ECLI:NL:RBAMS:2025:7684

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
17 oktober 2025
Zaaknummer
770233
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident betreffende bevoegdheid en schadevergoeding in huurovereenkomst

In deze zaak, die is behandeld door de Rechtbank Amsterdam, gaat het om een incident dat is ontstaan in een civiele procedure. De eisende partijen, bestaande uit een vennootschap in liquidatie en een B.V., hebben een vordering ingesteld tegen verschillende gedaagden, waaronder een eigenaar van een pand en een aannemer. De zaak betreft een huurovereenkomst en de schade die is ontstaan door sloopwerkzaamheden aan het pand. De eisers vorderen schadevergoeding van € 196.000, alsook uitvoering van een eerder proces-verbaal waarin afspraken zijn gemaakt over deskundigen die de schade zouden moeten beoordelen. De gedaagden hebben in het incident een exceptie van onbevoegdheid ingediend, stellende dat de zaak naar de kantonrechter moet worden verwezen, omdat de vordering voortvloeit uit een huurovereenkomst. De rechtbank heeft geoordeeld dat de kantonrechter bevoegd is om de zaak te behandelen, omdat de vorderingen van de eisers nauw samenhangen met de huurrelatie. De rechtbank heeft de vordering van de gedaagden tot verwijzing naar de kantonrechter toegewezen en de eisers veroordeeld in de proceskosten. De zaak is vervolgens doorverwezen naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken, waarbij partijen niet verplicht zijn om een advocaat mee te nemen. De uitspraak is gedaan op 17 september 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/770233 / HA ZA 25-1114
Vonnis in incident van 17 september 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] V.O.F. in liquidatie,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende in [woonplaats 1] ,
3.
[eiser 3] B.V.,
wonende in [vestigingsplaats] ,
eisende partijen in de hoofdzaak,
verwerende partijen in het incident,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. J.F.M. Kappé,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. M.J.S. van der Vorst,
2.
[gedaagde 2],
wonende in [woonplaats 1] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende in [woonplaats 1] ,
4.
WJ PROJECTS B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
advocaat: mr. B.S. Friedberg,
gedaagde partijen in de hoofdzaak,
eisende partijen in het incident,
alle gedaagden hierna samen te noemen: [gedaagden]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 mei 2025, met producties,
- de conclusie van eis in het incident houdende exceptie van absolute onbevoegdheid van gedaagden sub 2 en 3 (hierna: erven [erflater] ) en gedaagde sub 4 (hierna: WJ Projects),
- de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring c.q. tot doorverwijzing naar sector kanton van gedaagde sub 1 (hierna: [gedaagde 1] ),
- de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten, voor zover van belang in het incident

2.1.
[gedaagde 1] is eigenaar van het pand aan de [adres 1] .
2.2.
Op 1 juli 1995 sluit [gedaagde 1] een huurovereenkomst voor de exploitatie van restaurant [naam vof] op de begane grond. [eisers] is op enig moment door inplaatsstelling huurder geworden.
2.3.
In december 2017 begint de heer [gedaagde 3] , toenmalig eigenaar van de locatie [adres 2] , met de sloop van de loods die op het perceel staat. WJ Projects treedt op als hoofdaannemer. Kort na de start van de sloopwerkzaamheden ontstaat instortingsgevaar in het pand aan de [adres 1] . Op last van de gemeente moeten de sloopwerkzaamheden worden stilgelegd en moeten noodvoorzieningen worden getroffen. Daarna staakt [eisers] de exploitatie van het restaurant en geeft een deskundige opdracht om zijn schade te begroten.
2.4.
Op 12 juli 2018 veroordeelt de voorzieningenrechter [gedaagde 1] om een aannemer opdracht te geven tot funderingsherstel. De heer [gedaagde 3] wordt veroordeeld tot betaling van onder andere de redelijke kosten van de tijdelijke verhuizing van het restaurant, waaronder de omzetschade.
2.5.
Eind 2018 verkoopt [eisers] het restaurant en vraagt een deskundige om opnieuw zijn schade te begroten. De deskundige begroot de schade op € 196.000.
2.6.
Op 3 juni 2019 maken [gedaagde 1] , de heer [gedaagde 3] en WJ Projects afspraken naar aanleiding van een door [gedaagde 1] aanhangig gemaakt kort geding. Deze afspraken worden vastgelegd in een proces-verbaal, dat vermeldt:
“-
Partijen zullen drie deskundigen benoemen om alle tussen hen bestaande conflictpunten bindend te beslissen.
- Eén van deze deskundigen dient te oordelen over de huurschade van [gedaagde 1] en andere schade van de huurders die [gedaagde 1] heeft vergoed of behoort te vergoeden. Deze deskundige wordt door partijen gezamenlijk en in onderling overleg benoemd.
- De procedure wordt geroyeerd(…)”
2.7.
Op [overlijdensdatum] 2021 overlijdt de heer [gedaagde 3] .
2.8.
In 2022 brengen de deskundigen rapporten uit naar aanleiding van de afspraken in het proces-verbaal van 3 juni 2019. De deskundigen slagen er niet in tot een gezamenlijk advies te komen.
2.9.
Daarna start [gedaagde 1] in 2022 een procedure tegen de erven [erflater] en WJ Projects waarin hij onder meer veroordeling tot betaling van schadevergoeding vordert en vrijwaring tegen aanspraken van [eisers] als voormalig huurder. Op 1 november 2023 verklaart de rechtbank [gedaagde 1] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen en veroordeelt hem om mee te werken aan hervatting van de bindend-adviesprocedure die is vastgelegd in het proces-verbaal van 3 juni 2019.

3.De vordering in de hoofdzaak

3.1.
[eisers] vordert primair hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van schadevergoeding van € 196.000, met rente. Subsidiair vordert [eisers] dat [gedaagden] uitvoering geven aan het proces-verbaal van 3 juni 2019, op straffe van een dwangsom van € 10.000. Primair en subsidiair vordert [eisers] veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten, met rente.

4.Het geschil in incident

4.1.
[gedaagden] vorderen verwijzing van de zaak naar de kantonrechter. Volgens hen vloeit de vordering van [eisers] voort uit een huurovereenkomst die heeft bestaan tussen [gedaagde 1] en [eisers] . [gedaagde 1] stelt dat hij op grond van de destijds bestaande huurovereenkomst tegen de primaire vordering van [eisers] verweer gaat voeren. [eisers] is het met verwijzing niet eens. Hij voert aan dat zijn vordering geen huurverhouding betreft, maar voortvloeit uit de schade die is veroorzaakt door sloopwerkzaamheden.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 93, aanhef en onder c, van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) worden door de kantonrechter behandeld en beslist, onder meer, zaken betreffende een huurovereenkomst, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering.
5.2.
Zowel de primaire als de subsidiaire vordering van [eisers] staat in nauw verband tot vloeit voort uit een huurrechtrelatie die bestond tussen hem en [gedaagde 1] . Het gaat hier namelijk om de schade van [eisers] als huurder van de [adres 1] die hij vordert van [gedaagde 1] als verhuurder. In het proces-verbaal van 3 juni 2019, waarvan [eisers] uitvoering vordert, staat ook dat een deskundige moet oordelen over “
de huurschade van [gedaagde 1] en andere schade van huurders die [gedaagde 1] heeft vergoed of behoort te vergoeden”. Onder die huurders schaart [eisers] kennelijk ook zichzelf. Gelet op artikel 93, aanhef en onder c, Rv, is de kantonrechter daarom bevoegd de zaak met betrekking tot deze vordering te behandelen en te beslissen.
5.3.
Er bestond geen huurrelatie tussen [eisers] als huurder en de erven [erflater] en WJ Projects. [eisers] grondt zijn vorderingen tegen hen op onrechtmatige daad. Ook die vorderingen moeten door de kantonrechter worden beoordeeld en beslist omdat deze zodanig samenhangen met de op huur gebaseerde vordering op [gedaagde 1] (zie artikel 94 lid 2 Rv). Die samenhang verzet zich tegen een afzonderlijke behandeling bij de sector civiel van de rechtbank. Behandeling van alle vorderingen door één rechter is vanuit proceseconomisch oogpunt ook gewenst.
5.4.
De conclusie is dat, gelet op artikel 93, aanhef en onder c Rv in samenhang met artikel 94 lid 2 Rv de kantonrechter bevoegd is om de gehele zaak te behandelen en om daarover te beslissen. De rechtbank verwijst de zaak dan ook naar de kantonrechter op de in de beslissing vermelde wijze (artikel 71 lid 2 Rv).
Proceskosten
5.5.
[eisers] is in het ongelijk gesteld en moeten daarom hoofdelijk de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- salaris advocaat € 614,00 (1 punt x € 614,00)
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld
____________ in de beslissing)
Totaal € 792,00

6.De beslissing

De rechtbank
In het incident
6.1.
wijst de vordering van [gedaagden] tot verwijzing naar de kantonrechter toe,
6.2.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagden] begroot op van € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling in 6.2. uitvoerbaar bij voorraad voor de erven [erflater] en WJ Projects.
In de hoofdzaak
6.4.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank op dinsdag 30 september 2025 om 10:00 uur,
6.5.
wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren,
6.6.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen,
6.7.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht ingevolge artikel 8 lid 4 WGBZ zal worden verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Voetelink, rechter, bijgestaan door mr. N. Noordmans, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2025.