ECLI:NL:RBAMS:2025:7668

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
13-220539-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse onderdaan op basis van een Europees aanhoudingsbevel voor het niet betalen van kinderalimentatie

Op 16 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse onderdaan op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy W Bydgoszczy III Wydział Karny op 3 september 2024, verzocht om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is veroordeeld voor het niet betalen van kinderalimentatie. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 2 oktober 2025 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was met zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen met schorsing tot aan de uitspraak.

De raadsman voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet voldoende in zijn verdedigingsrechten was voorzien. De officier van justitie stelde echter dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat uit het EAB bleek dat de opgeëiste persoon een advocaat had gemachtigd die zijn verdediging had gevoerd. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en dat de informatie in het EAB betrouwbaar was. De rechtbank concludeerde dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing was.

Daarnaast overwoog de rechtbank dat de opgeëiste persoon in Polen was veroordeeld voor een feit dat in Nederland niet strafbaar is, maar dat de weigeringsgrond van artikel 7 OLW niet van toepassing was, omdat weigering zou leiden tot straffeloosheid. De rechtbank stelde vast dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-220539-25
Datum uitspraak: 16 oktober 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 4 augustus 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 3 september 2024 door de
Sąd Okręgowy W Bydgoszczy III Wydział Karny (Regional Court in Bydgoszcz, III Criminal Division), Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
feitelijk verblijvende op het adres [adres 2] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 2 oktober 2025, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat in Hoofddorp, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Daarnaast heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgement of the District Court in Nakło Nad Noteciąvan 11 oktober 2019 met referentienummer II K 241/19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbeperkende straf voor de duur van tien maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Deze straf was opgelegd in een
“summary judgment”van 21 juni 2019 (kenmerk II K 241/19) en is, nadat daartegen een rechtsmiddel was ingesteld, door
the District Court in Naklo Nad Noteciąaangepast naar 150 dagen vrijheidsberoving. Van deze straf resteren volgens het EAB nog honderdvijftig dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis van
11 oktober 2019.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat niet is gebleken dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten voldoende heeft kunnen uitoefenen. Onder 3.2 van het EAB staat “
the person had given a mandate to a legal counsellor, who was either appointed by the person concerned or by the State”. Uit het EAB blijkt niet dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure. De opgeëiste persoon ontkent dat hij zelf een advocaat heeft aangewezen om namens hem de verdediging te voeren. Subsidiair verzoekt de raadsman de behandeling van het EAB aan te houden om de Poolse autoriteiten nadere vragen te stellen over de gang van zaken in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 11 oktober 2019.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan. Uit het EAB onder punt 3.2 en punt 4 blijkt dat op de zitting van 11 oktober 2019 een door de opgeëiste persoon gemachtigde advocaat aanwezig is geweest die daadwerkelijk de verdediging heeft gevoerd. De situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW doet zich daarom voor.
Oordeel van de rechtbank
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] In dit geval is sprake geweest van een
“summary judgment”van 21 juni 2019 waartegen het Poolse Openbaar Ministerie bezwaar heeft gemaakt. Dit heeft geleid tot een procedure bij
the District Court in Naklo nad Noteciąen het eerder vermelde vonnis van 11 oktober 2019. De rechtbank zal daarom de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 11 oktober 2019 toetsen aan artikel 12 OLW toetsen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Op grond van onderdeel d), punten 3.2 en 4, van het EAB en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank verder vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces, een advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren, en dat deze advocaat tijdens het proces die verdediging ook daadwerkelijk heeft gevoerd. De rechtbank gaat gelet op het vertrouwensbeginsel uit van de informatie in het EAB. De opgeëiste persoon heeft geen objectieve stukken overgelegd waaruit zou blijken dat deze informatie in het EAB onjuist is. De enkele stelling dat hij niet op de hoogte was van de zitting van 11 oktober 2019 is daartoe onvoldoende.
De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing. De rechtbank ziet geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden om de Poolse autoriteiten vragen te stellen over de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 11 oktober 2019 en wijst het daartoe strekkende verzoek van de raadsman dan ook af.

5.Strafbaarheid

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een lijstfeit, waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, als voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank overweegt dat met de inwerkingtreding van de Wet herimplementatie Europees strafrecht ook artikel 7 OLW is gewijzigd. Artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, OLW houdt sindsdien een
facultatieveweigeringsgrond in met betrekking tot het ontbreken van strafbaarheid naar Nederlands recht van een zogenoemd niet-lijstfeit als het EAB strekt tot tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. Dat betekent dat de rechtbank kan afzien van weigering van de overlevering, ook als niet is voldaan aan het vereiste van de dubbele strafbaarheid.
De opgeëiste persoon is in Polen veroordeeld voor het niet betalen van kinderalimentatie. Dat is in Nederland geen strafbaar feit, tenzij de kinderen in hulpeloze toestand zijn gekomen door het niet betalen van de alimentatie. Dat is in deze zaak niet gebleken, waardoor niet is voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid. De weigeringsgrond van artikel 7 OLW is daarom van toepassing, maar de rechtbank ziet aanleiding om van weigering op grond van deze bepaling af te zien. Daarvoor is van belang dat het feit geen aanknopingspunten heeft met de Nederlandse rechtsorde. Het feit is immers begaan in Polen, door een Poolse onderdaan tegen andere Poolse onderdanen. Weigering van de overlevering zou bovendien leiden tot straffeloosheid en dat moet in beginsel worden voorkomen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Sąd Okręgowy W Bydgoszczy III Wydział Karny (Regional Court in Bydgoszcz, III Criminal Division), Polen, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. I. Verstraeten en M. Scheeper, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Kloos, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 16 oktober 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (