ECLI:NL:RBAMS:2025:7824

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
13/133670-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor verkrachting op Koningsdag in Amsterdam

Op 23 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 28-jarige man, die op Koningsdag 2025 een vrouw heeft verkracht op de Keizersgracht in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 april 2025 seksuele handelingen heeft verricht met de vrouw, terwijl zij in een toestand verkeerde waarin zij haar wil niet kon bepalen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan schuldverkrachting, omdat hij ernstige reden had om te vermoeden dat de vrouw niet instemde met de seksuele handelingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en hij moet een schadevergoeding betalen aan het slachtoffer. De zaak kwam aan het licht door meldingen van omstanders die getuige waren van de gebeurtenissen, en er was beeldmateriaal van de verkrachting dat op sociale media werd verspreid. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer benadrukt, evenals de verantwoordelijkheid van de verdachte in deze situatie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/133670-25
Datum uitspraak: 23 oktober 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1997,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [verblijfsplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Wiegant en van wat verdachte, zijn raadsvrouwen, mrs. S.M. Hof en A.C.M. van Dijk en de advocaat van de benadeelde partij, mr. C.A. Bouw, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 april 2025 te Amsterdam met een persoon, te weten [slachtoffer] een of meer seksuele handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten
- het brengen en/of houden en/of bewegen van zijn, verdachtes, vinger in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer]
- het brengen en/of duwen en/of bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer]
terwijl hij, verdachte, wist, althans ernstige reden had om te vermoeden dat bij die [slachtoffer] daartoe de wil ontbrak;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 april 2025 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met een persoon, te weten [slachtoffer] een of meer seksuele handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam te verrichten
- heeft getracht zijn, verdachtes, vinger in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] te brengen en/of houden en/of bewegen en/of
- heeft getracht zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] te brengen en/of duwen en/of bewegen
terwijl hij, verdachte, wist, althans ernstige reden had om te vermoeden dat bij die [slachtoffer] daartoe de wil ontbrak,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op Koningsdag 2025 komen bij de politie meerdere meldingen binnen van een mogelijke verkrachting op de Keizersgracht in Amsterdam. De melders zien naar eigen zeggen een man en een vrouw seks hebben op de grond tussen twee auto’s in. Bij de melders bestaat de indruk dat het niet goed gaat met de vrouw en dat zij mogelijk niet (volledig) bij bewustzijn is. Verschillende getuigen maken filmpjes van de situatie en delen deze veelvuldig op sociale media. Ook zijn er getuigen die ingrijpen en de man van de vrouw af proberen te halen. Deze man blijkt verdachte te zijn.
De vrouw wordt vanwege haar toestand met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht en diezelfde nacht ontslagen. Op 28 april 2025 vindt met haar een informatief gesprek zeden plaats. De vrouw zegt zich niks meer te herinneren over de ontmoeting met verdachte en de gebeurtenissen op de Keizersgracht. 14 mei 2025 doet zij aangifte van verkrachting. Desgevraagd verklaart zij dat zij verdachte, van wie aan haar een foto wordt getoond, nooit eerder heeft gezien.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of kan worden bewezen dat verdachte aangeefster heeft verkracht en zo ja, welke variant van verkrachting (opzet of schuld) bewezen kan worden.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van opzetverkrachting op grond van het beeldmateriaal, verschillende getuigenverklaringen, de bevindingen van de politie ter plaatse, een deel van het forensische sporenonderzoek en de verklaring van verdachte. Uit deze bewijsmiddelen blijkt volgens de officier van justitie dat verdachte bij aangeefster seksueel is binnengedrongen, zowel met zijn vingers tussen haar schaamlippen als met zijn penis in haar vagina. Tijdens deze penetraties was aangeefster (wellicht door een combinatie van drank en medicatie) in een dusdanige toestand dat zij een verminderd bewustzijn had, zoals bedoel in artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Gelet op die toestand kon zij haar wil omtrent de seksuele handelingen niet meer bepalen. Dat geldt ook voor de handelingen die zij nog wel actief heeft verricht; ook die zijn niet voortgekomen uit een vrije wil. Voordat aangeefster verdachte had ontmoet, liep zij al zwalkend door de stad en was ze onvast ter been. Dat betekent dat verdachte, toen hij haar voor het eerst zag, al gezien moet hebben dat zij flink onder invloed was. Daar komt bij dat het tijdsbestek tussen hun ontmoeting en de seksuele handelingen van hoogstens 45 minuten het onwaarschijnlijk maakt dat iemand vrijwillig seks zou willen hebben tussen de auto’s op de Keizersgracht. Dat aangeefster in de aanloop naar de penetratie toe actief met verdachte heeft staan zoenen en dansen, maakt – gelet op haar dronken toestand – niet dat verdachte ervan uit mocht gaan dat bij haar sprake was van een positieve wilsuiting om door hem gepenetreerd te worden. Daarom heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetverkrachting.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van zowel de opzet- als de schuldvariant van verkrachting. Ten eerste kan niet worden vastgesteld dat sprake is van ‘seksueel binnendringen’. Op de beelden is dit niet te zien, daarnaast heeft geen van de getuigen dit waargenomen en ook uit het forensisch sporenonderzoek blijkt dit niet. Dit geldt zowel voor het brengen van de vingers tussen de schaamlippen van aangeefster als het penetreren van haar vagina met de penis.
Verder was er bij aangeefster geen sprake van een ontbrekende wil. Zij heeft geen verbale of non-verbale signalen afgegeven waaruit bleek dat zij niet instemde met de seksuele handelingen. Er was geen sprake van een situatie waarin zij niet meer in staat was om haar vrije wil te bepalen.
Voor zover de wil bij aangeefster wel ontbrak, was verdachte daarvan niet op de hoogte en had hij daarvan ook niet op de hoogte hoeven zijn. Zowel van bewuste als van onbewuste schuld is geen sprake. Er was sprake van seksueel contact dat zich in ieder geval in eerste instantie vrijwillig ontwikkelde. Er waren geen duidelijke signalen dat de wil ontbrak. Aangeefster doet – weliswaar dronken – actief mee. Dat zou anders kunnen zijn op het moment dat ze samen op de grond belanden. Echter, vanaf dat moment kijkt verdachte naar aangeefster en checkt hij (steeds) bij haar in.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte om dezelfde redenen moet worden vrijgesproken van de poging tot opzet- of schuldverkrachting.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Feiten en omstandigheden
Inleidende opmerkingen
In de overwegingen hierna stelt de rechtbank de feiten en omstandigheden vast, zoals die uit het dossier zijn gebleken. In het bijzonder baseert de rechtbank deze vaststelling op het mediabestand ‘ [bestandsnaam] ’. Dit betreft een door de politie gemaakte compilatie van korte filmpjes die door getuigen zijn gemaakt vanuit verschillende posities en op verschillende tijdstippen. Deze filmpjes zijn in chronologische volgorde geplaatst, betreffen steeds korte fragmenten en geven geen volledig en doorlopend beeld van wat zich heeft voorgedaan op de Keizersgracht. Deze filmpjes zijn ook door verbalisanten beschreven in verschillende processen-verbaal. Verder bevat het dossier de verklaringen van verdachte en aangeefster, verschillende getuigenverklaringen en de resultaten van het forensisch onderzoek.
Vaststaande feiten en omstandigheden
Op 26 april 2025 bevindt aangeefster zich in het centrum van Amsterdam om Koningsdag te vieren. Rond 18:20 uur loopt zij alleen door het centrum, naar eigen zeggen om naar Amsterdam Centraal Station toe te gaan, zodat zij vanaf daar naar Rotterdam kan reizen. Zij loopt zwalkend en onvast ter been door het centrum.
Kort hierna komt zij in de binnenstad verdachte tegen. Aangeefster en verdachte lopen samen dansend en zoenend van de Utrechtsestraat naar de Keizersgracht. Aangeefster is ook dan onvast ter been en wankelt meerdere keren. Ook verdachte loopt zwalkend. Aangeefster grijpt op enig moment de sjaal om de nek van verdachte. Verdachte houdt aangeefster bij haar rechterarm vast op het moment dat zij opnieuw wankelt. De twee lopen samen verder totdat aangeefster met haar rug tegen de achterkant van een witte auto aan komt te staan. Verdachte staat voor haar. Aangeefster en verdachte zoenen elkaar over en weer. Verdachte reikt met zijn linkerhand naar het kruis van aangeefster en doet haar rokje omhoog. Zijn linkerhand maakt in de buurt van haar kruis bewegingen die op en neer gaan. Aangeefster en verdachte doen weer een paar stappen opzij, totdat zij samen tegen de zijkant van een naastgelegen grijze auto aan komen te staan. Daar staat aangeefster weer met haar rug tegen de auto aan en verdachte staat tegen haar aan. Ze zoenen elkaar dan nog steeds uitbundig. Aangeefster houdt met haar rechterhand de nek van verdachte vast. De linkerhand van verdachte zit ter hoogte van haar kruis. Verdachte zoent aangeefster in haar nek. Het hoofd van aangeefster valt af en toe weg en komt dan weer omhoog, waarbij zij nog steeds met haar rechterhand de nek van verdachte vasthoudt. Vervolgens (op een volgende filmopname) bevinden zij zich tussen de twee auto’s in, waarbij aangeefster met haar rug op de grond ligt. Verdachte ligt bovenop haar, tussen haar benen in en met zijn heupen ter hoogte van haar heupen. Terwijl ze op de grond liggen, verschuift verdachte met zijn linkerhand zijn kleding. Zijn billen raken ontbloot. In die positie maakt verdachte met zijn heupen ritmische, stotende bewegingen. De benen van aangeefster liggen aan weerszijden van verdachte. Dan ligt (op een volgende filmopname) haar rechterbeen in een hoek van 90 graden naar links, over haar linkerbeen. Verdachte zit nog steeds met zijn heupen ter hoogte van haar heupen en maakt nog steeds stotende bewegingen. Aangeefster strekt haar armen naar het hoofd van verdachte. Haar linkerhand zit aan de zijkant van zijn gezicht en haar rechterhand achterop zijn hoofd. Dan verplaatst haar linkerhand naar het midden van zijn gezicht en naar zijn ogen. Verdachte beweegt naar achteren, pakt aangeefster vast bij haar arm en in haar gezicht. Aangeefster ligt nog steeds met haar rechterbeen dwars naar links en reageert niet op de aanrakingen van verdachte. Verdachte kijkt aangeefster aan in haar gezicht en verplaatst zijn hand van haar gezicht naar haar hals.
Twee vrouwen, getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , zitten aan de Keizersgracht. Vanaf een langsvarende boot wordt geroepen
‘help that chick’.De getuigen gaan daarop kijken bij de plek waar de mensen op de boot naartoe wijzen. Daar zien zij verdachte bovenop aangeefster liggen. Aangeefster beweegt niet. [getuige 1] probeert verdachte van aangeefster af te duwen, maar verdachte roept
‘go away’. [getuige 1] geeft verdachte dan twee trappen om hem van aangeefster af te krijgen. Getuige [getuige 3] trekt verdachte naar achteren.
De penis van verdachte is ontbloot. Ook het geslachtsdeel van aangeefster is ontbloot en één van haar borsten hangt uit haar kleding.
Om 19:10 uur komen twee 112-meldingen binnen dat er een verkrachting gaande zou zijn op de Keizersgracht ter hoogte van nummer [nummer] . De politie gaat kort daarna ter plaatse en treft daar aangeefster aan, die op de grond ligt. Zij wordt omringd door een aantal getuigen. Getuigen wijzen ook verdachte aan, die niet wegloopt maar op een afstandje blijft staan kijken. Verdachte lijkt onder invloed te zijn van alcohol of verdovende middelen, zo verklaren de getuigen [getuige 4] , [getuige 1] , [getuige 3] en [getuige 5] , omdat hij leeg voor zich uit staart en niet op alles reageert.
Aangeefster is slecht aanspreekbaar. Haar lichaam is slap. Ze reageert amper op vragen van de getuigen, de politie of de ambulancemedewerkers. Op het moment dat verbalisanten aangeefster rechtop laten zitten, moet zij tegen de benen van één van de verbalisanten aanleunen. Voordat aangeefster op de brancard kan worden getild, geeft zij drie keer over. Vervolgens wordt aangeefster meegenomen naar het ziekenhuis.
Twee van de getuigen, [getuige 6] en [getuige 3] , laten de politie de filmpjes zien die zij van aangeefster en verdachte hebben gemaakt. Na de filmpjes te hebben bekeken, besluit de politie verdachte niet aan te houden.
3.4.2
Het juridisch kader onder de Wet seksuele misdrijven
Inleiding
Sinds 1 juli 2024 is de Wet seksuele misdrijven van kracht, als gevolg waarvan de strafbaarstelling van seksuele misdrijven in het Wetboek van Strafrecht ingrijpend is gewijzigd. De strafrechtelijke bescherming tegen seksueel geweld is verruimd. Verkrachting kan nu gekwalificeerd worden als schuldverkrachting, opzetverkrachting of gekwalificeerde opzetverkrachting.
De ontbrekende wil
Voor al deze varianten van verkrachting is vereist dat de wil tot het plegen of dulden van de seksuele handelingen bij het slachtoffer ontbreekt. In artikel 244 Sr is bepaald dat bij een persoon in ieder geval de wil tot seksuele handelingen ontbreekt indien diegene in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeert of een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap heeft dat deze niet of onvolkomen in staat is een wil te bepalen of kenbaar te maken omtrent de seksuele handelingen of daartegen weerstand te bieden.
Schuldverkrachting
Bij schuldverkrachting ontstaat strafbaarheid als seksuele handelingen (waaronder binnendringen) worden verricht terwijl iemand ernstige reden heeft om te vermoeden dat bij de ander de wil hiertoe ontbreekt. Bij schuldverkrachting is het strafrechtelijke verwijt tegen de dader dat diegene zeer onachtzaam heeft gehandeld door onvoldoende alert te zijn geweest op de mogelijkheid van een ontbrekende wil bij de ander en op dit punt een verkeerde inschatting heeft gemaakt. Bij aanwezigheid van contra-indicaties voor een vrije, positieve wilsuiting moet worden afgezien van seksueel contact of moet op zijn minst nader onderzoek worden gedaan naar de positie van de ander voordat het seksuele contact wordt doorgezet. Laat iemand dit na, dan is diegene strafbaar wegens schuldverkrachting.
Voor strafbaarheid wegens schuldverkrachting is vereist dat de dader ernstig reden heeft om te vermoeden dat de wil bij de ander ontbreekt met betrekking tot de seksuele handelingen. Feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot een vermoeden van de ontbrekende wil bij de ander zijn de aanwezigheid van duidelijke indicaties voor een mogelijke afwezigheid van een vrije positieve wilsuiting bij de ander.
Opzetverkrachting
Bij opzetverkrachting is iemand strafbaar als diegene seksuele handelingen verricht die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam in de wetenschap dat de wil van de ander daartoe ontbreekt. Het strafrechtelijk verwijt is hier dat degene die het seksuele contact initieert de wetenschap heeft dat de wil tot die handelingen ontbreekt bij de ander. Daarvan is niet alleen sprake als diegene daadwerkelijk weet dat de wil hiertoe bij de ander ontbreekt (vol opzet), maar ook als diegene zich bewust is van de mogelijk ontbrekende wil van de ander en die mogelijkheid negeert of, in andere woorden, voor lief of op de koop toe neemt (voorwaardelijk opzet). Die laatste wezenlijk onverschillige mentale houding kenmerkt de ondergrens van het hier vereiste opzet.
Opzetverkrachting komt in beeld als seksuele handelingen plaatsvinden met een ander die in een staat verkeert waarin geen positieve wilsuiting mogelijk is. Elk onvermogen tot een vrije positieve wilsuiting bij de ander vereist dat wordt afgezien van seksueel contact. Van opzetverkrachting is sprake bij het eenvoudigweg negeren van waargenomen signalen dat de ander niet volledig een wil kan bepalen met betrekking tot het seksuele contact.
Gekwalificeerde opzetverkrachting
Het gebruik van dwang, geweld of bedreiging is geen voorwaarde voor strafrechtelijke aansprakelijkheid, maar een strafverzwarende delictsvorm van de opzetvariant. Dit laatste, dus de gekwalificeerde opzetverkrachting, is in deze zaak niet ten laste gelegd.
Bewijsbaarheid varianten verkrachting
Voor de vraag of sprake is van opzet- of schuldverkrachting, gaat het dus om wat de verdachte wist van de toestand van het slachtoffer. Wanneer verklaringen van de verdachte of van getuigen geen inzicht geven over wat destijds in de verdachte is omgegaan, zal de rechtbank zich in de kern moeten baseren op de uiterlijke verschijningsvorm van de (interactie tussen) gedragingen van verdachte en het slachtoffer en de overige omstandigheden waaronder die gedragingen zijn verricht en wat daaruit naar algemene regels valt af te leiden. De beperking van het beoordelingsvermogen van een verdachte door vrijwillig voorafgaand gebruik van alcohol of drugs kan vrijwel nooit in de weg staan aan het bewijs van het voor opzetverkrachting vereiste opzet.
De beantwoording van de vraag wanneer sprake is van schuld- dan wel opzetverkrachting is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij ook betekenis toekomt aan de omstandigheden waaronder het seksuele contact plaatsvindt.
3.4.3
Het oordeel over het ten laste gelegde
Aan verdachte wordt zowel opzetverkrachting als schuldverkrachting van aangeefster tenlastegelegd. Voor een bewezenverklaring dient sprake te zijn van seksueel binnendringen, van een ontbrekende wil van aangeefster en van een vorm van wetenschap bij verdachte (hij wist of had een ernstige reden moeten hebben om te vermoeden) van het ontbreken van die wil. De rechtbank komt op basis van de bewijsmiddelen en de volgende overwegingen tot een bewezenverklaring van schuldverkrachting.
Seksueel binnendringen
In de eerste plaats stelt de rechtbank vast dat verdachte met zijn penis aangeefster heeft gepenetreerd.
Redengevend hiervoor zijn de eerder genoemde videobeelden in de compilatie waarop is te zien dat verdachte met zijn heupen tussen de benen van aangeefster ligt, terwijl zijn broek omlaag is en zijn blote billen te zien zijn en waarop ook te zien is dat hij ritmisch op en neer beweegt met zijn heupen. Dat verdachte slechts tegen aangeefster zou hebben zitten aanwrijven of -rijden en niet daadwerkelijk in haar is geweest, zoals de verdediging heeft betoogd, acht de rechtbank niet aannemelijk gelet op de positie van verdachte ten opzichte van de aangeefster en de stotende, snelle en ritmische bewegingen die verdachte met zijn onderlichaam maakt. Daar komt bij dat door verschillende getuigen (waaronder [getuige 1] en [getuige 5] ) de penis van verdachte is gezien direct nadat verdachte van aangeefster is afgehaald. Ook is het geslachtsdeel van aangeefster gezien door getuige [getuige 5] en door één van de verbalisanten die ter plaatse kwam. Deze omstandigheden passen door hun uiterlijke verschijningsvorm beter bij penetratie dan bij het enkele tegen elkaar aan wrijven van de geslachtsdelen.
Ook de verklaring van verdachte bij de politie biedt naar het oordeel van de rechtbank bewijs dat hij aangeefster heeft gepenetreerd. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij kort in haar is geweest. Dat heeft hij nog eens herhaald bij de rechter-commissaris. Daarbij komt bij dat hij zijn verklaring bij de politie kort na het feit heeft afgelegd. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank deze verklaring dan ook betrouwbaar en dus bruikbaar voor het bewijs. Dat verdachte nog weer later, en ook op de zitting heeft verklaard dat hij niets meer weet, maakt niet dat de rechtbank zijn eerdere verklaringen ongeloofwaardig is gaan vinden. Verdachte heeft immers ook aangegeven dat hij zich schaamt voor wat er is gebeurd en dat hij zich schuldig voelt. Dat er geen DNA van verdachte in onder meer de vagina van aangeefster is aangetroffen hoeft niet te betekenen dat er geen penetratie heeft plaatsgevonden.
Dat verdachte aangeefster ook gevingerd zou hebben, zoals is tenlastegelegd, kan de rechtbank niet vaststellen. Hoewel het op grond van de beelden er sterk op lijkt dat verdachte deze handeling verrichtte op het moment dat zij eerst tegen de witte auto en dan tegen de grijze auto aan staan, is dit niet duidelijk te zien. Verdachte heeft hier verder zelf niets over verklaard. Er zijn hierover ook geen vragen aan hem gesteld door de politie en op de zitting verklaarde verdachte het niet te weten. Aangeefster kan zich in het geheel niets meer van de ontmoeting met verdachte herinneren, dus ook niets van de seksuele handelingen. Geen van de getuigen heeft waargenomen dat verdachte met zijn vingers aangeefster heeft gepenetreerd. Ook het forensisch onderzoek aan de zwembroek van verdachte kan niet als bewijs dienen, nu het (vermoedelijke) DNA van aangeefster dat daarop is aangetroffen ook door de andere handelingen daar terecht kan zijn gekomen (bijvoorbeeld door de penetratie met de penis).
De rechtbank zal verdachte daarom partieel vrijspreken van het brengen, houden en bewegen van zijn vinger in de vagina of tussen de schaamlippen van aangeefster.
De ontbrekende wil
In de tweede plaats stelt de rechtbank vast dat bij aangeefster, toen zij met verdachte tussen de auto’s op de grond lag, op enig moment de wil ontbrak om op dat moment en op die plaats door verdachte te worden gepenetreerd.
Zoals reeds in rubriek 3.4.1 is vastgesteld, is op de beelden te zien dat aangeefster al enige tijd zwalkend door Amsterdam loopt voordat zij verdachte tegenkomt. Op enig moment ontmoeten ze elkaar, raken zij in een innige omhelzing en zoenen ze elkaar uitbundig. Daarbij wankelt aangeefster steeds en heeft ze steeds meer moeite om overeind te blijven staan. Het zoenen gaat verder, totdat verdachte en aangeefster op de grond terechtkomen. De rechtbank heeft op de beelden waargenomen dat aangeefster, op enig moment terwijl zij tussen de auto’s op de grond ligt, nauwelijks meer interactie heeft met verdachte.
Hoewel vaststaat dat aangeefster tijdens het zoenen met verdachte niet nuchter was, kan niet worden vastgesteld dat zij op dat moment niet meer in staat is geweest haar wil kenbaar te maken of weerstand te bieden omdat op dat moment nog interactie met verdachte plaatsvond. Op de beelden is zichtbaar dat aangeefster verdachte actief terugzoent en meerdere keren vastpakt bij zijn sjaal en bij zijn nek. Anders gezegd, op dat moment lijkt nog sprake te zijn van een positieve wilsuiting bij aangeefster (in ieder geval voor wat betreft het zoenen).
Dit is anders op het moment waarop aangeefster tussen de auto’s op de grond ligt met verdachte bovenop haar. Afgaande op de getuigenverklaringen in combinatie met de beelden stelt de rechtbank vast dat aangeefster als zij op de grond ligt op enig moment zodanig slap oogt en dat zij zodanig inactief is, dat zij in ieder geval dan haar wil niet meer kan bepalen en/of geen weerstand meer kan bieden. Van een positieve wilsuiting is op dat moment in ieder geval geen sprake meer.
De rechtbank stelt dan ook vast dat bij aangeefster dan sprake is van een verminderd bewustzijn in de zin van artikel 244 Sr zodat in ieder geval vanaf dat moment sprake is van een ontbrekende wil. Mogelijk is dat al eerder het geval geweest, maar dat kan de rechtbank niet vaststellen.
De rechtbank heeft op de beelden ook waargenomen dat verdachte, op het moment waarop de wil bij aangeefster ontbreekt, nog steeds ritmische, stotende bewegingen maakt. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte op dat moment nog steeds bezig is aangeefster te penetreren met zijn penis.
Opzet of schuld
Dan is het ten slotte de vraag of het voor verdachte op dat moment kenbaar is geweest dat bij aangeefster de wil ontbrak.
De rechtbank acht de volgende omstandigheden van doorslaggevend belang.
Verdachte is in het feestgedruis op Koningsdag aangeefster tegengekomen. Zij kenden elkaar niet. Verdachte en aangeefster weten beiden niet meer hoe die ontmoeting is verlopen, maar op de beelden is te zien dat zij elkaar innig omhelzen en zoenen. Aangeefster trekt verdachte ook naar zich toe en er is sprake van wederzijdse interactie. Dit volgt ook uit de verklaring van getuige [getuige 3] .
Op enig moment is de actieve houding van aangeefster gestopt. Zoals eerder is overwogen kan niet worden vastgesteld wanneer dat moment precies is geweest, alleen dat dit in ieder geval zo was toen zij tussen de auto’s op de grond lagen. Niet kan worden vastgesteld of aangeefster volledig buiten bewustzijn is geweest, maar wel dat zij op enig moment zodanig slap en slecht aanspreekbaar was dat zij niet meer haar wil kon bepalen. Verdachte had dat moeten opmerken. Hij had, nu de seksuele handelingen steeds verdergaand van aard waren, tot en met penetratie aan toe, bij daglicht en in het openbaar en in het zicht van veel omstanders, zich ervan moeten vergewissen of dit nog steeds was wat aangeefster wilde, zoals ieder weldenkend mens dat zou hebben gedaan. Hij had zich ervan bewust moeten zijn dat er omstandigheden waren die wezen op het mogelijk ontbreken van de wil bij aangeefster en moeten stoppen met de seksuele handelingen. Met andere woorden: verdachte heeft niet voldaan aan zijn verificatieplicht en hij heeft (daardoor) verkeerd ingeschat dat aangeefster ook nog steeds wilde waar hij mee bezig was, ook al heeft zij dat niet uitdrukkelijk aangegeven.
Dat verdachte dit wel gezien heeft, maar dit heeft genegeerd omdat hij de seksuele handelingen wilde voortzetten, kan niet worden vastgesteld. Daarom kan opzetverkrachting niet bewezen worden. Ter zitting is verdachte hier ook schuldbewust over geweest, hij heeft verklaard niet tegen de wil van aangeefster de (door omstanders gefilmde) seksuele handelingen te hebben willen verrichten. Dat hij dit toch heeft gedaan is naar het oordeel van de rechtbank gebeurd omdat hij heeft nagelaten telkens opnieuw te controleren of dit was wat zij beiden wilden. Dat hij dit mogelijk heeft nagelaten omdat hij onder invloed van drank of drugs of in een staat van seksuele opwinding was, doet aan het verwijt dat hem is te maken, niet af.
Conclusie
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot een bewezenverklaring van schuldverkrachting.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage Ivervatte bewijsmiddelen en de hiervoor gegeven overwegingen bewezen dat verdachte:
op 26 april 2025 te Amsterdam met een persoon, te weten [slachtoffer] seksuele handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten
- het brengen en duwen en bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer]
terwijl hij, verdachte, ernstige reden had om te vermoeden dat bij die [slachtoffer] daartoe de wil ontbrak.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte opzetverkrachting zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren met aftrek van het voorarrest.
7.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij de strafmaat rekening te houden met de volgende omstandigheden. Verdachte is naar Nederland gekomen om hier werk te vinden, wat hem niet is gelukt. Voorafgaand aan zijn detentie verbleef verdachte op straat en in de daklozenopvang. Hij is gaan drinken om zijn problemen te vergeten. In detentie gaat het niet goed met verdachte, omdat de strafzaak zwaar op hem drukt. Als verdachte op enig moment in vrijheid wordt gesteld, zal hij terugkeren naar Italië om daar bij zijn vader te wonen. Behalve het feit dat het incident is gefilmd, zijn er geen omstandigheden die maken dat de eis van de officier van justitie gerechtvaardigd is. Het filmen en verspreiden van het materiaal is door anderen gedaan, niet door verdachte. De verdediging heeft dan ook verzocht om deze eis te matigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft op Koningsdag, op klaarlichte dag en met veel mensen in de directe omgeving, het slachtoffer op de Keizersgracht verkracht. Het gaat hier om schuldverkrachting, een gedraging die sinds 1 juli 2024 naast (gekwalificeerde) opzetverkrachting als misdrijf strafbaar is geworden. Het slachtoffer was vermoedelijk door een ongelukkige combinatie van drank- en medicijngebruik in ieder geval op een gegeven moment toen zij tussen de auto’s lag niet in staat om haar (on)wil kenbaar te maken. Verdachte had zich moeten beseffen dat hij onder die omstandigheden er niet vanuit kon gaan dat het slachtoffer bleef instemmen met de seksuele handelingen en hij had haar instemming nadrukkelijk moeten blijven checken. Daar komt bij dat er veel mensen zijn geweest die getuige zijn geweest van de verkrachting en die daar filmpjes van hebben gemaakt. Deze filmpjes zijn veelvuldig op sociale media verspreid. Aan het slachtoffer is in het ziekenhuis door een zorgprofessional verteld dat zij mogelijk slachtoffer is geweest van een zedendelict. Door de politie is haar verteld dat daarvan ook beeldmateriaal circuleerde op het internet. Op die manier is het slachtoffer erachter gekomen wat er met haar is gebeurd.
Dit is een bijzonder ernstig feit met grote (blijvende) impact op het slachtoffer. Verdachte heeft door zijn handelen een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Ook hebben de gedragingen van verdachte gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer veroorzaakt en verergerd, zoals onder meer blijkt uit de slachtofferverklaring die ter terechtzitting namens haar is voorgelezen. Verdachte heeft zijn lustgevoelens boven het belang van het slachtoffer gesteld en zich onvoldoende bekommerd om haar fysieke welzijn en gevoelens. Voorstelbaar is dat het voor het slachtoffer een vernederende, kwetsende en beangstigende ervaring is geweest om er pas een dag later achter te komen dat zij slachtoffer is geworden van een zedendelict en dat de beelden van de verkrachting online te zien waren. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort feiten nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Juist in deze zaak is het voorstelbaar dat de wetenschap dat het beeldmateriaal op internet circuleert deze nadelige psychische gevolgen kunnen verergeren. Het is niet verdachte zelf die heeft gefilmd en de beelden heeft verspreid. Toch houdt de rechtbank hem wel verantwoordelijk voor het ontstaan van deze situatie, omdat iedereen - en dus ook verdachte - zich in deze tijd bewust moet zijn van de mogelijkheid dat alles wat zich in de openbaarheid afspeelt zo eenvoudig kan worden vastgelegd en gedeeld. De rechtbank neemt verdachte dit alles dan ook zeer kwalijk.
Gelet op de aard en ernst van dit feit en de gevolgen daarvan, acht de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Oriëntatiepunten voor de strafoplegging
Sinds de inwerkingtreding van de Wet seksuele misdrijven op 1 juli 2024 zijn er door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (nog) geen oriëntatiepunten vastgesteld voor straffen bij schuldverkrachting. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank daarom onder meer gekeken naar de strafvorderingsrichtlijnen van het Openbaar Ministerie. Nu de rechtbank een ander en minder ernstig delict bewezen acht dan de officier van justitie, hanteert zij een ander uitgangspunt dan de officier van justitie. Bij een schuldverkrachting geeft de richtlijn als indicatie een gevangenisstraf voor de duur van één tot twee jaar.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 5 juni 2025. Hieruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld tot enig strafbaar feit. Ook in Italië en Duitsland is verdachte niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit, zo blijkt uit de uittreksels van het
European Criminal Records Information System.
Het reclasseringsadvies
De rechtbank heeft ook gekeken naar het reclasseringsadvies van 22 september 2025, opgesteld door mw. J. Versteeg. Dit advies houdt – kort samengevat en zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in. De reclassering heeft geen criminogene factoren kunnen aanmerken, gelet op de proceshouding van verdachte, zijn beperkt meewerkende houding aan het reclasseringsadvies en zijn niet-meewerkende houding aan het psychologisch onderzoek door het NIFP. Wel ziet de reclassering een aantal risicofactoren, te weten: de marginale leefomstandigheden van verdachte gedurende zijn korte verblijf in Nederland, aanwijzingen voor seksueel ontremd gedrag, mogelijk in combinatie met middelengebruik en het psychisch welbevinden. Verdachte verbleef sinds kort in de daklozenopvang in Amsterdam, had geen inkomen noch een plan om hier een bestaan op te bouwen. Er zijn aanwijzingen dat verdachte een voorgeschiedenis heeft met een alcohol- en cocaïneverslaving en dat hij ten tijde van het feit mogelijk onder invloed was van verdovende middelen. Er zijn geen beschermende factoren aan te merken.
Het is onduidelijk welke factoren ten grondslag hebben gelegen aan het delictgedrag. Daarnaast is verdachte
first offender.De reclassering kan de risico’s op recidive en letsel daarom onvoldoende inschatten. Wel rapporteert de reclassering dat er, gelet op het dossier en het strafblad van verdachte, een basis recidiverisico is van matig tot laag. Het risico op onttrekking aan voorwaarden kan ook niet worden ingeschat omdat verdachte nooit onder toezicht van de reclassering heeft gestaan.
Gelet op het voorgaande, het feit dat verdachte als rechthebbende EU-onderdaan zelfredzaam dient te zijn en het feit dat hij geen aanspraak maakt op structurele sociale voorzieningen, ziet de reclassering geen mogelijkheden voor de inzet van interventies binnen een reclasseringskader. De reclassering adviseert dan ook een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Wel adviseert de reclassering om een contactverbod met het slachtoffer te overwegen. Er zijn geen contra-indicaties voor het opleggen van een gevangenisstraf.
Het psychologisch onderzoek
Daarnaast beschikt de rechtbank over een Pro Justitia-rapport (psychologisch onderzoek) van 1 juli 2025, opgesteld door drs. M.L. de Groot, GZ-psycholoog. De conclusies van dit rapport luiden – kort en zakelijk weergegeven – als volgt.
Verdachte heeft zich tijdens de twee gesprekken die hebben plaatsgevonden onvoldoende meewerkend opgesteld. Hij heeft zich in toenemende mate afwerend en grensoverschrijdend opgesteld en geen toestemming gegeven aan de deskundige om referenten te benaderen. In het onderzoek worden aanwijzingen gezien voor psychopathologie. Verdachte is naar eigen zeggen in Italië gediagnosticeerd met een borderline persoonlijkheidsstoornis en zou in het verleden bekend zijn geweest met verslavingsproblematiek. In het politiedossier komen aanwijzingen naar voren voor eerder seksueel ontremd gedrag onder invloed van verdovende middelen. Verdachte verblijft op een Penitentiair Psychiatrisch Centrum (hierna: PPC-afdeling), waarvan de reden onbekend is gebleven. Daarnaast maakt verdachte in de gesprekken een emotioneel labiele en wantrouwende indruk en er worden aanwijzingen gezien voor impulscontroleproblemen bij oplopende spanning. Er kan niet worden beoordeeld of en in hoeverre pathologische motieven een rol spelen in zijn gebrek aan medewerking. In elk geval lijkt een grote mate van wantrouwen, richting het justitiële systeem in Nederland en dus ook naar de deskundige, in zijn weigering een rol te spelen. Door zijn gebrek aan medewerking is onvoldoende zicht verkregen op zijn levensloop, ontwikkeling en eventueel aanwezige psychopathologie. Hierdoor kunnen de vragen van de rechtbank niet worden beantwoord.
Overige relevante omstandigheden
De rechtbank heeft verder de volgende omstandigheden meegewogen bij het bepalen van de strafmaat. Verdachte heeft bij de politie en ter zitting verklaard dat hij een fout heeft gemaakt, dat hij niet zo veel had moeten drinken zodat hij beter op de toestand van het slachtoffer had kunnen letten en dat hij zich schaamt. Ook heeft hij zich in zijn verklaringen meermaals afgevraagd hoe het met het slachtoffer gaat. De rechtbank weegt deze schuldbewuste proceshouding in het voordeel van verdachte mee bij het bepalen van de strafmaat.
Hoewel bij het psychologisch onderzoek geen stoornis kon worden vastgesteld bij verdachte, ziet de rechtbank wel aanwijzingen voor psychische problematiek. Zo is de rechtbank bekend dat hij op dit moment gedetineerd is op een PPC-afdeling en dat hij medicatie krijgt. Ook in zijn gedrag en houding ten tijde van de gesprekken met de psycholoog ziet de rechtbank aanwijzingen voor een mogelijke stoornis. Verdachte heeft in ieder geval zelf verklaard aan een borderline persoonlijkheidsstoornis te lijden. Daarbij komt dat verdachte, hoewel hij
first offenderis, eerder bij de politie in beeld is gekomen voor seksueel ontremd gedrag. Ook blijkt uit het reclasseringsadvies dat er in ieder geval enige mate van recidiverisico op een nieuw zedendelict is. Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank het noodzakelijk en wenselijk dat er een voorwaardelijk strafdeel wordt opgelegd, om dat recidiverisico gedurende een proeftijd te beperken.
Strafoplegging
Alles afwegende, komt de rechtbank tot de volgende straf. Aan verdachte wordt een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden opgelegd, waarvan zes maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd voor de duur van twee jaren. Nu de rechtbank niet is gebleken dat verdachte op enige wijze contact zou kunnen hebben met het in het buitenland woonachtige slachtoffer, ziet zij de noodzaak van een contactverbod niet in. Dit wordt dan ook niet opgelegd.

8.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 1.321,88 aan vergoeding van materiële schade en € 20.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De vordering is, voor zover deze ziet op de materiële schade, door de verdediging betwist. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij voor de post van € 1.000,- voor toekomstige medische kosten niet-ontvankelijk moet worden verklaard, aangezien niet is onderbouwd dat deze kosten op enig moment in de toekomst zouden ontstaan. De medische kosten die de benadeelde partij tot nu toe heeft gemaakt, zijn namelijk steeds vergoed door de zorgverzekeraar. Ten aanzien van de gevorderde reis- en verblijfskosten van € 321,88 heeft de verdediging bepleit dat deze toewijsbaar zijn voor zover deze zien op de kosten gemaakt door de benadeelde partij zelf. De kosten die door haar broer zijn gemaakt, die aanwezig was bij het doen van de aangifte, kunnen niet door de benadeelde partij worden gevorderd en zijn volgens de verdediging dan ook niet toewijsbaar.
De vordering is ook betwist voor zover deze ziet op de gevorderde immateriële schade. Door de benadeelde partij is ter onderbouwing van haar vordering een beroep gedaan op ‘de Rotterdamse schaal - Ordening van smartengeldbedragen bij lichamelijk letsel en andere persoonsaantastingen’. De benadeelde partij is van mening dat het bewezenverklaarde feit valt onder de categorie ‘meest ernstig’. Bij dit type verkrachtingen geldt een bandbreedte tussen € 15.000,- en € 26.000,- aan smartengeld. Volgens de verdediging is deze categorisering onjuist, nu sprake is van een eenmalig incident waarbij geen sprake is van ernstig geweld, een SOA, HIV-besmetting of een (afgebroken) zwangerschap. De onderhavige zaak raakt hooguit aan de bovengrens van de categorie ‘tamelijk ernstig’, waarbij een bandbreedte hoort van € 2.500,- tot € 7.500,-. De vordering dient dan ook te worden gematigd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 206,42, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 april 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank wijst de volgende schadeposten, waartegen ook geen verweer is gevoerd, toe:
  • € 89,95 aan tickets voor de benadeelde partij naar Nederland;
  • € 10,- aan bustickets voor de benadeelde partij naar het vliegveld in Dublin;
  • € 10,- en € 4,- aan treintickets naar haar verblijfplaats in Rotterdam;
  • € 11,59 aan parkeerkosten bij het politiebureau;
  • € 19,90 aan treinkosten;
  • € 13,25 aan kosten voor ontbijt gedurende haar verblijf in Nederland;
  • € 14,- aan bustickets voor de benadeelde partij van het vliegveld in Dublin naar haar verblijfplaats;
  • € 13,83 aan kosten voor lunch gedurende haar verblijf in Nederland;
  • € 19,90 aan treintickets van Schiphol naar haar verblijfplaats in Rotterdam.
De rechtbank wijst de kosten ten bedrage van € 115,46, die door de broer van de benadeelde partij zijn gemaakt, af. Deze kosten zijn niet voor toewijzing vatbaar nu dit geen rechtstreekse schade betreft die de benadeelde partij persoonlijk heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
Met betrekking tot de gevorderde vergoeding van € 1.000,- zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu op dit moment nog niet vast staat dat deze kosten in de toekomst zullen worden gemaakt.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade indien zij in de persoon is aangetast.
De benadeelde partij heeft dit onderbouwd met een rapport van haar psycholoog waarin wordt bevestigd dat haar reeds bestaande angstklachten zijn toegenomen sinds het incident.
De rechtbank heeft bij het begroten van de toe te wijzen immateriële schadevergoeding rekening gehouden met een aantal hierna te noemen omstandigheden en met soortgelijke zaken.
Omstandigheden
De benadeelde partij heeft op klaarlichte dag, in het zicht van omstanders, op straat een verkrachting moeten ondergaan. Daarbij komt dat de verkrachting op een drukbezochte Koningsdag heeft plaatsgevonden, waardoor deze veelvuldig is gefilmd en verspreid op sociale media door omstanders. Het betreft een schuldverkrachting, juridisch een vorm van verkrachting waarvoor een beperktere vorm van verwijtbaarheid geldt dan voor opzetverkrachting en waardoor het dus een relatief lichtere normschending betreft. De benadeelde partij heeft aan de verkrachting zelf geen herinnering. Wel heeft zij herinneringen aan het moment dat zij wakker werd in het ziekenhuis waar zij kort is behandeld voor alcoholintoxicatie. Ook herinnert zij zich dat zij uit het ziekenhuis is ontslagen en naar buiten is gestuurd met een briefje ten behoeve van de politie en een routebeschrijving. De politie heeft haar later, het was inmiddels middernacht, aangetroffen bij het Oosterpark. Uit de namens de benadeelde partij overgelegde stukken van haar psycholoog blijkt dat de klachten die horen bij haar reeds bestaande angststoornis door het feit zijn verergerd. De benadeelde partij heeft als gevolg van het bewezenverklaarde feit last van een toename van angst in het algemeen en voor drinken van alcohol in het openbaar in het bijzonder. Zij heeft angst voor het krijgen van paniekaanvallen bij seksuele intimiteit. Ook lijdt ze aan frequente huilbuien, piekeren en is zij bang voor een stigma. Verder is zij bang dat zij mogelijk een SOA heeft opgelopen door de verkrachting. Dat er beelden van de verkrachting op sociale media in omloop zijn, bemoeilijkt het verwerken van het incident.
Vergelijking van zaken
Omdat het gepleegde feit een misdrijf betreft dat nog niet zo lang in het Wetboek van Strafrecht staat, zijn er weinig concrete vergelijkbare zaken aan te merken. De rechtbank zoekt daarom enkel aansluiting bij de hiervoor genoemde ordening in de ‘Rotterdamse Schaal’.
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het bewezenverklaarde feit kan worden geschaard onder de categorie ‘ernstig’ van de hierboven genoemde Rotterdamse schaal. De rechtbank begroot de immateriële schade daarom op een bedrag van € 7.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 april 2025 tot aan de dag der algehele voldoening. Het meer gevorderde wijst de rechtbank af.
Verdachte dient ten slotte de proceskosten van de benadeelde partij te vergoeden, tot op heden begroot op nihil.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
schuldverkrachting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij
een proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot een bedrag van € 206,42 (zegge: tweehonderd en zes euro en tweeënveertig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 7.500,- (zegge: zevenduizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, allebei te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 26 april 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[slachtoffer]voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering ter zake van de materiële schade tot een bedrag van € 1.000,-.
Wijst af de overig gevorderde en niet toegewezen materiële schade en immateriële schade.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[slachtoffer]aan de Staat € 7.706,42 (zegge: zevenduizend zevenhonderd en zes euro en tweeënveertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 26 april 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 73 (drieënzeventig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mr. A.M. Loots en mr. A.M. Grüschke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Ç.H. Dede, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 oktober 2025.