3.4.1Feiten en omstandigheden
Inleidende opmerkingen
In de overwegingen hierna stelt de rechtbank de feiten en omstandigheden vast, zoals die uit het dossier zijn gebleken. In het bijzonder baseert de rechtbank deze vaststelling op het mediabestand ‘ [bestandsnaam] ’. Dit betreft een door de politie gemaakte compilatie van korte filmpjes die door getuigen zijn gemaakt vanuit verschillende posities en op verschillende tijdstippen. Deze filmpjes zijn in chronologische volgorde geplaatst, betreffen steeds korte fragmenten en geven geen volledig en doorlopend beeld van wat zich heeft voorgedaan op de Keizersgracht. Deze filmpjes zijn ook door verbalisanten beschreven in verschillende processen-verbaal. Verder bevat het dossier de verklaringen van verdachte en aangeefster, verschillende getuigenverklaringen en de resultaten van het forensisch onderzoek.
Vaststaande feiten en omstandigheden
Op 26 april 2025 bevindt aangeefster zich in het centrum van Amsterdam om Koningsdag te vieren. Rond 18:20 uur loopt zij alleen door het centrum, naar eigen zeggen om naar Amsterdam Centraal Station toe te gaan, zodat zij vanaf daar naar Rotterdam kan reizen. Zij loopt zwalkend en onvast ter been door het centrum.
Kort hierna komt zij in de binnenstad verdachte tegen. Aangeefster en verdachte lopen samen dansend en zoenend van de Utrechtsestraat naar de Keizersgracht. Aangeefster is ook dan onvast ter been en wankelt meerdere keren. Ook verdachte loopt zwalkend. Aangeefster grijpt op enig moment de sjaal om de nek van verdachte. Verdachte houdt aangeefster bij haar rechterarm vast op het moment dat zij opnieuw wankelt. De twee lopen samen verder totdat aangeefster met haar rug tegen de achterkant van een witte auto aan komt te staan. Verdachte staat voor haar. Aangeefster en verdachte zoenen elkaar over en weer. Verdachte reikt met zijn linkerhand naar het kruis van aangeefster en doet haar rokje omhoog. Zijn linkerhand maakt in de buurt van haar kruis bewegingen die op en neer gaan. Aangeefster en verdachte doen weer een paar stappen opzij, totdat zij samen tegen de zijkant van een naastgelegen grijze auto aan komen te staan. Daar staat aangeefster weer met haar rug tegen de auto aan en verdachte staat tegen haar aan. Ze zoenen elkaar dan nog steeds uitbundig. Aangeefster houdt met haar rechterhand de nek van verdachte vast. De linkerhand van verdachte zit ter hoogte van haar kruis. Verdachte zoent aangeefster in haar nek. Het hoofd van aangeefster valt af en toe weg en komt dan weer omhoog, waarbij zij nog steeds met haar rechterhand de nek van verdachte vasthoudt. Vervolgens (op een volgende filmopname) bevinden zij zich tussen de twee auto’s in, waarbij aangeefster met haar rug op de grond ligt. Verdachte ligt bovenop haar, tussen haar benen in en met zijn heupen ter hoogte van haar heupen. Terwijl ze op de grond liggen, verschuift verdachte met zijn linkerhand zijn kleding. Zijn billen raken ontbloot. In die positie maakt verdachte met zijn heupen ritmische, stotende bewegingen. De benen van aangeefster liggen aan weerszijden van verdachte. Dan ligt (op een volgende filmopname) haar rechterbeen in een hoek van 90 graden naar links, over haar linkerbeen. Verdachte zit nog steeds met zijn heupen ter hoogte van haar heupen en maakt nog steeds stotende bewegingen. Aangeefster strekt haar armen naar het hoofd van verdachte. Haar linkerhand zit aan de zijkant van zijn gezicht en haar rechterhand achterop zijn hoofd. Dan verplaatst haar linkerhand naar het midden van zijn gezicht en naar zijn ogen. Verdachte beweegt naar achteren, pakt aangeefster vast bij haar arm en in haar gezicht. Aangeefster ligt nog steeds met haar rechterbeen dwars naar links en reageert niet op de aanrakingen van verdachte. Verdachte kijkt aangeefster aan in haar gezicht en verplaatst zijn hand van haar gezicht naar haar hals.
Twee vrouwen, getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , zitten aan de Keizersgracht. Vanaf een langsvarende boot wordt geroepen
‘help that chick’.De getuigen gaan daarop kijken bij de plek waar de mensen op de boot naartoe wijzen. Daar zien zij verdachte bovenop aangeefster liggen. Aangeefster beweegt niet. [getuige 1] probeert verdachte van aangeefster af te duwen, maar verdachte roept
‘go away’. [getuige 1] geeft verdachte dan twee trappen om hem van aangeefster af te krijgen. Getuige [getuige 3] trekt verdachte naar achteren.
De penis van verdachte is ontbloot. Ook het geslachtsdeel van aangeefster is ontbloot en één van haar borsten hangt uit haar kleding.
Om 19:10 uur komen twee 112-meldingen binnen dat er een verkrachting gaande zou zijn op de Keizersgracht ter hoogte van nummer [nummer] . De politie gaat kort daarna ter plaatse en treft daar aangeefster aan, die op de grond ligt. Zij wordt omringd door een aantal getuigen. Getuigen wijzen ook verdachte aan, die niet wegloopt maar op een afstandje blijft staan kijken. Verdachte lijkt onder invloed te zijn van alcohol of verdovende middelen, zo verklaren de getuigen [getuige 4] , [getuige 1] , [getuige 3] en [getuige 5] , omdat hij leeg voor zich uit staart en niet op alles reageert.
Aangeefster is slecht aanspreekbaar. Haar lichaam is slap. Ze reageert amper op vragen van de getuigen, de politie of de ambulancemedewerkers. Op het moment dat verbalisanten aangeefster rechtop laten zitten, moet zij tegen de benen van één van de verbalisanten aanleunen. Voordat aangeefster op de brancard kan worden getild, geeft zij drie keer over. Vervolgens wordt aangeefster meegenomen naar het ziekenhuis.
Twee van de getuigen, [getuige 6] en [getuige 3] , laten de politie de filmpjes zien die zij van aangeefster en verdachte hebben gemaakt. Na de filmpjes te hebben bekeken, besluit de politie verdachte niet aan te houden.
3.4.2Het juridisch kader onder de Wet seksuele misdrijven
Inleiding
Sinds 1 juli 2024 is de Wet seksuele misdrijven van kracht, als gevolg waarvan de strafbaarstelling van seksuele misdrijven in het Wetboek van Strafrecht ingrijpend is gewijzigd. De strafrechtelijke bescherming tegen seksueel geweld is verruimd. Verkrachting kan nu gekwalificeerd worden als schuldverkrachting, opzetverkrachting of gekwalificeerde opzetverkrachting.
De ontbrekende wil
Voor al deze varianten van verkrachting is vereist dat de wil tot het plegen of dulden van de seksuele handelingen bij het slachtoffer ontbreekt. In artikel 244 Sr is bepaald dat bij een persoon in ieder geval de wil tot seksuele handelingen ontbreekt indien diegene in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeert of een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap heeft dat deze niet of onvolkomen in staat is een wil te bepalen of kenbaar te maken omtrent de seksuele handelingen of daartegen weerstand te bieden.
Schuldverkrachting
Bij schuldverkrachting ontstaat strafbaarheid als seksuele handelingen (waaronder binnendringen) worden verricht terwijl iemand ernstige reden heeft om te vermoeden dat bij de ander de wil hiertoe ontbreekt. Bij schuldverkrachting is het strafrechtelijke verwijt tegen de dader dat diegene zeer onachtzaam heeft gehandeld door onvoldoende alert te zijn geweest op de mogelijkheid van een ontbrekende wil bij de ander en op dit punt een verkeerde inschatting heeft gemaakt. Bij aanwezigheid van contra-indicaties voor een vrije, positieve wilsuiting moet worden afgezien van seksueel contact of moet op zijn minst nader onderzoek worden gedaan naar de positie van de ander voordat het seksuele contact wordt doorgezet. Laat iemand dit na, dan is diegene strafbaar wegens schuldverkrachting.
Voor strafbaarheid wegens schuldverkrachting is vereist dat de dader ernstig reden heeft om te vermoeden dat de wil bij de ander ontbreekt met betrekking tot de seksuele handelingen. Feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot een vermoeden van de ontbrekende wil bij de ander zijn de aanwezigheid van duidelijke indicaties voor een mogelijke afwezigheid van een vrije positieve wilsuiting bij de ander.
Opzetverkrachting
Bij opzetverkrachting is iemand strafbaar als diegene seksuele handelingen verricht die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam in de wetenschap dat de wil van de ander daartoe ontbreekt. Het strafrechtelijk verwijt is hier dat degene die het seksuele contact initieert de wetenschap heeft dat de wil tot die handelingen ontbreekt bij de ander. Daarvan is niet alleen sprake als diegene daadwerkelijk weet dat de wil hiertoe bij de ander ontbreekt (vol opzet), maar ook als diegene zich bewust is van de mogelijk ontbrekende wil van de ander en die mogelijkheid negeert of, in andere woorden, voor lief of op de koop toe neemt (voorwaardelijk opzet). Die laatste wezenlijk onverschillige mentale houding kenmerkt de ondergrens van het hier vereiste opzet.
Opzetverkrachting komt in beeld als seksuele handelingen plaatsvinden met een ander die in een staat verkeert waarin geen positieve wilsuiting mogelijk is. Elk onvermogen tot een vrije positieve wilsuiting bij de ander vereist dat wordt afgezien van seksueel contact. Van opzetverkrachting is sprake bij het eenvoudigweg negeren van waargenomen signalen dat de ander niet volledig een wil kan bepalen met betrekking tot het seksuele contact.
Gekwalificeerde opzetverkrachting
Het gebruik van dwang, geweld of bedreiging is geen voorwaarde voor strafrechtelijke aansprakelijkheid, maar een strafverzwarende delictsvorm van de opzetvariant. Dit laatste, dus de gekwalificeerde opzetverkrachting, is in deze zaak niet ten laste gelegd.
Bewijsbaarheid varianten verkrachting
Voor de vraag of sprake is van opzet- of schuldverkrachting, gaat het dus om wat de verdachte wist van de toestand van het slachtoffer. Wanneer verklaringen van de verdachte of van getuigen geen inzicht geven over wat destijds in de verdachte is omgegaan, zal de rechtbank zich in de kern moeten baseren op de uiterlijke verschijningsvorm van de (interactie tussen) gedragingen van verdachte en het slachtoffer en de overige omstandigheden waaronder die gedragingen zijn verricht en wat daaruit naar algemene regels valt af te leiden. De beperking van het beoordelingsvermogen van een verdachte door vrijwillig voorafgaand gebruik van alcohol of drugs kan vrijwel nooit in de weg staan aan het bewijs van het voor opzetverkrachting vereiste opzet.
De beantwoording van de vraag wanneer sprake is van schuld- dan wel opzetverkrachting is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij ook betekenis toekomt aan de omstandigheden waaronder het seksuele contact plaatsvindt.
3.4.3Het oordeel over het ten laste gelegde
Aan verdachte wordt zowel opzetverkrachting als schuldverkrachting van aangeefster tenlastegelegd. Voor een bewezenverklaring dient sprake te zijn van seksueel binnendringen, van een ontbrekende wil van aangeefster en van een vorm van wetenschap bij verdachte (hij wist of had een ernstige reden moeten hebben om te vermoeden) van het ontbreken van die wil. De rechtbank komt op basis van de bewijsmiddelen en de volgende overwegingen tot een bewezenverklaring van schuldverkrachting.
Seksueel binnendringen
In de eerste plaats stelt de rechtbank vast dat verdachte met zijn penis aangeefster heeft gepenetreerd.
Redengevend hiervoor zijn de eerder genoemde videobeelden in de compilatie waarop is te zien dat verdachte met zijn heupen tussen de benen van aangeefster ligt, terwijl zijn broek omlaag is en zijn blote billen te zien zijn en waarop ook te zien is dat hij ritmisch op en neer beweegt met zijn heupen. Dat verdachte slechts tegen aangeefster zou hebben zitten aanwrijven of -rijden en niet daadwerkelijk in haar is geweest, zoals de verdediging heeft betoogd, acht de rechtbank niet aannemelijk gelet op de positie van verdachte ten opzichte van de aangeefster en de stotende, snelle en ritmische bewegingen die verdachte met zijn onderlichaam maakt. Daar komt bij dat door verschillende getuigen (waaronder [getuige 1] en [getuige 5] ) de penis van verdachte is gezien direct nadat verdachte van aangeefster is afgehaald. Ook is het geslachtsdeel van aangeefster gezien door getuige [getuige 5] en door één van de verbalisanten die ter plaatse kwam. Deze omstandigheden passen door hun uiterlijke verschijningsvorm beter bij penetratie dan bij het enkele tegen elkaar aan wrijven van de geslachtsdelen.
Ook de verklaring van verdachte bij de politie biedt naar het oordeel van de rechtbank bewijs dat hij aangeefster heeft gepenetreerd. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij kort in haar is geweest. Dat heeft hij nog eens herhaald bij de rechter-commissaris. Daarbij komt bij dat hij zijn verklaring bij de politie kort na het feit heeft afgelegd. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank deze verklaring dan ook betrouwbaar en dus bruikbaar voor het bewijs. Dat verdachte nog weer later, en ook op de zitting heeft verklaard dat hij niets meer weet, maakt niet dat de rechtbank zijn eerdere verklaringen ongeloofwaardig is gaan vinden. Verdachte heeft immers ook aangegeven dat hij zich schaamt voor wat er is gebeurd en dat hij zich schuldig voelt. Dat er geen DNA van verdachte in onder meer de vagina van aangeefster is aangetroffen hoeft niet te betekenen dat er geen penetratie heeft plaatsgevonden.
Dat verdachte aangeefster ook gevingerd zou hebben, zoals is tenlastegelegd, kan de rechtbank niet vaststellen. Hoewel het op grond van de beelden er sterk op lijkt dat verdachte deze handeling verrichtte op het moment dat zij eerst tegen de witte auto en dan tegen de grijze auto aan staan, is dit niet duidelijk te zien. Verdachte heeft hier verder zelf niets over verklaard. Er zijn hierover ook geen vragen aan hem gesteld door de politie en op de zitting verklaarde verdachte het niet te weten. Aangeefster kan zich in het geheel niets meer van de ontmoeting met verdachte herinneren, dus ook niets van de seksuele handelingen. Geen van de getuigen heeft waargenomen dat verdachte met zijn vingers aangeefster heeft gepenetreerd. Ook het forensisch onderzoek aan de zwembroek van verdachte kan niet als bewijs dienen, nu het (vermoedelijke) DNA van aangeefster dat daarop is aangetroffen ook door de andere handelingen daar terecht kan zijn gekomen (bijvoorbeeld door de penetratie met de penis).
De rechtbank zal verdachte daarom partieel vrijspreken van het brengen, houden en bewegen van zijn vinger in de vagina of tussen de schaamlippen van aangeefster.
De ontbrekende wil
In de tweede plaats stelt de rechtbank vast dat bij aangeefster, toen zij met verdachte tussen de auto’s op de grond lag, op enig moment de wil ontbrak om op dat moment en op die plaats door verdachte te worden gepenetreerd.
Zoals reeds in rubriek 3.4.1 is vastgesteld, is op de beelden te zien dat aangeefster al enige tijd zwalkend door Amsterdam loopt voordat zij verdachte tegenkomt. Op enig moment ontmoeten ze elkaar, raken zij in een innige omhelzing en zoenen ze elkaar uitbundig. Daarbij wankelt aangeefster steeds en heeft ze steeds meer moeite om overeind te blijven staan. Het zoenen gaat verder, totdat verdachte en aangeefster op de grond terechtkomen. De rechtbank heeft op de beelden waargenomen dat aangeefster, op enig moment terwijl zij tussen de auto’s op de grond ligt, nauwelijks meer interactie heeft met verdachte.
Hoewel vaststaat dat aangeefster tijdens het zoenen met verdachte niet nuchter was, kan niet worden vastgesteld dat zij op dat moment niet meer in staat is geweest haar wil kenbaar te maken of weerstand te bieden omdat op dat moment nog interactie met verdachte plaatsvond. Op de beelden is zichtbaar dat aangeefster verdachte actief terugzoent en meerdere keren vastpakt bij zijn sjaal en bij zijn nek. Anders gezegd, op dat moment lijkt nog sprake te zijn van een positieve wilsuiting bij aangeefster (in ieder geval voor wat betreft het zoenen).
Dit is anders op het moment waarop aangeefster tussen de auto’s op de grond ligt met verdachte bovenop haar. Afgaande op de getuigenverklaringen in combinatie met de beelden stelt de rechtbank vast dat aangeefster als zij op de grond ligt op enig moment zodanig slap oogt en dat zij zodanig inactief is, dat zij in ieder geval dan haar wil niet meer kan bepalen en/of geen weerstand meer kan bieden. Van een positieve wilsuiting is op dat moment in ieder geval geen sprake meer.
De rechtbank stelt dan ook vast dat bij aangeefster dan sprake is van een verminderd bewustzijn in de zin van artikel 244 Sr zodat in ieder geval vanaf dat moment sprake is van een ontbrekende wil. Mogelijk is dat al eerder het geval geweest, maar dat kan de rechtbank niet vaststellen.
De rechtbank heeft op de beelden ook waargenomen dat verdachte, op het moment waarop de wil bij aangeefster ontbreekt, nog steeds ritmische, stotende bewegingen maakt. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte op dat moment nog steeds bezig is aangeefster te penetreren met zijn penis.
Opzet of schuld
Dan is het ten slotte de vraag of het voor verdachte op dat moment kenbaar is geweest dat bij aangeefster de wil ontbrak.
De rechtbank acht de volgende omstandigheden van doorslaggevend belang.
Verdachte is in het feestgedruis op Koningsdag aangeefster tegengekomen. Zij kenden elkaar niet. Verdachte en aangeefster weten beiden niet meer hoe die ontmoeting is verlopen, maar op de beelden is te zien dat zij elkaar innig omhelzen en zoenen. Aangeefster trekt verdachte ook naar zich toe en er is sprake van wederzijdse interactie. Dit volgt ook uit de verklaring van getuige [getuige 3] .
Op enig moment is de actieve houding van aangeefster gestopt. Zoals eerder is overwogen kan niet worden vastgesteld wanneer dat moment precies is geweest, alleen dat dit in ieder geval zo was toen zij tussen de auto’s op de grond lagen. Niet kan worden vastgesteld of aangeefster volledig buiten bewustzijn is geweest, maar wel dat zij op enig moment zodanig slap en slecht aanspreekbaar was dat zij niet meer haar wil kon bepalen. Verdachte had dat moeten opmerken. Hij had, nu de seksuele handelingen steeds verdergaand van aard waren, tot en met penetratie aan toe, bij daglicht en in het openbaar en in het zicht van veel omstanders, zich ervan moeten vergewissen of dit nog steeds was wat aangeefster wilde, zoals ieder weldenkend mens dat zou hebben gedaan. Hij had zich ervan bewust moeten zijn dat er omstandigheden waren die wezen op het mogelijk ontbreken van de wil bij aangeefster en moeten stoppen met de seksuele handelingen. Met andere woorden: verdachte heeft niet voldaan aan zijn verificatieplicht en hij heeft (daardoor) verkeerd ingeschat dat aangeefster ook nog steeds wilde waar hij mee bezig was, ook al heeft zij dat niet uitdrukkelijk aangegeven.
Dat verdachte dit wel gezien heeft, maar dit heeft genegeerd omdat hij de seksuele handelingen wilde voortzetten, kan niet worden vastgesteld. Daarom kan opzetverkrachting niet bewezen worden. Ter zitting is verdachte hier ook schuldbewust over geweest, hij heeft verklaard niet tegen de wil van aangeefster de (door omstanders gefilmde) seksuele handelingen te hebben willen verrichten. Dat hij dit toch heeft gedaan is naar het oordeel van de rechtbank gebeurd omdat hij heeft nagelaten telkens opnieuw te controleren of dit was wat zij beiden wilden. Dat hij dit mogelijk heeft nagelaten omdat hij onder invloed van drank of drugs of in een staat van seksuele opwinding was, doet aan het verwijt dat hem is te maken, niet af.
Conclusie
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot een bewezenverklaring van schuldverkrachting.