In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Amsterdam het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvragen om kindgebonden budget voor de jaren 2019 en 2020. De Dienst Toeslagen heeft de aanvragen afgewezen met de primaire besluiten van 9 januari 2025, omdat deze te laat zijn ingediend. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar het bestreden besluit van 2 april 2025 verklaarde de bezwaren ongegrond. De rechtbank heeft op 8 oktober 2025 de zaak behandeld, waarbij eiseres aanwezig was en de Dienst Toeslagen vertegenwoordigd werd door gemachtigden.
De rechtbank oordeelt dat de aanvragen van eiseres om kindgebonden budget voor de jaren 2019 en 2020 op goede gronden zijn afgewezen. Eiseres had de aanvragen pas op 12 december 2024 ingediend, terwijl de wettelijke termijn voor het indienen van de aanvragen was verstreken. De rechtbank stelt vast dat de wetgeving dwingende termijnbepalingen bevat, waardoor te laat ingediende aanvragen niet in behandeling kunnen worden genomen, tenzij er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. Eiseres heeft weliswaar aangegeven dat zij door persoonlijke omstandigheden, waaronder huiselijk geweld, niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen, maar de rechtbank oordeelt dat niet is aangetoond dat het voor haar geheel onmogelijk was om de aanvraag te doen.
Daarnaast heeft eiseres een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, omdat zij zou zijn geïnformeerd dat zij het kindgebonden budget zou ontvangen zonder een aanvraag te hoeven doen. De rechtbank oordeelt echter dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de Dienst Toeslagen toezeggingen heeft gedaan die eiseres in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvragen door de Dienst Toeslagen op deugdelijke gronden is gebeurd en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen gelijk en er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.