ECLI:NL:RBAMS:2025:7858

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
13.235067.25, 13.329482.24, 13.120471.25, 13.180587.23 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Veroordeling voor straatroof met geweld en opzetheling van gestolen goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 september 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder afpersing, opzetheling en diefstal. De verdachte werd veroordeeld voor een straatroof waarbij hij samen met medeverdachten veel geweld heeft gebruikt tegen het slachtoffer, [slachtoffer 1]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, onder bedreiging met een machete, het slachtoffer heeft gedwongen tot de afgifte van persoonlijke bezittingen. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een gestolen scooter en diefstal van een fatbike, evenals diefstal met een valse sleutel van geldbedragen. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 104 dagen, met een voorwaardelijke PIJ-maatregel, waarbij de nadruk ligt op behandeling in plaats van straf. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling werd afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel was dat de focus op behandeling moet liggen. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, en de inbeslaggenomen goederen werden onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.235067.24 (zaak A), 13.329482.24 (zaak B) en 13.120471.25 (zaak C)
Parketnummer vordering tenuitvoerlegging: 13.180587.23
Datum uitspraak: 15 september 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaken tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2009,
wonende op het adres [adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren van 1 september 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, ter zitting gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Zetsma en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. S. Plas naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door [medewerker de Raad] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), [medewerker JBRA] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), [medewerker hulpverlening] namens [hulpverlener] en door de moeder van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, kort gezegd, ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
Zaak A:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
afpersing in vereniging van één of meerdere kledingstuk(ken) en/of een airpod en/of een fietssleutel en/of een OV-chipkaart toebehorende aan [slachtoffer 1] op 11 juli 2024 te Amsterdam;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling van
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] op 11 juli 2024 te Amsterdam;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen van categorie IV, te weten een machete, in strijd met artikel 26 vijfde lid van de Wet wapens en munitie, op 11 juli 2024 te Amsterdam;
Zaak B:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
heling van een scooter (merk Vespa Sprint en/of gekentekend [kenteken] ) in of omstreeks de periode van 8 oktober 2024 tot en met 15 oktober 2024 te Amsterdam;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
primair:
diefstal van een fatbike (merk Ouxi V8 Max) toebehorende aan [slachtoffer 4] op 6 april 2024 te Amsterdam;
subsidiair ten laste gelegd als verduistering van die fatbike;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
diefstal uit een woning (gelegen aan [adres 2] ) van een portemonnee (inhoudende onder andere één of meer betaalpassen en/of creditcards) toebehorende aan [slachtoffer 5] op 6 april 2024 te Amsterdam;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
diefstal door middel van een valse sleutel van één of meerdere geldbedragen toebehorende aan
[slachtoffer 5] in de periode 6 april 2024 tot en met 9 april 2024 te Amsterdam;
Zaak C:
het voorhanden hebben van een wapen, te weten een stroomstootwapen, in strijd met artikel 26 eerste lid, van categorie II onder 5, Wet wapens en munitie op 18 april 2025 te Amsterdam.
De volledige tenlasteleggingen zijn opgenomen in bijlage I bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 en onder 3 ten laste gelegde:
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de afpersing in vereniging van
[slachtoffer 1] en het medeplegen van het voorhanden hebben van een machete wettig en overtuigend is bewezen.
Voor het bewijs gebruikt de rechtbank de inhoud van de hieronder vermelde processen-verbaal, evenals de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd. Nu hij daarbij het ten laste gelegde heeft bekend en de raadsvrouw ten aanzien van de feiten geen vrijspraak heeft bepleit, kan ingevolge artikel 359 lid 3 Wetboek van Strafvordering worden volstaan met de hieronder genoemde opgave van de gebruikte bewijsmiddelen.
- Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] met nummer PL1300-2024163761-8 van 12 juli 2024, in wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en E [opsporingsambtenaar 2] , doorgenummerde pagina’s 1001-1022 (dossier: PV VGL);
- De bekennende verklaring van verdachte, ter terechtzitting.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsvrouw – van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het medeplegen van de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , omdat hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is.
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat opzetheling wettig en overtuigend is bewezen.
Voor het bewijs gebruikt de rechtbank de inhoud van de hieronder vermelde processen-verbaal, evenals de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd. Nu hij daarbij het ten laste gelegde heeft bekend en de raadsvrouw ten aanzien van de feiten geen vrijspraak heeft bepleit, kan ingevolge artikel 359 lid 3 Wetboek van Strafvordering worden volstaan met de hieronder genoemde opgave van de gebruikte bewijsmiddelen.
- Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 6] met nummer PL1300-2024245799-19 van 16 oktober 2024, in wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3] , pagina’s 154-156 (dossier: PV VGL);
- Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2024245799-8 van 15 oktober 2024, in wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 4] , pagina’s 159-161 (dossier: PV VGL);
- De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij dacht dat de Vespa gestolen was.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de primair ten laste gelegde diefstal wettig en overtuigend is bewezen.
Voor het bewijs gebruikt de rechtbank de inhoud van de hieronder vermelde processen-verbaal, evenals de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd. Nu hij daarbij het ten laste gelegde heeft bekend en de raadsvrouw ten aanzien van de feiten geen vrijspraak heeft bepleit, kan ingevolge artikel 359 lid 3 Wetboek van Strafvordering worden volstaan met de hieronder genoemde opgave van de gebruikte bewijsmiddelen.
- Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] met nummer PL1300-2024082109-6 van 26 mei 2024, in wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 5] , pagina’s 12-18 (dossier: PV VGL).
- De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsvrouw – van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de diefstal van de portemonnee uit de woning, omdat hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de diefstal door middel van een valse sleutel wettig en overtuigend is bewezen.
Voor het bewijs gebruikt de rechtbank de inhoud van de hieronder vermelde processen-verbaal, evenals de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd. Nu hij daarbij het ten laste gelegde heeft bekend en de raadsvrouw ten aanzien van de feiten geen vrijspraak heeft bepleit, kan ingevolge artikel 359 lid 3 Wetboek van Strafvordering worden volstaan met de hieronder genoemde opgave van de gebruikte bewijsmiddelen.
- Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] met nummer PL1300-2024088531-4 van 16 april 2024, in wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 6] , pagina’s 56-61 (dossier: PV VGL);
- De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Zaak C
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat het voorhanden hebben van het wapen, te weten een stroomstootwapen, wettig en overtuigend is bewezen.
Voor het bewijs gebruikt de rechtbank de inhoud van de hieronder vermelde processen-verbaal, evenals de verklaring die verdachte heeft afgelegd. Nu hij het ten laste gelegde heeft bekend en de raadsvrouw ten aanzien van de feiten geen vrijspraak heeft bepleit, kan ingevolge artikel 359 lid 3 Wetboek van Strafvordering worden volstaan met de hieronder genoemde opgave van de gebruikte bewijsmiddelen.
- Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2025093338-6 van 18 april 2025, in wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 7] en [opsporingsambtenaar 8] , pagina’s 6-8 (dossier: PV VGL);
- Een proces-verbaal onderzoek wapen met nummer 2025093338 van 18 april 2025, in wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 9] , pagina’s 16-17 (dossier: PV VGL);
- Een proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte met nummer PL1300-2025093338-8 van 18 april 2025, in wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 10] , pagina’s 9-15 (dossier: PV VGL).

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in vervatte bewijsmiddelen bewezen dat
Zaak A
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
hij op 11 juli 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, in het Beatrixpark, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van kledingstukken en een airpod en een fietssleutel en een
OV-chipkaart, die aan voornoemde [slachtoffer 1] toebehoorde, naar voornoemde [slachtoffer 1] is toegegaan, waarna hij, verdachte en zijn mededaders
- een machete, aan voornoemde [slachtoffer 1] hebben getoond en voorgehouden en
- voornoemde [slachtoffer 1] onder bedreiging van een machete vanaf het Europaplein dwingend hebben gevraagd met verdachte en zijn mededaders mee te lopen naar het Beatrixpark en
- voornoemde [slachtoffer 1] onder bedreiging van een machete hebben gedwongen op zijn knieën te gaan zitten en zijn kleding uit te trekken en af te staan en zichzelf met modder in te smeren en zijn adres te geven, terwijl dit door verdachte en zijn mededaders werd gefilmd en
- tegen het hoofd en het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] , hebben geslagen en geschopt en
- met een machete langs de nek van voornoemde [slachtoffer 1] hebben bewogen en tegen het hoofd van
voornoemde [slachtoffer 1] hebben geslagen;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
hij op of omstreeks 11 juli 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie IV van de Wet wapens en munitie, te weten een machete, voorhanden heeft gehad, terwijl verdachte op dat moment de leeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt;
Zaak B
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
hij op 15 oktober 2024 te Amsterdam, een scooter (merk Vespa Sprint en/of gekentekend [kenteken] ), voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
hij op 6 april 2024 te Amsterdam, een fatbike (merk Ouxi V8 Max) die aan [slachtoffer 4] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 6 april 2024 tot en met 9 april 2024 te Amsterdam,
geldbedragen (te weten 25,10 Euro en 14,10 Euro en 32,05 Euro en 8,50 Euro en 11,63 Euro), dat aan [slachtoffer 5] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door
- omstreeks 7 april 2024 in Mac Donalds (gevestigd aan [straat 1]
) voornoemd bedrag van 25,10 Euro en 14,10 euro en 32,05 Euro
en
- op 8 april 2024 in de Warme Bakker (gevestigd aan [straat 2] ) 8,50 Euro en
- op 9 april 2024 in de Albert Heijn (gevestigd aan [straat 3] ) 11,63 Euro,
te pinnen met de betaalpas van voornoemde [slachtoffer 5] , tot welk gebruik verdachte niet gerechtigd was;
Zaak C
hij op 18 april 2025 te Amsterdam een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 104 dagen met aftrek van het voorarrest. Daarnaast vordert de officier van justitie oplegging van een voorwaardelijke Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel), met de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad geadviseerd, waaronder de voorwaarde dat verdachte moet meewerken aan een behandeling bij de Waag.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt om een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 104 dagen op te leggen. Daarnaast verzoekt de raadsvrouw om geen voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De raadsvrouw stelt dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel, gelet op de PIJ-wegingslijst, nog niet aan de orde zou moeten zijn. Verdachte is nog niet eerder in een ambulant kader behandeld. Daarnaast worden er in het advies van de psychiater onvoldoende zwaarwegende argumenten genoemd om over te gaan tot oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De raadsvrouw verzoekt om in plaats van de voorwaardelijke PIJ-maatregel de gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: GBM) op te leggen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf en het bepalen van de maatregel heeft de rechtbank zich laten leiden door de persoon van de verdachte zoals die naar voren komt in nagenoemde rapportages en hetgeen de deskundigen ter zitting hebben verklaard, alsmede de ernst van het bewezen geachte en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte en zijn medeverdachten hebben zich schuldig gemaakt aan een straatroof, waarbij veel geweld is gebruikt en met geweld is gedreigd. Wat aangever [slachtoffer 1] is aangedaan heeft een sterk vernederend en zelfs sadistisch karakter. [slachtoffer 1] is onder bedreiging van een machete meegenomen naar een afgelegen plek in het park waar hij op zijn knieën is gedwongen, zijn kleding moest uittrekken, zich met modder moest besmeuren en moest blaffen als een hond. Het vernederende karakter is nog versterkt doordat alles is gefilmd en die filmpjes op Snapchat zijn verspreid, zodat dit alles voor een groter publiek zichtbaar werd. De rechtbank maakt zich er grote zorgen over dat verdachte zich met zijn medeverdachten, schijnbaar vanuit het niets, schuldig heeft gemaakt aan het beschadigen en vernederen van een jongen die zij niet of nauwelijks kenden, kennelijk enkel en alleen ter bevrediging van hun eigen behoefte aan geweld, vernedering en spullen. De goederen die van [slachtoffer 1] zijn afgenomen, vallen in het niet bij de angst en schaamte die hij heeft gevoeld en mogelijk nog steeds voelt. Wat [slachtoffer 1] door verdachte en zijn medeverdachten is aangedaan is vreselijk naar en hij zal dit helaas een plek moeten zien te geven.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een scooter, diefstal van een fatbike en diefstal met een valse sleutel van meerdere geldbedragen, wat ook zeer hinderlijke feiten zijn met vervelende gevolgen voor de slachtoffers. Verdachte heeft door het plegen van deze feiten voor overlast en schade gezorgd. Tot slot is er bij verdachte nog een stoomstootwapen op zak aangetroffen. Verdachte liep op dat moment in een schorsing van zijn voorlopige hechtenis en de rechtbank neemt het hem kwalijk dat hij ondanks dit gegeven opnieuw de fout in is gegaan.
Persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 4 juli 2025 waaruit blijkt dat deze nog jonge verdachte eerder veroordeeld is voor ernstige en vergelijkbare misdrijven. Dit weegt de rechtbank in zijn nadeel mee.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van de rapportages die over de verdachte zijn opgesteld, waaronder:
  • een psychologisch onderzoek Pro Justitia, opgemaakt door M. Feldmann, klinisch psycholoog op 22 januari 2025;
  • een psychiatrisch onderzoek Pro Justitia, opgemaakt door B. van Baaren, kinder- en jeugdpsychiater op 28 juli 2025;
  • de rapporten van de Raad, waaronder het meest recente rapport van 22 augustus 2025 ten behoeve van de inhoudelijke behandeling;
  • de rapporten van de JBRA, waaronder de meest recente evaluatie van 28 augustus 2025 ten behoeve van de inhoudelijke behandeling.
Uit het rapport van de
psycholoogvolgt dat er bij verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis. Daarnaast is sprake van problemen in de communicatie tussen de ouders, welke van invloed zijn op verdachte en zijn ontwikkeling. Het risico op herhaling van soortgelijke strafbare feiten is groot. Door de psycholoog wordt behandeling geadviseerd. Een laatste poging op ambulante begeleiding en behandeling lijkt volgens de psycholoog nog haalbaar indien er sprake is van een strikt programma met een duidelijk straf- en beloningssysteem.
Uit het rapport van de
psychiatervolgt dat bij verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis met beperkte sociale emoties, een negatieve invloed van ouderlijke relatieproblemen en een ontwikkelde achterstand op school. Tevens is sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale kenmerken. Er is sprake van een hoog risico voor toekomstig (agressief) grensoverschrijdend gedrag. De psychiater adviseert om aan verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Een intensieve, langdurige behandeling is noodzakelijk in het kader van recidive preventie en ter bevordering van een zo’n gunstig mogelijke ontwikkeling om een scheefgroei richting een antisociale persoonlijkheidsstoornis te voorkomen. Gezien de geringe intrinsieke veranderbereidheid en zijn ambivalentie tegenover behandeling kan er verondersteld worden dat verdachte bij tegenslag terugvalt in zijn oude patronen. Derhalve is een langdurende stevige stok achter de deur een noodzakelijke voorwaarde om de geïndiceerd geachte begeleiding en behandeling te waarborgen.
De
Raadsluit zich aan bij het advies van de psychiater en adviseert een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, met als bijzondere voorwaarde een behandeling bij de Waag.
JBRAsluit zich ook aan bij het advies van de psychiater en de Raad en adviseert een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, met als bijzondere voorwaarde een behandeling bij de Waag.
Jeugddetentie
Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder de verdachte deze feiten heeft gepleegd, zoals hiervoor beschreven, oordeelt de rechtbank dat zoals door de officier van justitie is geëist een vrijheidsbenemende straf van 104 dagen passend en geboden is. De rechtbank heeft hierbij ook rekening gehouden met de noodzaak van behandeling, zoals hierna beschreven. De tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht dient bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering te worden gebracht.
Voorwaardelijke PIJ-maatregel
Aan de wettelijke voorwaarden van artikel 77s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht voor oplegging van een PIJ-maatregel is, gelet op het bewezenverklaarde feit in zaak A onder feit 1 en de conclusies van de deskundigen, voldaan. De rechtbank stelt vast dat de verdachte zal worden veroordeeld voor een feit die een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van de inhoud van de rapporten van de psycholoog en de psychiater komt de rechtbank tot de conclusie dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis(sen) van de geestvermogens bestond. Daarnaast eisen de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
Uit de rapportages en adviezen leidt de rechtbank af dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van verdachte. De gedragsproblemen zijn volgens de psychiater ernstig en hardnekkig aanwezig. Er wordt een hoog recidive risico gezien indien verdachte onbehandeld blijft. Waar de psycholoog begin van dit jaar nog een laatste poging middels ambulante begeleiding en behandeling als optie zag, komt de psychiater tot de conclusie dat andere kaders waaronder een voorwaardelijke detentiestraf of een GBM onvoldoende toereikend zijn. De psychiater, de Raad en JBRA hebben geadviseerd om een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, waarbij de verdachte een behandeling bij de Waag moet ondergaan. De JBRA heeft ter zitting nog naar voren gebracht dat het beter gaat met verdachte vanaf het moment dat naar voren kwam dat er een voorwaardelijke PIJ-maatregel zou worden geadviseerd. Het zou dus een effectieve stok achter de deur kunnen zijn voor verdachte om zich aan de voorwaarden te kunnen houden.
De rechtbank is met de deskundigen van oordeel dat de verdachte gebaat is bij een intensieve behandeling in een kader met strakke voorwaarden. Andere mogelijkheden dan in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel zijn naar het oordeel van de rechtbank, zoals tevens door de psychiater gesteld, onvoldoende toereikend. Verdachte heeft meermaals aangetoond niet in staat te zijn om zich aan voorwaarden te houden, ook niet wanneer hij het risico loopt om opnieuw in detentie terecht te komen. Verdachte liep ten tijde van het plegen van deze feiten immers nog in een proeftijd van een eerder opgelegde straf en heeft zelfs tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis opnieuw een strafbaar feit begaan. Daarnaast heeft verdachte volgens de deskundigen geen intrinsieke veranderbereidheid en staat hij ambivalent tegenover behandeling. De rechtbank zal daarom, zoals geadviseerd door de deskundigen en conform de eis van de officier van justitie, een voorwaardelijke PIJ-maatregel opleggen met als bijzondere voorwaarde een behandeling bij de Waag.
De voorwaardelijke PIJ-maatregel geldt als een stevige stok achter de deur om de geïndiceerd geachte begeleiding en behandeling te waarborgen. Als het traject niet slaagt, kan verdachte alsnog binnen het kader van een PIJ-maatregel behandeld worden. De rechtbank legt verder de overige door de Raad en JBRA geadviseerde bijzondere voorwaarden op. De rechtbank bepaalt dat de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam opdracht zal worden gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
De (voorwaardelijke) PIJ-maatregel wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Dit betekent dat, in het geval van overtreding van de voorwaarden, de voorwaardelijke PIJ-maatregel op vordering van de officier van justitie door de rechtbank kan worden ten uitvoer gelegd en de verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich onder andere schuldig gemaakt aan een misdrijf die is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Gelet hierop en gelet op de rapporten van de deskundigen, waarin de recidivekans als hoog wordt ingeschat, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 13 november 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13.180587.23 betreffende een onherroepelijk geworden vonnis van 2 juli 2024 van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank. Bij dat vonnis is aan de verdachte opgelegd een jeugddetentie voor de duur van 100 (honderd) dagen, met bevel dat een gedeelte, groot 41 (eenenveertig) dagen, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of één van de gestelde bijzondere voorwaarden heeft overtreden. Ook bevindt zich bij de stukken een akte van kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet - net als door de officier van justitie en de raadsvrouw - desondanks geen reden om de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf te gelasten en wijst de vordering af. De rechtbank acht toewijzing van deze vordering niet opportuun vanwege het feit dat het vonnis van heden aan verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel inhoudt, met als bijzondere voorwaarde een behandeling bij de Waag. Verdachte heeft recentelijk zijn eerste gesprek gehad en het is daarom onwenselijk dat deze behandeling op dit moment wordt doorkruist omdat verdachte een detentie zou moeten ondergaan. De rechtbank is van oordeel dat de nadruk op dit moment op de behandeling moet liggen.

10.De benadeelde partijen

Zaak B
[slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert € 1736,50,- aan materiële schade.
Met de officier van justitie en de advocaat van verdachte is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk moet worden verklaard ten aanzien van diens vordering. De vordering is door de minderjarige zelf ingediend en ondertekend, terwijl dit door een wettelijk vertegenwoordiger moet gebeuren.
[slachtoffer 5]
De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert € 500,57 aan materiële schade.
Met de officier van justitie en de advocaat van verdachte is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk moet worden verklaard ten aanzien van diens vordering. Verdachte wordt van feit 3 in zaak B, de diefstal van de portemonnee en Playstation Controller, vrijgesproken. De overige door de benadeelde partij gevorderde kosten zijn reeds vergoed.

11.Beslag

Onder de verdachte is het volgende goed in beslag genomen:
Zaak A
  • 14 STK papier (omschrijving PL1300-2024163761-G6531557, nepbiljetten);
  • 3 STK verdovende middelen (omschrijving PL1300-2024163761-G6531544, wit);
  • 1 STK mes (omschrijving PL1300-2024163761-G6531565, zwart, merk: klapmes);
Zaak C
1 STK stroomstootwapen (omschrijving PL1300-2025093338-G6645275).
Nu deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit hiervan in strijd is met de wet of het algemeen belang, danwel met behulp van deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan, is de rechtbank van oordeel dat deze voorwerpen - zoals door de officier van justitie gevorderd –moeten worden onttrokken aan het verkeer.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 310, 311, 317, 416 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder feit 1 en 3 en het in zaak B onder 1, 2 (primair) en 4 en in zaak C ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A:
ten aanzien van het onder 1 en 3 bewezen verklaarde:
een eendaadse samenloop van:
-
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
en:
-
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie;
Zaak B:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
-
opzetheling;
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
-
diefstal;
ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
-
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
Zaak C:
-
handelen in strijd met artikel 26 categorie II onder 5 van de Wet wapens en munitie;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
104 (honderdvier) dagen.
Beveelt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op aan de verdachte
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Bepaalt dat deze maatregel
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van de voorwaarden.
Stelt de proeftijd vast op 2 jaren onder de
algemenevoorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de
bijzonderevoorwaarden dat de veroordeelde:
- meewerkt aan het wonen bij [zorginstelling] en zich houdt aan de huisregels en afspraken die daar gelden;
- te allen tijde telefonisch bereikbaar is voor Jeugdbescherming, zijn coach van [hulpverlener] en de begeleiders van [zorginstelling] ;
- meewerkt aan alle hulpverlening die nodig wordt geacht door Jeugdbescherming en [zorginstelling] ;
- meewerkt aan een behandeling bij De Waag;
- meewerkt aan individuele coaching van [hulpverlener] , of een soortgelijke instelling;
- meewerkt aan het vinden en behouden van een positieve vrijetijdsbesteding;
- naar school en stage gaat volgens het rooster;
- op geen enkele wijze – direct of indirect - contact opneemt met de medeverdachten:
 [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 2] ;
 [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag 3] ;
en met de slachtoffers:
 [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 1] ;
 [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedatum 2] ;
 [slachtoffer 5] , geboren op [geboortedatum 3] .
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in 77a, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan
Jeugdbescherming Regio Amsterdamtot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Onttrekt aan het verkeer:
Zaak A
  • 14 STK papier (omschrijving PL1300-2024163761-G6531557, nepbiljetten);
  • 3 STK verdovende middelen (omschrijving PL1300-2024163761-G6531544, wit);
  • 1 STK mes (omschrijving PL1300-2024163761-G6531565, zwart, merk: klapmes);
Zaak C
1 STK stroomstootwapen (omschrijving PL1300-2025093338-G6645275).
Bepaalt dat de vordering tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling van 41 dagen jeugddetentie (parketnummer 13.180587.23) wordt afgewezen.
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot vergoeding van de materiële schade.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Benadeelde partij [slachtoffer 5]
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk is in haar vordering tot vergoeding van de materiële schade.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.E. Has, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. J.W.B. Snijders Blok en K. Duker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Elsman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 september 2025.
[…]