikel 7:629 BW geen grondslag biedt, nu [gedaagde] de extra inkomsten uit de 2e en 3e arbeidsovereenkomst al genoot voordat zij ziek werd en deze dus geen vervanging waren voor de bedongen arbeid uit hoofde van de arbeidsovereenkomst met Henkel. Het zijn namelijk inkomsten die [gedaagde] ook zou hebben gekregen als zij niet ziek was geworden, en dat is niet de situatie waar artikel 7:629 lid 5 BW op ziet. Op deze (primaire) grondslag kan de vordering van Henkel dus niet worden toegewezen.
Artikel 25 Rv jo artikel 7:611 BW
4.10.
Gelet op het bepaalde in artikel 25 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de kantonrechter echter ambtshalve gehouden de grondslag van de vordering van Henkel aan te vullen, hetgeen zij in onderhavig geval zal doen. Daarmee treedt zij niet buiten de rechtsstrijd van partijen, die immers gaat om een (gedeeltelijke) terugvordering van het door Henkel aan [gedaagde] betaalde loon tijdens ziekte.
4.11.
Zoals eerder overwogen is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] zich niet heeft gedragen zoals van een goed werknemer mag worden verwacht. Door deze schending van artikel 7:611 BW heeft Henkel ook schade geleden. Indien Henkel wetenschap van de twee/drie andere dienstverbanden had gehad, dan had zij daarop kunnen acteren. Bijvoor-beeld door het aangaan van het 2e of 3e dienstverband te verbieden, haar loonbetalingen te beperken of te staken, of het dienstverband met [gedaagde] (deels) te beëindigen. Die mogelijk-heden heeft [gedaagde] Henkel onthouden. Henkel wist van niets en is loon tijdens ziekte blijven betalen; daarmee is het causaal verband gegeven.
Berekening schadevergoeding, artikel 6:97 BW
4.12.
Op grond van artikel 6:97 BW begroot de rechter de schade op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. De kantonrechter overweegt in dat verband dat het haar eigenlijk redelijk voorkomt de schadevergoeding te begroten op een bedrag gelijk aan het loon dat Henkel na het aangaan van het tweede en derde dienstverband aan [gedaagde] heeft voldaan. Nu Henkel echter een lager bedrag van [gedaagde] heeft gevorderd – namelijk de bedragen die [gedaagde] tijdens ziekte van de tweede en derde werkgever en van de VU heeft ontvangen, vermeerderd met de uitkeringen uit hoofde van de Ziektewet in de betrokken periode – zal de kantonrechter niet meer toewijzen dan de vordering van Henkel inhoudelijk omvat.
4.13.
In totaal heeft [gedaagde] buiten het loon tijdens ziekte van Henkel over 2022 een bedrag van € 27.630,00 aan inkomsten tijdens ziekte van haar 2e en 3e werkgever gehad en € 8.969,00 aan Ziektewetuitkering, derhalve in totaal € 36.599,00. Geoordeeld wordt dat zij dat bedrag aan Henkel moet voldoen.
4.14.
In 2023 heeft [gedaagde] een bedrag van € 27.691,00 bruto aan Ziektewetuitkering ontvangen, naast haar loon tijdens ziekte van Henkel. Ook dat bedrag dient zij aan Henkel te vergoeden.
4.15.
In 2024 heeft [gedaagde] over de periode 8 januari 2024 tot 28 april 2024 een bedrag van € 8.995,20 bruto aan Ziektewetuitkering ontvangen. Dat was in de periode dat [gedaagde] van Henkel nog loon tijdens ziekte ontving, waarvan het bedrag hoger is dan het ontvangen ziekengeld. Een bedrag ter hoogte van de ontvangen Ziektewetuitkering dient [gedaagde] aan Henkel te voldoen.
4.16.
Van de VU heeft [gedaagde] over 2022 in totaal € 720,00 bruto ontvangen, waaruit kan worden afgeleid dat dit zeer incidentele werkzaamheden betroffen. Dit bedrag zal verder buiten beschouwing worden gelaten, ook omdat (enigszins) is onderbouwd dat (haar leidinggevende bij) Henkel van deze beperkte nevenactiviteiten op de hoogte was.
4.17.
Dit betekent dat [gedaagde] aan Henkel dient te voldoen: € 36.599,00 (2022),
€ 27.691,00 (2023) en € 8.995,20 (2024), derhalve een bedrag van € 73.285,20. Het komt de kantonrechter voor dat Henkel en [gedaagde] in overleg dienen te gaan over de wijze waarop [gedaagde] dit bedrag betaalt, nu niet aannemelijk is dat [gedaagde] dit bedrag ineens zal kunnen voldoen.
4.18.
De onder 3.1. onder I gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen, omdat de vordering van Henkel niet op de door haar gestelde grondslagen wordt toegewezen, maar met toepassing van artikel 25 Rv op een andere grondslag.
Proceskosten
4.19.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Henkel worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
120,21
- griffierecht
1.461,00
- salaris gemachtigde
1.630,00
(2 punten × € 815,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.278,71
4.20.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Henkel te betalen een bedrag van € 73.285,20, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 11 februari 2025, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 3.278,71, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.V. Ulrici, kantonrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2025.
57170.MVU