ECLI:NL:RBAMS:2025:765

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
13.036890.24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht; reeks oplichtingen en diefstallen d.m.v. valse sleutel van hoogbejaarde slachtoffers. Oplegging jeugddetentie en onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Gedeeltelijke toewijzing vorderingen benadeelde partij.

Op 6 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een reeks oplichtingen en diefstallen, gericht op hoogbejaarde slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met mededaders, gebruik maakte van de zogenaamde 'babbeltruc' om bankpassen en pincodes van de slachtoffers te verkrijgen. De verdachte heeft in de periode van 17 september 2023 tot en met 18 juli 2024 meerdere oplichtingen gepleegd, waarbij hij zich voordeed als medewerker van de bank en de slachtoffers misleidde om hun bankgegevens af te geven. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan 16 oplichtingen en diefstallen, waarbij in totaal meer dan €37.500,- is weggenomen van de slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte een jeugddetentie van 8 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest, en daarnaast de maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ-maatregel) opgelegd. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de slachtoffers schadevergoeding hebben gekregen voor de geleden materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.036890.24 (A), 13.248402.24 (B), 13.312200.24 (C), 13.312204.24 (D), 13.332900.22 (TUL)
Datum uitspraak: 6 februari 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaken tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd op het adres van [detentieplaats] ,
[adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren van 23 januari 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, op de terechtzitting van 9 december 2024 gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B, zaak C en zaak D aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Braber en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.M.G. Sussenbach, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door
[medewerker RvdK] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad),
[medewerker JbRA] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA)
en door de moeder van verdachte naar voren is gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door de deskundigen mevrouw A.X. Rutten (kinder- en jeugdpsychiater) en mevrouw A. Mooij (GZ-psycholoog) ter zitting naar voren is gebracht.
Ten slotte heeft de rechtbank kennisgenomen van wat namens de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] door [medewerker slachtofferloket] , werkzaam bij Slachtofferhulp Nederland, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
in zaak A
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
oplichting in vereniging van [benadeelde partij 2] en/of [slachtoffer 1] en/of [benadeelde partij 6 ] en/of [benadeelde partij 7] en/of [benadeelde partij 5] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 1] en/of [slachtoffer 4] in de periode van 17 september 2023 tot en met 11 december 2023 te Amersfoort en/of te Breda en/of te Son en Breugel en/of te Lunteren binnen de gemeente Ede en/of te Doorn binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug en/of te Bunnik en/of te Hilversum en/of te Veenendaal en/of te Utrecht;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
diefstal van een of meerdere geldbedrag(en) door middel van een valse sleutel van [benadeelde partij 2] en/of [slachtoffer 1] en/of [benadeelde partij 6 ] en/of [benadeelde partij 7] en/of [benadeelde partij 5] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 1] en/of [slachtoffer 4] in de periode van 17 september 2023 tot en met 11 december 2023 te Amersfoort en/of te Breda en/of te Eindhoven en/of te Son en Breugel en/of te Ede en/of te Lunteren binnen de gemeente Ede en/of te Doorn binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug en/of te Bunnik en/of te Hilversum en/of te Utrecht en/of te Amsterdam;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
poging diefstal van een of meerdere geldbedrag(en) door middel van een valse sleutel van [benadeelde partij 3] op 21 november 2023 te Veenendaal;
in zaak B
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
poging tot diefstal in vereniging van een of meerdere geldbedrag(en) door middel van een valse sleutel van [slachtoffer 5] op 18 juli 2024 te Rotterdam;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
diefstal in vereniging van een of meerdere geldbedrag(en) door middel van een valse sleutel van [slachtoffer 6] op 15 juli 2024 te Nijmegen;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
diefstal in vereniging van een of meerdere geldbedrag(en) door middel van een valse sleutel van [slachtoffer 7] op 19 oktober 2023 te Apeldoorn;
in zaak C
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
computervredebreuk op 18 juli 2024 te Rotterdam;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
diefstal in vereniging van een of meerdere geldbedrag(en) door middel van een valse sleutel van [slachtoffer 8] op 18 juli 2024 te Rotterdam;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
oplichting in vereniging van [slachtoffer 9] op 22 januari 2024 te Waalwijk;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
diefstal in vereniging van een of meerdere geldbedrag(en) door middel van een valse sleutel van [slachtoffer 9] op 22 januari 2024 te Tilburg;
in zaak D
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
heling van niet-openbare gegevens, te weten leads en/of combolijsten (lijsten met combinaties van persoonsgegevens en/of bankrekeningnummers en/of e-mailadressen en/of BSN-nummers) in de periode van 3 oktober 2023 tot en met 21 december 2023 te Amsterdam;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
gegevens, te weten een of meerdere belscript(s) die worden gebruikt voor bankhelpdeskfraude, vervaardigd, ontvangen, zich verschaft, verkocht, overgedragen, verworven, vervoerd, ingevoerd, uitgevoerd, verspreid, anderszins ter beschikking gesteld en/of voorhanden gehad in de periode van 8 november 2023 tot en met 21 december 2023 te Amsterdam;
De tekst van de integrale tenlasteleggingen is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De officier van justitieheeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, met uitzondering ten aanzien van een aantal slachtoffers. Er is sprake van samenhang tussen de feiten en met name de vrijwel exacte overeenkomsten in modus operandi en signalement van de ophaler van de pinpassen, waarna verdachte pint met de zojuist via oplichting verkregen pas. Voor de bewezenverklaring kan gebruik worden gemaakt van schakelbewijs waarin het hele specifieke signalement wordt beschreven. De officier van justitie heeft verzocht verdachte vrij te spreken voor het medeplegen van de diefstallen gezien het verdachte is die in alle zaken gepind heeft en aankopen heeft gedaan.
De raadsman van verdachteheeft zich ten aanzien van alle ten laste gelegde diefstallen, met uitzondering van een aantal winkels en het medeplegen, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde oplichtingen van de slachtoffers waar verdachte niet aan de deur is geweest om de pinpassen op te halen.
De raadsman heeft tevens verzocht verdachte vrij te spreken van de in zaak C onder 1 ten laste gelegde computervredebreuk. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte hierin een rol heeft gehad en verdachte ontkent dit ook. Duidelijk is geworden dat verdachte geld van het slachtoffer heeft opgenomen, maar hieruit blijkt niet dat het slachtoffer door verdachte is gebeld en dat door verdachte is ingelogd in deze bankomgevingen. Nu ten aanzien van de computervredebreuk geen uitvoeringshandelingen van verdachte vastgesteld kunnen worden, dient vrijspraak te volgen.
Tot slot heeft de raadsman verzocht verdachte vrij te spreken van het voorhanden hebben van combolijsten en belscripts, zoals ten laste is gelegd in zaak D onder 1 en 2. Verdachte verklaarde dat hij deze lijsten heeft ontvangen via de mail, maar hij er niks mee heeft gedaan. Er is geen dan wel onvoldoende onderzoek gedaan naar de gegevens in de combolijsten, zodat niet kan worden vastgesteld dat het om persoonsgegevens gaat. Voorts zijn op de telefoon van verdachte incomplete delen van mogelijke belscripts aangetroffen. Deze onvolledige belscripts zijn op zichzelf niet voldoende om een geslaagde bankhelpdeskfraude te plegen.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Modus operandi van de babbeltruc
In de periode van 17 september 2023 tot en met 18 juli 2024 hebben meerdere oplichtingen plaatsgevonden met gebruik van de zogenaamde “babbeltruc” in meerdere plaatsen van het land. Uit de aangiftes komt naar voren dat de modus operandi nagenoeg overeenkwam met elkaar. Telkens werden de pinpas en pincode (en soms ook de telefoon) afhandig gemaakt van veelal hoogbejaarde slachtoffers. De slachtoffers werden gebeld door een persoon die zich als medewerker van de fraudehelpdesk van de bank voordeed. De valse naam die deze persoon gebruikte, leek in veel zaken sterk op elkaar. Aan de slachtoffers werd verteld dat er gepoogd werd geld van hun bankrekening af te schrijven en een medewerker van de bank/koerier de pinpassen en pincodes zou komen ophalen om verdere fraude te voorkomen. Om vertrouwen te wekken, werd aan de slachtoffers telefonisch een ‘verificatiecode’ gegeven, die de bankmedewerker/koerier aan het slachtoffer moest noemen voordat zij hun pinpassen met bijbehorende pincodes zouden afgeven. Vervolgens werd kort na het wegnemen van de pinpassen met de afgegeven pinpassen geld opgenomen en/of betalingen verricht bij verschillende winkels.
Bewijsoverweging
In onderhavige zaak zijn verdachte 16 oplichtingen en diefstallen door middel van een valse sleutel ten laste gelegd. In 15 van deze zaken zijn er camerabeelden van de woonomgeving van de slachtoffers en/of de pintransacties. Er is in totaal ruim €37.500,- weggenomen van de slachtoffers.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij inderdaad degene is die te zien is op de camerabeelden waar gepind en/of betaald wordt met de gestolen pinpas. De raadsman van verdachte heeft zich ten aanzien van die diefstallen (met uitzondering van de zaak van het slachtoffer [benadeelde partij 2] ) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft verklaard dat hij in sommige van die zaken ook de koerier is geweest. In een groot deel van de zaken voldeed de koerier aan de deur en/of pinner aan het signalement van verdachte. Verdachte werd herkend door verbalisanten en/of vergeleken met kleding die te zien is op de beelden van het pinnen. Ook heeft verdachte verklaard dat de code 5711 is gebruikt bij de babbeltruc. Uit meerdere aangiftes volgt dat deze code moest worden doorgegeven aan de koerier. De telefoon van verdachte werd inbeslaggenomen en uit het onderzoek naar de telefoon van de verdachte volgt dat op de telefoon adressen zijn gevonden die te herleiden zijn naar bepaalde slachtoffers.
Uit voorgaande kan in ieder geval worden geconcludeerd dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde diefstallen in de zaken die hij heeft bekend en aan de oplichting in die zaken waarin hij heeft bekend aan de deur te zijn geweest. Ter beoordeling staat dan of verdachte ook schuldig is voor de oplichtingen in die zaken waarin hij ontkent of niet zeker weet dat hij de koerier is geweest en de diefstallen waar geen beelden van beschikbaar zijn.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij die oplichtingen het volgende af.
Medeplegen oplichting
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat er meerdere personen betrokken waren bij het uitvoeren van de babbeltruc. Verdachte zou telkens met twee mededaders in de auto hebben gezeten waarin zij werden gebracht naar de woningen van de slachtoffers en de pinautomaten en/of winkels. Van tevoren werd gebeld naar het slachtoffer waarna verdachte of een van zijn mededaders de pinpas en/of telefoon van het slachtoffer ophaalde om vervolgens met die pinpas geld te pinnen of goederen te kopen. Verdachte verklaarde dat het verschilde per slachtoffer wie de rol van koerier en/of pinner vervulde.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit moet van voldoende gewicht zijn.
De rechtbank is van oordeel dat bij de uitvoering van de oplichtingen en de diefstallen in alle zaken een nauwe en bewuste samenwerking tussen de daders is geweest. De wijze waarop deze oplichtingen en diefstallen hebben plaatsgevonden, vereisen een planmatige aanpak, een intensieve samenwerking, nauw contact en duidelijke afstemming tussen de daarbij betrokken personen. Zonder de rol van de ene dader had de navolgende handeling immers niet plaats kunnen vinden. Er wordt gebeld, verdachte en zijn mededader worden op de locatie afgezet, de babbeltruc wordt uitgevoerd en er wordt direct daarna gepind. Alle handelingen staan in dienst van het uiteindelijke doel; zoveel mogelijk geld buit maken in zo kort mogelijke tijd. Degene die één van de handelingen of rollen binnen de modus operandi vervulde, leverde daarmee ook een wezenlijke en essentiële bijdrage aan de overige handelingen. Uit alle voornoemde bewijsmiddelen en de verklaring van verdachte zelf volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de rollen inwisselbaar waren. Uit de verklaring van de verdachte ter zitting volgt dat er doorgaans drie personen in de auto naar diverse locaties vertrokken om de babbeltrucs uit te voeren. De verdachte vervulde daarbij, samen met een ander, de rol van de koerier en/of pinner. Pas ter plaatse werd beslist wie welke uitvoeringshandelingen voor zijn rekening zou nemen. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten.
Gelet op alle afzonderlijke bewijsmiddelen in elke zaak en de modus operandi in alle zaken, concludeert de rechtbank dat de feiten niet los van elkaar kunnen worden gezien en in onderlinge samenhang moeten worden beschouwd. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt van nagenoeg alle ten laste gelegde oplichtingen en ook aan de computervredebreuk. Dat geldt ook voor de diefstallen waar geen beelden van zijn, maar waar verdachte wel vlak voor of daarna op beeld staat tijdens het pinnen bij een automaat en/of andere winkel met dezelfde betaalpas. Ten aanzien van de computervredebreuk staat overigens ook vast dat verdachte met gebruik van zijn telefoon geld heeft gepind van de rekening van aangever [slachtoffer 8] . Daaruit volgt op zichzelf al dat verdachte via zijn telefoon toegang heeft gekregen tot de internetbankomgeving van aangever.
Partiële vrijspraak zaak A
Dit is anders ten aanzien van het slachtoffer [benadeelde partij 2] . De rechtbank kan in die zaak niet vaststellen dat verdachte degene is geweest die met de gestolen pinpas heeft gepind, gelet op het ontbreken van camerabeelden van de pintransacties. Voorts was het de eerste keer dat verdachte werd betrokken bij een babbeltruc (voor zover de rechtbank bekend is), waardoor de rechtbank niet kan vaststellen dat verdachte toen al bekend was met die werkwijze. Dat verdachte ergens die middag op camerabeelden in de omgeving van de woning van het slachtoffer [benadeelde partij 2] is gezien, vindt de rechtbank onvoldoende om hem te plaatsen op de plaats delict van de oplichting. Nu in deze zaak slechts één bewijsmiddel aanwezig is, te weten de aangifte, zal de rechtbank verdachte ten aanzien van het slachtoffer [benadeelde partij 2] derhalve partieel vrijspreken van oplichting en diefstal.
Partiële vrijspraak zaak C
In zaak C is aan verdachte onder 1 de gekwalificeerde variant van computervredebreuk met overname van gegevens tenlastegelegd (artikel 138ab lid 2 Sr). De officier van justitie heeft bewezenverklaring van ook dit onderdeel gevorderd en er daarbij op gewezen dat verdachte in de internetbankieromgeving van het slachtoffer gegevens heeft verkregen, waarmee hij geld heeft gepind.
Om te kunnen spreken van overnemen in de zin van artikel 138ab lid 2 Sr moeten echter de gegevens met duurzaam karakter worden vastgelegd. Daarvoor ontbreekt iedere aanwijzing in de bewijsmiddelen. Verdachte wordt daarom van dit strafverzwarende bestanddeel vrijgesproken, zodat de impliciet subsidiair tenlastegelegde overtreding van alleen artikel 138ab lid 1 Sr resteert.
Combolijsten en belscripts
De telefoon van verdachte werd inbeslaggenomen en uit het onderzoek naar de telefoon van de verdachte volgt dat op de telefoon zogenoemde combolijsten met niet-openbare gegevens werden aangetroffen en belscripts die worden gebruikt voor bankhelpdeskfraude.
De rechtbank stelt vast dat het bij lijsten met combinaties van persoonsgegevens, bankrekeningnummers, e-mailadressen, BSN-nummers naar zijn aard om niet-openbare gegevens gaat. Het is duidelijk niet de bedoeling dat de combinatie van deze gegevens openbaar is. Zeker niet in de aantallen die op de telefoon van verdachte zijn gevonden. De rechtbank kan zich dan ook geen aannemelijk scenario voorstellen waarbij de onbekend gebleven persoon van wie verdachte de gegevens heeft gekregen ze op een eerlijke manier heeft verkregen. Daarmee vindt de rechtbank dus bewezen dat de gegevens van misdrijf afkomstig waren. Dat verdachte ook wist dat hij die gegevens toegestuurd had gekregen, blijkt voldoende uit de chat die ook op de telefoon van verdachte is aangetroffen.
De rechtbank constateert voorts dat de aangetroffen belscripts in november 2023 zijn gecreëerd. Verdachte hield zich in die periode al enige tijd bezig met het plegen van babbeltrucs. De rechtbank stelt vast dat de kenmerken van de eerder in dit vonnis beschreven babbeltrucs, waarbij de betrokkenheid van verdachte is komen vast te staan, in grote mate overeenkomen met het in het belscript geschetste scenario. Zo doet de gebruiker van het script zich voor als medewerker van de fraudehelpdesk en worden de slachtoffers van onderhavige babbeltrucs misleid door personen die zich voordoen als medewerkers van de fraudehelpdesk. Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte een belscript voorhanden heeft gehad en dat hij ook heeft geweten dat dit script bestemd was tot het plegen van een strafbaar feit.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in zaak A
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
hij op meerdere momenten in de periode gelegen van 21 september 2023 tot en met 11 december 2023 te Amersfoort en te Breda en te Son en Breugel en te Lunteren binnen de gemeente Ede en te Doorn binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug en te Bunnik en te Hilversum en te Veenendaal en te Utrecht tezamen en in vereniging met anderen, meermalen met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te
bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] en [benadeelde partij 6 ] en [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 5] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 1] en [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten meerdere mobiele telefoons en meerdere bankpassen en meerdere pincodes en meerdere inlogcodes, door
- met een gespoofed telefoonnummer contact op te laten nemen met voornoemde personen, daarbij gebruikmakend van medeverdachtes valse hoedanigheid van medewerker van de fraudedesk van banken en in deze gesprekken de aangevers voor te houden dat geld was afgeschreven en gepoogd werd af te schrijven van hun rekening en
- te verzoeken om de pincode van de bankpassen hardop in te spreken en aanwijzingen te geven en
- te zeggen dat een medewerker/koerier van de banken de bankpassen en mobiele telefoons te komen ophalen en die voornoemde personen de bankpassen en mobiele telefoons in een envelop te doen en
- een verificatiecode te geven waarmee de medewerker/koerier zich zal gaan identificeren en
- vervolgens aan te bellen bij de woningen van voornoemde personen teneinde de bankpassen en telefoons in ontvangst te nemen en daarbij een verificatiecode te zeggen, waardoor voornoemde personen zijn bewogen tot de voornoemde afgifte;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
hij op meerdere momenten in de periode gelegen van 21 september 2023 tot en met 11 december 2023 te Amersfoort en te Breda en te Eindhoven en te Son en Breugel en te Ede en te Lunteren binnen de gemeente Ede en te Doorn binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug en te Bunnik en te Hilversum en te Utrecht en te Amsterdam, meerdere geldbedragen die aan [slachtoffer 1] en [benadeelde partij 6 ] en [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 5] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 1] en [slachtoffer 4] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door
- kort na het in ontvangst nemen van de bankpassen van die voornoemde personen zonder toestemming en medeweten van die voornoemde personen geld te pinnen bij meerdere geldautomaten en
- kort na het in ontvangst nemen van de bankpassen en smartphones van die voornoemde personen zonder toestemming en medeweten van die voornoemde personen een tikkiebetaling te verrichten en
- kort na het in ontvangst nemen van de bankpassen en smartphones van die voornoemde personen zonder toestemming en medeweten van die voornoemde personen meerdere apparaten en smartphones van het merk Apple te kopen bij de winkelbedrijven A-Mac en Coolblue en Mediamarkt en Belwinkel Optie 1;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
hij op 21 november 2023 te Veenendaal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een geldbedrag, dat aan [benadeelde partij 3] toebehoorde weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en die weg te nemen goederen onder zijn bereik te brengen door middel van een valse sleutel, door
- kort nadat verdachte de bankpas van voornoemd persoon in ontvangst had genomen zich te begeven naar de A-Mac winkel en
- meerdere producten heeft aangeboden bij de kassa en
- zonder toestemming en medeweten van voornoemd persoon de eerder genoemde bankpas meermalen in het pinapparaat heeft gestoken en meermalen zonder toestemming van voornoemd persoon een bijbehorende pincode in heeft getoetst op het pinapparaat, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
in zaak B
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
hij op 18 juli 2024 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om meerdere geldbedragen, die aan [slachtoffer 5] toebehoorden weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en die weg te nemen goederen onder hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel, door zonder toestemming en medeweten van voornoemde [slachtoffer 5] diens bankpas meermalen in een pinapparaat heeft gestoken en meermalen zonder toestemming van voornoemde [slachtoffer 5] een bijbehorende pincode in heeft getoetst op het pinapparaat, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
hij op 15 juli 2024 te Nijmegen, tezamen en in vereniging met anderen, meerdere geldbedragen, die aan [slachtoffer 6] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door zonder toestemming en medeweten van voornoemde [slachtoffer 6] diens bankpas meermalen in een pinapparaat te steken en meermalen zonder toestemming van voornoemde [slachtoffer 6] een bijbehorende pincode in te toetsen;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
hij op 19 oktober 2023 te Apeldoorn, tezamen en in vereniging met anderen, meerdere geldbedragen, die aan [slachtoffer 7] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door zonder toestemming en medeweten van voornoemde [slachtoffer 7] diens bankpas meermalen in een pinapparaat te steken en meermalen zonder toestemming van voornoemde [slachtoffer 7] een bijbehorende pincode in te toetsen;
in zaak C
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
hij op 18 juli 2024 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk in een gedeelte van een geautomatiseerd werk, te weten een server toebehorende aan de ABN AMRO Bank waarop de internetbankierenomgeving van [slachtoffer 8] wordt gehost, is binnengedrongen
a. door het doorbreken van een beveiliging,
b. door een technische ingreep,
c. met behulp van een valse sleutel, te weten onrechtmatig verworven inlog- en betaalgegevens,
d. door het aannemen van een valse hoedanigheid;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
hij op 18 juli 2024 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, meerdere geldbedragen, die aan [slachtoffer 8] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse
sleutel, door onrechtmatig gebruik te maken van de internetbankierenomgeving van [slachtoffer 8]
en vervolgens meermalen geld op te nemen bij de Geldmaat zonder betaalpas;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
hij op 22 januari 2024 te Waalwijk, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 9] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten een bankpas en bijbehorende pincode, door
- met een gespoofed telefoonnummer contact op te laten nemen met het voornoemde slachtoffer, daarbij gebruikmakend van medeverdachtes valse hoedanigheid van [naam] medewerker van de fraudeafdeling van de ABN Amro Bank en
- vervolgens tegen het voornoemde slachtoffer te zeggen dat er getracht zou worden om fraude te plegen met diens bankrekening en
- vervolgens tegen het voornoemde slachtoffer te zeggen dat diens bankpas terug moet naar de bank en dat het voornoemde slachtoffer een nieuwe bankpas zal krijgen en
- vervolgens het voornoemde slachtoffer te bewegen om diens pincode telefonisch door te geven en
- vervolgens aan te geven dat er een medewerker/koerier van de bank langs zal komen om de bankpassen van het voornoemde slachtoffer op te halen en
- vervolgens een verificatiecode te geven waarmee de medewerker/koerier zich zal
gaan identificeren en
- vervolgens aan te bellen bij de woning van het voornoemde slachtoffer en teneinde de bankpassen in ontvangst te nemen en daarbij een verificatiecode te zeggen;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
hij op 22 januari 2024 te Tilburg, tezamen en in vereniging met anderen, meerdere geldbedragen, die aan [slachtoffer 9] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door
- kort na het in ontvangst nemen van de bankpas en bijbehorende pincode van die [slachtoffer 9] zonder toestemming en medeweten van die [slachtoffer 9] meerdere smartphones van het merk Apple te kopen bij winkelbedrijf Mediamarkt en
- kort na het in ontvangst nemen van de bankpas en bijbehorende pincode van die [slachtoffer 9] zonder toestemming en medeweten van die [slachtoffer 9] geld te pinnen bij een geldautomaat;
in zaak D
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
hij in de periode van 3 oktober 2023 tot en met 21 december 2023 te Amsterdam, niet-openbare gegevens, te weten leads en lijsten met combinaties van persoonsgegevens en bankrekeningnummers en e-mailadressen en BSN-nummers heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, ten tijde van de verwerving en het voorhanden krijgen van deze gegevens wist dat deze door misdrijf waren verkregen;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
hij in de periode van 8 november 2023 tot en met 21 december 2023 te Amsterdam, gegevens, te weten belscripts die worden gebruikt voor bankhelpdeskfraude heeft verworven en voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist dat die bestemd waren tot het plegen van een in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf dan wel een der misdrijven omschreven in de artikelen 310, 311, 312, 317 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op de verkrijging van een niet-contant betaalinstrument.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf en maatregel

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest en de maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (hierna te noemen: de PIJ-maatregel).
9.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit om aan verdachte geen onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is een ultimum remedium en de zwaarst mogelijke sanctie, die niet lichtvaardig opgelegd moet worden. Nu verdachte in de JJI continu in conflict raakt en zijn detentieverblijf een averechts effect heeft, is verder verblijf niet proportioneel en niet in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte. Verdachte is nog geen verharde jongen waardoor er mogelijkheden zijn dat hij nog aan zichzelf kan gaan werken. De verdediging bepleit daarom een straf gelijk aan het voorarrest met een flink voorwaardelijk deel, voortgezet ambulant toezicht en bijzondere voorwaarden zoals die door verdachte zelf zijn opgesteld.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van de maatregel en vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan rekening gehouden met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoonlijke omstandigheden en de persoon van verdachte. In het bijzonder heeft de rechtbank daarbij het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte is betrokken geweest bij een netwerk dat zich gedurende een periode van enkele maanden bezig heeft gehouden met oplichtingen en diefstal van kwetsbare hoogbejaarde slachtoffers. Verdachte en zijn mededaders hebben misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van de slachtoffers, die vanwege hun leeftijd en fysieke beperkingen afhankelijk zijn van de hulp van anderen. Verdachte en zijn mededaders deden zich voor als medewerkers van de bank, deden voorkomen alsof er door anderen werd geprobeerd geld van de bankrekeningen van de slachtoffers te halen, hielden slachtoffers regelmatig lang aan de telefoon en vertelden de slachtoffers dat zij verdere fraude konden voorkomen. Met een listig verhaal werden vervolgens met behulp van een eerder telefonisch gegeven ‘verificatiecode’ de bankpassen opgehaald aan de deur van de slachtoffers. Vrijwel direct daarna hebben verdachte en zijn mededaders meerdere keren forse geldbedragen gepind en betalingen verricht. Verdachte vervulde een belangrijke en onmisbare schakel in het geheel. Zelfs nadat hij is vast komen te zitten voor dit soort feiten is hij hier mee doorgegaan. Dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk. Verdachte en zijn mededaders hebben ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zij bij de slachtoffers wisten te winnen. Uit de vorderingen van de benadeelde partijen en de aangiftes blijkt dat de slachtoffers erg geëmotioneerd en angstig zijn geworden en hun vertrouwen in de medemens hebben verloren. De slachtoffers zijn bij hun eigen woning belazerd terwijl dat een veilige plek moet zijn, zeker als je niet meer vaak buiten de deur kan komen. Die onbezorgdheid heeft verdachte van deze mensen afgenomen, naast hun geld. Tot slot heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van combolijsten en belscripts, waarmee soortgelijke feiten als hiervoor omschreven kunnen worden gepleegd.
Persoonlijke omstandigheden en de persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
van 10 oktober 2024, waaruit blijkt dat verdachte driemaal eerder is veroordeeld voor met name vermogensdelicten.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van onder meer de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • het Pro Justitia rapport van 10 januari 2025, opgemaakt door drs. A. Mooij, GZ-psycholoog en drs. A.X. Rutten, kinder- en jeugdpsychiater;
  • rapport van de Raad opgemaakt op 20 januari 2025;
  • rapport van JBRA opgemaakt op 15 januari 2025;
Uit het rapport van
de psychiater en de psycholoogvan 10 januari 2025 kan het volgende worden geconcludeerd. Bij verdachte is sprake een reactieve hechtingsstoornis, normoverschrijdende gedragsstoornis, een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling richting een antisociale persoonlijkheidsstoornis, ADHD en een stoornis in cannabisgebruik. Deze stoornissen en gebrekkige ontwikkeling waren ten tijde van het plegen van de feiten aanwezig en beïnvloedden verdachtes gedragskeuzes en gedragingen gedeeltelijk. Geadviseerd wordt om verdachte de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen. De koers van de ontwikkeling van verdachte is zorgelijk en in zijn persoonlijkheidsontwikkeling zijn antisociale trekken te onderscheiden. Zonder ingrijpen zal de psychopathologie zich doorontwikkelen tot een persoonlijkheidsstoornis. Daarbij is de klinische indruk dat sprake is van een hoge kans op recidive. Gezien de combinatie van de complexe psychopathologie, het hoge recidiverisico, de hooguit ambivalente wens tot verandering en het falen van eerdere (ambulante) behandelmodaliteiten met meerdere onttrekkingen, wordt naar de mening van de deskundigen een onvoorwaardelijk PIJ-maatregel noodzakelijk gezien om zowel de ontwikkeling van verdachte als het recidiverisico aan te pakken.
Tijdens de terechtzitting van 23 januari 2025 hebben de deskundigen het advies om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen nader toegelicht. Volgens de deskundigen heeft verdachte stabiliteit en structuur nodig. Volgens de deskundigen zijn er te weinig gunstige omstandigheden die het slagen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel mogelijk maken. Blijvende onttrekkingen en negatieve terugmeldingen zorgen voor instabiliteit en faalervaringen, hetgeen de ontwikkeling van verdachte niet ten goede komt. Dat is uiteindelijk schadelijker voor zijn ontwikkeling dan hem nu een onvoorwaardelijke PIJ- maatregel op te leggen. Desgevraagd hebben de deskundigen bevestigd dat ook als de maatregel niet verlengbaar is, de hoop en verwachting is dat verdachte in staat moet zijn om binnen die termijn zijn ontwikkeling ten positieve te keren.
De Raadheeft zich in haar advies en ter zitting geconformeerd aan het advies van de deskundigen. Gezien de aard en ernst van de problematiek waarvan al jarenlang sprake is, en gelet op dat de zorgen in ambulant kader niet zijn verminderd, acht de Raad een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geïndiceerd.
Ook
JBRAsluit zich aan bij het advies tot een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel en benadrukt tevens dat JBRA geen mogelijkheden meer ziet in een ambulant kader, gezien het verloop van het eerdere toezicht en begeleiding en het gebrek aan intrinsieke behandelmotivatie.
De rechtbank neemt voornoemde adviezen over en maakt deze tot de hare.
PIJ-maatregel
De rechtbank stelt vast dat verdachte zal worden veroordeeld voor – onder meer - feiten die misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psychiater, de psycholoog, de Raad en de jeugdreclassering in hun rapporten vermelden, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij verdachte ten tijde van het begaan van de strafbare feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Ook concludeert de rechtbank dat de maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte is. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit de rapportages en adviezen leidt de rechtbank af dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van verdachte. Verdachte komt al drie jaar regelmatig met politie en justitie in aanraking. De feiten zijn in ernst toegenomen. Gedurende die periode zijn er veel hulpverleners bij verdachte betrokken geweest en is er op verschillende manieren geprobeerd verdachte te helpen en te begeleiden door telkens een nieuw plan samen met verdachte op te stellen. Desondanks heeft verdachte zich meermaals onttrokken aan die hulp en begeleiding. Zelfs toen al duidelijk was dat er een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel boven zijn hoofd hing als hij zich opnieuw zou onttrekken, is hij weggelopen uit de gesloten instelling waar hij toen verbleef. Hij heeft toen zelfs opnieuw een aantal babbeltrucs gepleegd. Verdachte heeft steeds goede intenties en plannen, maar keer op keer is het hem niet gelukt om zich aan de afspraken te houden en zijn er ook nieuwe slachtoffers gevallen. Het lijkt er op dat het verdachte gewoonweg niet lukt vanwege zijn problematiek die al in de zeer jonge kinderjaren zijn basis heeft. Ondanks de goede band met zijn moeder gaat hij er vandoor als het lastig wordt en komt dan vervolgens in aanraking met verkeerde mensen. Dat maakt hem kwetsbaar en tegelijkertijd gevaarlijk.
Ter zitting is het de rechtbank echter ook duidelijk geworden dat verdachte vanuit de JJI al een aantal positieve stappen heeft gemaakt. Zo stelt hij zich in het contact met zijn moeder meer open op en praat hij steeds meer over hoe hij zich voelt. Het is ook positief dat verdachte erkent dat hij behandeling nodig heeft en tegelijkertijd ook nadenkt over hoe hij zijn schoolgang en werk in de toekomst wil oppakken. Daarnaast is het de rechtbank opgevallen dat verdachte beschikt over een groot analytisch vermogen, gelet op de wijze waarop hij zich heeft voorbereid voor de terechtzitting van 23 januari 2025 en de scherpe vragen die hij de deskundigen stelde. Hij heeft dan ook de mogelijkheden om zich positief te ontwikkelen als hij maar de rust en tijd heeft om aan zijn onderliggende problematiek te werken. Behandeling is daarvoor noodzakelijk.
De rechtbank ziet echter, net als de deskundigen, te weinig gunstige omstandigheden om de behandeling van verdachte in een voorwaardelijke PIJ-maatregel te laten slagen. Verdachte heeft stabiliteit en structuur nodig en de rechtbank is het eens met de deskundigen dat blijvende onttrekkingen en negatieve terugmeldingen zorgen voor instabiliteit en faalervaringen, hetgeen de ontwikkeling van verdachte niet ten goede komt. De rechtbank heeft mede gelet op het verloop van de eerdere schorsingen onvoldoende vertrouwen dat het hoge recidiverisico van verdachte in een ambulant kader adequaat zal worden beperkt en ziet behandeling binnen een residentieel kader, in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, als enige mogelijkheid om het verder plegen van delicten te voorkomen. De rechtbank heeft er vertrouwen in dat verdachte hiermee de hulp krijgt die hij nodig heeft. De rechtbank merkt nog op dat verdachte niet als gewelddadig persoon bekend staat, maar dat de feiten waar hij nu voor wordt veroordeeld wel dusdanig ingrijpend zijn voor de vele slachtoffers dat deze een PIJ-maatregel wel rechtvaardigen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank – met de officier van justitie en anders dan de verdediging – van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel passend en geboden is.
De rechtbank overweegt verder dat de PIJ-maatregel niet zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel niet mogelijk zal zijn. De rechtbank acht het daarom van groot belang dat de behandeling van verdachte in het kader van de PIJ-maatregel op zeer korte termijn wordt opgestart ten behoeve van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
Jeugddetentie
De rechtbank zal de feiten, gelet op het advies van de deskundigen, in verminderde mate aan verdachte toerekenen. Nu verdachte in het kader van de aan hem op te leggen PIJ-maatregel onder behandeling zal komen te staan en de rechtbank het wenselijk vindt dat deze behandeling snel zal aanvangen, zal zij – in afwijking van de eis van de officier van justitie – aan verdachte een jeugddetentie opleggen van acht maanden (gelijk aan de duur van de tijd die verdachte al heeft vastgezeten), met aftrek van het voorarrest.

10.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1 STK Shirt
(Omschrijving: PL0900-2023284775-G3222529, Zwart)
1 STK Telefoontoestel
(Omschrijving: PL1300-2023259576-G6439197, Zwart, merk: Apple)
Ter zitting heeft Slachtofferhulp Nederland namens het slachtoffer [benadeelde partij 2] afstand gedaan van het inbeslaggenomen shirt. De rechtbank concludeert dat er derhalve geen beslissing meer is vereist ten aanzien van dit inbeslaggenomen voorwerp.
Het telefoontoestel behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dit voorwerp het in zaak D onder 1 en 2 bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.

11.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

11.1.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 4.247,- aan materiële schadevergoeding en € 600,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitieheeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel en hoofdelijk moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsman van verdachteheeft gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, nu hij ten aanzien van dit slachtoffer vrijspraak heeft bepleit. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbankzal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaren, nu verdachte van de oplichting en diefstal ten aanzien van het slachtoffer [benadeelde partij 2] zal worden vrijgesproken.
11.2.
Benadeelde partij [benadeelde partij 6 ]
De benadeelde partij [benadeelde partij 6 ] vordert € 1.239,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitieheeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij feitelijk niets vordert, nu de benadeelde partij reeds schadeloos is gesteld door de ING.
De raadsman van verdachteheeft gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, nu de benadeelde partij reeds schadeloos is gesteld door de ING.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Uit de vordering benadeelde partij van het slachtoffer [benadeelde partij 6 ] blijkt dat de benadeelde partij reeds schadeloos is gesteld door de ING. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij daarom afwijzen, omdat de benadeelde partij door de schadeloosstelling geen schade heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking komt.
11.3.
Benadeelde partij [benadeelde partij 7]
De benadeelde partij [benadeelde partij 7] vordert € 7.374,24 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitieheeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering hoofdelijk moet worden toegewezen tot een bedrag van € 4.396,24, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsman van verdachteheeft de vordering betwist. De raadsman heeft aangevoerd dat de ING het schadebedrag van € 2.478,- volledig heeft vergoed en dat voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijkheid dient te volgen. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de andere schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd.
De rechtbankstelt vast dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht en beoordeelt de verschillende posten als volgt.
- Uit de aangifte en de vordering van de benadeelde partij blijkt voldoende dat de telefoon van de benadeelde partij, te weten een iPhone 14, is weggenomen. Niet is vast te stellen wat de waarde van deze telefoon was ten tijde van de diefstal, nu er geen stukken zijn overgelegd. Daarom maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid en wijst de rechtbank voor de weggenomen telefoon € 500,- hoofdelijk toe.
- Uit de vordering benadeelde partij blijkt dat de benadeelde partij reeds gedeeltelijk schadeloos is gesteld door de ING tot een bedrag van € 2.978,-. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van dat deel daarom afwijzen, omdat zij door haar schadeloosstelling die schade niet heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking komt.
- De benadeelde partij zal ten aanzien van de rest van de vordering, te weten de afschrijvingen van haar rekening van ABN-AMRO en creditcard, niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat die schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met de in zaak A onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. Uit het dossier of de vordering blijkt niet dat deze bedragen zijn weggenomen. Er zijn bijvoorbeeld geen bankafschriften overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [benadeelde partij 7] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte opgelegd.
11.4.
Benadeelde partij [benadeelde partij 5]
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] vordert € 500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitieheeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel en hoofdelijk moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsman van verdachteheeft de vordering niet betwist.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De benadeelde partij heeft in haar vordering aangevoerd dat aan haar, als gevolg van het bewezenverklaarde, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Het slachtoffer was na de babbeltruc overstuur en geschrokken. De angst dat verdachte verhaal zou komen halen en er een groot bedrag van haar rekening was verdwenen, leidde bij het slachtoffer tot slapeloze nachten met veel gepieker en spanning en onrust overdag. Haar vertrouwen in de bank en haar medemensen is beschadigd.
De benadeelde partij heeft de vordering niet onderbouwd met stukken waarin geestelijk letsel objectief is vastgesteld. De rechtbank is echter van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen. Hierbij heeft de rechtbank meegenomen dat sprake is van een kwetsbaar slachtoffer, de benadeelde partij is 86 jaar oud en dat zij bij de voordeur van haar woning (wat een veilige plek moet zijn) is opgelicht. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 500,- billijk. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden en de rechtbank zal daarom de vordering van de benadeelde partij geheel en hoofdelijk toewijzen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
In het belang van [benadeelde partij 5] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte opgelegd.
11.5.
Benadeelde partij [benadeelde partij 4]
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] vordert € 3.387,70 aan materiële schadevergoeding en € 550,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitieheeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel en hoofdelijk moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsman van verdachteheeft de materiële schade, anders dan voor zover hij vrijspraak heeft bepleit, niet betwist. De raadsman stelt dat de immateriële schade onvoldoende is onderbouwd en dat daarom voor de immateriële schade van de vordering niet-ontvankelijkheid dan wel matiging dient te volgen.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering ten aanzien van de materiële schade is niet inhoudelijk betwist. De gevorderde materiële schadevergoeding is voldoende onderbouwd en komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij heeft in haar vordering aangevoerd dat aan haar, als gevolg van het bewezenverklaarde, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Het slachtoffer is angstig en wantrouwend geworden. Het slachtoffer gaat sinds het delict in de ochtend haar boodschappen doen, omdat het dan rustiger is in de supermarkt en zij minder angst heeft om mensen tegen te komen die haar zouden kunnen oplichten. Zij vindt het vervelend dat het delict dermate invloed heeft op haar dagelijkse gang van zaken.
De benadeelde partij heeft de immateriële schade niet onderbouwd met stukken waarin geestelijk letsel objectief is vastgesteld. De rechtbank is echter van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen. Hierbij heeft de rechtbank meegenomen dat sprake is van een kwetsbaar slachtoffer, de benadeelde partij is 77 jaar oud en dat zij bij de voordeur van haar woning (wat een veilige plek moet zijn) is opgelicht. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 500,- billijk. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden en de rechtbank zal daarom de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk en hoofdelijk toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd en verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
In het belang van [benadeelde partij 4] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte opgelegd.
11.6.
Benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert € 194,99 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitieheeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel en hoofdelijk moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsman van verdachteheeft de vordering niet betwist.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding is voldoende onderbouwd en komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom hoofdelijk worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
In het belang van [benadeelde partij 3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
11.7.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 1.479,- aan materiële schadevergoeding en € 500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitieheeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel en hoofdelijk moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsman van verdachteheeft de materiële schade niet betwist. De raadsman stelt dat de immateriële schade onvoldoende is onderbouwd en dat daarom voor de immateriële schade van de vordering niet-ontvankelijkheid dan wel matiging dient te volgen.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering ten aanzien van de materiële schade is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding is voldoende onderbouwd en komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij heeft in haar vordering aangevoerd dat aan haar als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Het slachtoffer is wantrouwig geworden. Daarnaast gaf het slachtoffer zichzelf de schuld van de gebeurtenis en heeft zij zichzelf veel verwijten gemaakt. Ze voelt zich nu genoodzaakt om mensen te controleren.
De benadeelde partij heeft de immateriële schade niet onderbouwd met stukken waarin geestelijk letsel objectief is vastgesteld. De rechtbank is echter van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen. Hierbij heeft de rechtbank meegenomen dat sprake is van een kwetsbaar slachtoffer, de benadeelde partij is 77 jaar oud en dat zij bij de voordeur van haar woning (wat een veilige plek moet zijn) is opgelicht. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 500,- billijk. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden en de rechtbank zal daarom de vordering van de benadeelde partij geheel en hoofdelijk toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
In het belang van [benadeelde partij 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte opgelegd.

12.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 26 maart 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13.332900.22, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 4 juli 2023 van de kinderrechter te Amsterdam.
Ter zitting is gebleken dat het noodzakelijk is dat verdachte zo snel mogelijk verder wordt behandeld binnen de PIJ-maatregel. Het uitzitten en uitvoeren van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf zal dit proces vertragen, dan wel doorkruisen indien hij aan het einde van zijn maatregel deze straf nog moet uitzitten. De rechtbank acht dat niet in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte en evenmin in het belang van de maatschappij. De rechtbank wijst derhalve de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling af.

13.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 138ab, 139g, 234, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

14.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1, 2 en 3, het in zaak B onder 1, 2 en 3, het in zaak C onder 1 tot en met 4 en het in zaak D onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 en in zaak C onder 3 bewezen verklaarde:
telkens: medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het in zaak A onder 3 bewezen verklaarde:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
ten aanzien van het in zaak B onder 1 bewezen verklaarde:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
ten aanzien van het in zaak B onder 2 en 3 en in zaak C onder 2 en 4 bewezen verklaarde:
telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
ten aanzien van het in zaak C onder 1 bewezen verklaarde:
computervredebreuk;
ten aanzien van het in zaak D onder 1 bewezen verklaarde:
niet-openbare gegevens verwerven en voorhanden hebben, terwijl hij ten tijde van de verwerving en het voorhanden krijgen van deze gegevens redelijkerwijs wist dat deze door misdrijf zijn verkregen;
ten aanzien van het in zaak D onder 2 bewezen verklaarde:
gegevens voorhanden hebben, wetende dat zij bestemd zijn tot het plegen van een misdrijf.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op aan verdachte
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Verklaart verbeurd:
1. STK Telefoontoestel.
(Omschrijving: PL1300-2023259576-G6439197, Zwart, merk: Apple)
Wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf in parketnummer 13.332900.22.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 6 ].
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 7], toe tot een bedrag van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 23 oktober 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 7] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 7] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 7] , te betalen € 500,- (zegge: vijfhonderd euro) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 23 oktober 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening. Behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7] ten aanzien van de schadepost van de ING-afschrijvingen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 7] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 5]geheel toe tot een bedrag van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 2 november 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 5] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 5] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 5] , te betalen € 500,- (zegge: vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 2 november 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening. Behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 4]gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 3.887,- (zegge: drieduizend achthonderdzevenentachtig euro), bestaande uit € 3.387,70 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 17 november 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 4] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 4] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4] , te betalen € 3.887,- (zegge: drieduizend achthonderdzevenentachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 17 november 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening. Behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 4] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]geheel toe tot een bedrag van € 194,99 (zegge: honderdvierennegentig euro en negenennegentig cent) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 21 november 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 3] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3] , te betalen € 194,99 (zegge: honderdvierennegentig euro en negenennegentig cent) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 21 november 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening. Behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]geheel toe tot een bedrag van € 1.979,- (zegge: duizend negenhonderdnegenenzeventig euro), bestaande uit € 1.479,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 6 december 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] , te betalen van € 1.979,- (zegge: duizend negenhonderdnegenenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 6 december 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening. Behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van der Kaay, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. H.P.E. Has en E. Diepraam, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Pattiasina, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 februari 2025.
[…]