ECLI:NL:RBAMS:2025:7644

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
13-189005-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Frankrijk

Op 15 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Frankrijk. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft eerder op 21 augustus 2025 en 4 september 2025 zittingen gehouden om de detentieomstandigheden in Frankrijk te beoordelen. Tijdens de zitting van 21 augustus 2025 was de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, aanwezig, evenals de raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. F.H. van der Pol. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen. In de tussenuitspraak van 4 september 2025 werd vastgesteld dat de informatie over de detentieomstandigheden in Frankrijk onvoldoende was om het gevaar voor de opgeëiste persoon weg te nemen. De rechtbank heeft aanvullende vragen gesteld aan de Franse autoriteiten over de detentieomstandigheden, met name over de garantie van minimaal 3 m2 persoonlijke ruimte. De rechtbank heeft op basis van de ontvangen informatie geconcludeerd dat er een sterk vermoeden bestaat van schending van het verbod op onmenselijke behandeling, zoals vastgelegd in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en de termijn voor uitspraak opnieuw verlengd, met de verplichting om de zaak opnieuw te behandelen voor 15 november 2025. De rechtbank heeft de officier van justitie de opdracht gegeven om verdere vragen aan de Franse autoriteiten te stellen over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-189005-25
Datum uitspraak: 15 oktober 2025
TUSSEN- UITSPRAAK
op de vordering van 25 juni 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 juni 2025 door de
Substituut-Procureur bij de rechtbank van Arras, Frankrijk (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [penitentiaire inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting van 21 augustus 2025
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 21 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. F.H. van der Pol, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Ook heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
Tussenuitspraak van 4 september 2025
De rechtbank heeft op 4 september 2025 een tussenuitspraak gewezen, waarbij het onderzoek is heropend en voor onbepaalde tijd is geschorst, waarbij de beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW is aangehouden.
Verder heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW, met 30 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting van 1 oktober 2025
De behandeling van het EAB is – met toestemming van partijen in gewijzigde samenstelling – voortgezet op de zitting van 1 oktober 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. F.H. van der Pol, advocaat in Amsterdam.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 4 september 2025

De rechtbank stelt vast dat bij de tussenuitspraak van deze rechtbank van 4 september 2025 reeds is geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB, de strafbaarheid van de feiten en de terugkeergarantie zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. Ten aanzien van de detentieomstandigheden heeft de rechtbank overwogen dat de tot dan toe door de Franse autoriteiten verstrekte informatie onvoldoende was om het algemeen gevaar voor de opgeëiste persoon weg te nemen en heeft in dat verband aanvullende vragen gesteld. De overwegingen van de rechtbank in deze tussenuitspraak kunnen als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.

4.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

Naar aanleiding van de tussenuitspraak van 4 september 2025 heeft het Openbaar Ministerie bij e-mail van 5 september 2025 de volgende vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
Can it be guaranteed that [de opgeëiste persoon] is provided with a minimum of 3 square meters of personal space (excluding sanitary facilities) in a multioccupancy cell, in light of the judgment in Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, paragraphs 75- 76)?
If this cannot be guaranteed, the Court has additional questions:
a.
Can it be guaranteed that if [de opgeëiste persoon] is not provided with a minimum of 3 square meters of personal space, that this is only for a short period of time, on occasion and marginally?
b.
Are such reductions accompanied by sufficient freedom of movement outside the cell and adequate out-of-cell activities?
c.
Are the general conditions of detention at the Lille Annoeullin Prison appropriate and decent and are there no other aggravating aspects of the conditions of [de opgeëiste persoon] detention?
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft op 16 september 2025 het volgende antwoord verstrekt:
“Given the current occupancy of the Lille-Annoeullin prison, it cannot be guaranteed that [de opgeëiste persoon] will be able to benefit from a personal space of at least 3 square meters upon his arrival. The occupancy situation in the new arrivals section of the men's remand prison (QMAH) is likely to result in less personal space, due to the unpredictable flow of new arrivals. This flow may temporarily exceed the 50 places theoretically available for new arrivals at the prison, requiring the installation of additional beds in the cells.
However, the Lille-Annoeullin prison is organised in such a way as to ensure that the length of stay in the new arrivals section is as short as possible, limiting the transit period in this wing before distribution within the prison to between 4 and 15 days. At the end of this transitional phase, [de opgeëiste persoon] would be entitled to a personal space of at least 3 square meters, by moving into one of the QMAH cells, the dimensions and capacity of which were detailed in the reply letter dated 13 August 2025.
Furthermore, as indicated in the response dated 13 August 2025, access to cultural, sporting, social, integration, training or work activities is granted at the request of the prisoner and after validation of their registration on a list. Prisoners can therefore take part in sports sessions in a gym or on an outdoor sports field. They can also access education tailored to their level and provided by National Education staff working within the institution, or, where applicable, distance learning through the CNED, and they can access the institution's library. Subject to their registration for work, prisoners can also carry out paid work in the institution's workshops or general services.
Even if the prisoner does not request any activity or respond to any proposal from staff, they will have the opportunity to access an outdoor exercise yard every day.
The time spent in the cell depends on the activities carried out by the prisoner, it being specified that the length of time during which the prisoner is locked in their cell at night may not exceed twelve hours.
Finally, the general conditions of detention, as detailed in the reply letter dated 13 August 2025, are appropriate and decent.”
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat geen gevolg moet worden gegeven aan het EAB, omdat een reëel gevaar bestaat voor de opgeëiste persoon dat hij onder onmenselijke omstandigheden gedetineerd zal raken na overlevering aan Frankrijk. Op basis van de nu gegeven garanties kan het reële gevaar niet worden weggenomen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de detentieomstandigheden niet aan de overlevering in de weg staan. Hoewel de opgeëiste persoon na zijn overlevering in eerste instantie wordt gedetineerd in een detentie-instelling waar niet wordt gegarandeerd dat hij 3 m2 persoonlijke leefruimte tot zijn beschikking zal hebben, zal deze situatie van korte duur zijn en alleen indien noodzakelijk. De compenserende factoren zijn voldoende. De rechtbank heeft reeds eerder geoordeeld dat een dergelijke inbreuk op grondrechten van korte duur is toegestaan en geen aanleiding geeft om geen gevolg te geven aan het EAB of om hierover verdere vragen te stellen.
Oordeel van de rechtbank
Voor de beoordeling van de detentieomstandigheden voor voorlopig gedetineerden in
the Lille-Annoeullin prisonsluit de rechtbank aan bij een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 15 oktober 2019 [4] . Uit dit arrest volgt onder meer dat wanneer een gedetineerde over minder dan 3 m2 aan persoonlijke ruimte beschikt in een meerpersoonscel, dit een sterk vermoeden van schending van het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling met zich brengt [5] . Dit sterke vermoeden van schending van het in artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) bedoelde verbod kan blijkens het arrest normaliter enkel worden weerlegd indien [6] :
a. de persoonlijke ruimte enkel voor korte tijd, bij gelegenheid en in geringe mate wordt gereduceerd ten opzichte van de minimaal vereiste 3 m2;
b. hierbij voldoende bewegingsvrijheid buiten de cel wordt geboden en buiten de cel passende activiteiten worden aangeboden;
c. in de inrichting in het algemeen sprake is van decente detentieomstandigheden en de betrokkene niet wordt onderworpen aan andere elementen die worden beschouwd als verzwarende omstandigheden voor slechte detentieomstandigheden.
De rechtbank kan op basis van de verstrekte informatie nog niet volledig beoordelen of het vastgestelde algemene gevaar op schending van de grondrechten in detentie in Frankrijk voor de opgeëiste persoon wordt weggenomen. De opgeëiste persoon zal na overlevering op een afdeling komen waar 3 m2 persoonlijke leefruimte in een meerpersoonscel niet kan worden gegarandeerd. Bij een hoge instroom van nieuwe gedetineerden kan het namelijk voorkomen dat meer gedetineerden op een cel worden geplaatst, dan waar de theoretische capaciteit in voorziet. In dat geval is sprake van een sterk vermoeden van een schending van artikel 4 Handvest. Dit sterke vermoeden kan worden weerlegd indien de voornoemde compenserende factoren aanwezig zijn. De rechtbank stelt vast dat het hier gaat om een relatief korte tijd van maximaal vijftien dagen waarin de opgeëiste persoon geen 3 m2 aan persoonlijke leefruimte tot zijn beschikking zal hebben. Ook gaat het om een situatie bij gelegenheid, namelijk alleen bij een hoge instroom van nieuwe gedetineerden in de detentie-instelling. Daarbij komt dat blijkens de aanvullende informatie gedetineerden niet langer dan 12 uur per nacht op cel verblijven en dat sprake is van decente detentieomstandigheden.
De rechtbank kan op basis van de aanvullende informatie niet vaststellen of het ook gaat om een reductie van geringe mate ten opzichte van de vereiste 3 m2 persoonlijke leefruimte, zoals bedoeld onder a.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het onderzoek heropenen teneinde de officier van justitie de volgende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te laten stellen:
Over hoeveel vierkante meter ‘
personal space’kan de opgeëiste persoon minimaal beschikken, als de situatie zich voordoet dat de opgeëiste persoon (als gevolg van het plaatsen van extra bedden) tijdelijk niet kan beschikken over minimaal 3 m2 personal space in een meerpersoonscel?
Kan de uitvaardigende justitiële autoriteit bevestigen dat onder ‘
personal space’in een meerpersoonscel wordt verstaan de persoonlijke leefruimte exclusief de sanitaire voorzieningen,
maar inclusief het meubilair?
In afwachting van het antwoord op voornoemde vragen, zal de rechtbank tevens op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW moet beslissen met 30 dagen verlengen, onder gelijktijdige verlenging van de vrijheidsbeneming op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Het onderzoek ter zitting zal worden heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat de zaak 14 dagen voor het verstrijken van de verlengde termijn, zijnde
15 november 2025, wederom op zitting zal worden aangebracht.

5.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder overweging 4 opgenomen vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met dertig dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met dertig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de zaak vanwege het verstrijken van de verlengde beslistermijn op
15 november 2025, uiterlijk veertien dagen voor die datum opnieuw op zitting moet worden gepland.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsvrouw.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. D.L.S. Ceulen en M.W. Speksnijder, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. E.A. Harland en M.C. Hooibrink, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 15 oktober 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu).
5.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu), punt 72.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu), punt 73.