ECLI:NL:RBAMS:2025:7638

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
775299
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verwijdering BKR-registratie in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 september 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres en ING Bank N.V. De eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B.W.P.R. van den Bemt, vorderde de verwijdering van een BKR-registratie die haar hypothecaire lening betrof. Deze registratie was ontstaan door een achterstand in de betalingen van haar ex-partner, met wie zij een hypothecaire lening had afgesloten voor de aankoop van een woning. De eiseres stelde dat zij niet op de hoogte was van de achterstanden en dat zij inmiddels in een stabiele financiële situatie verkeerde met haar huidige partner. ING, vertegenwoordigd door mr. D.J. Posthuma, voerde verweer en stelde dat de registratie noodzakelijk was om andere kredietverstrekkers te waarschuwen voor het risico van overkreditering, aangezien de eiseres nog steeds hoofdelijk aansprakelijk was voor de lening. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van ING zwaarder wogen dan die van de eiseres, omdat zij nog steeds aansprakelijk was voor de hypothecaire lening en er risico's verbonden waren aan het handhaven van de registratie. De vordering van de eiseres werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten van ING, die in totaal € 1.999,00 bedroegen.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
Zaaknummer: C/13/775299 / KG ZA 25-722 EAM/BB
Vonnis in kort geding van 30 september 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres bij dagvaarding van 15 september 2025,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat mr. B.W.P.R. van den Bemt te Roosendaal,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
hierna te noemen: ING,
advocaat mr. D.J. Posthuma te Amsterdam.

1.De procedure

Op de mondelinge behandeling van 24 september 2025 heeft [eiseres] de vordering zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. ING heeft, mede aan de hand van een voorafgaand aan de zitting ingediende conclusie van antwoord, verweer gevoerd.
Beide partijen hebben producties en een pleitnota ingediend.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de kant van [eiseres] : [eiseres] (en haar partner [naam partner] ) met mr. Van den Bemt;
aan de kant van ING: [naam] (medewerker intensief beheer) met mr. Posthuma.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft samen met haar partner een bouwkavel gekocht dat op 13 juni 2025 aan hen is geleverd en zij hebben een aannemingsovereenkomst gesloten voor de bouw van een nieuwe woning op dat kavel. Voor de financiering van deze woning willen zij, naast de inbreng van eigen middelen hun huidige hypotheek bij Aegon voortzetten/oversluiten.
2.2.
Aegon heeft bij brief van 19 mei 2025 aan (de tussenpersoon van) [eiseres] en haar partner laten weten dat aan hun aanvraag een bij het Bureau Krediet Registratie (BKR) gemelde registratie (een A-codering) in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) in de weg staat.
2.3.
De BKR-registratie heeft betrekking op een hypothecaire geldlening bij ING op naam van [eiseres] en haar ex-partner de heer [naam ex-partner] voor de aankoop van een woning in [woonplaats] in 2004. Bij het uit elkaar gaan van [eiseres] en [naam ex-partner] ongeveer 10 jaar geleden hebben zij de afspraak gemaakt dat de ex van [eiseres] in de woning zou blijven wonen en de hypotheeklasten op zich zou nemen. Tot op heden is [eiseres] nog steeds hoofdelijk aansprakelijk voor deze hypothecaire lening.
2.4.
De BKR-registratie betreft een bijzonderheidscodering A (ongeoorloofde achterstand) van 16 maart 2023 en een bijzonderheidscodering H (ongeoorloofde achterstand is hersteld) van 10 april 2025. De registratie blijft in principe zichtbaar tot 10 april 2030.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert om ING te veroordelen alle door haar in het CKI van Stichting BKR ingeschreven en thans nog zichtbare coderingen en meldingen op het contractnummer [nummer] uiterlijk op 1 oktober 2025 te verwijderen en verwijderd te houden, kosten rechtens.
3.2.
ING voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De toets is of ING aannemelijk heeft gemaakt dat haar dwingende gerechtvaardigde belangen (in dit geval het tweeledige doel van de
kredietregistratie: het beschermen van de consument tegen overkreditering en het
waarschuwen van andere kredietinstellingen) in dit specifieke geval zwaarder wegen
dan de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van [eiseres] .
4.2.
Deze afweging moet worden gemaakt aan de hand van de op het moment van de afweging bekende feiten en omstandigheden, zodat daarbij ook feiten en
omstandigheden die zich na de registratie hebben voorgedaan kunnen worden
betrokken. Bij een dergelijke registratie en de handhaving daarvan moet zijn voldaan
aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
4.3.
Het gaat hier om een registratie van ING die betrekking heeft op een hypothecaire lening die [eiseres] met haar ex-partner in 2004 voor een woning is aangegaan en waarvoor zij, ondanks dat zij al ongeveer 10 jaar niet meer in die woning woont, nog steeds hoofdelijk aansprakelijk is.
4.4.
Volgens [eiseres] hadden zij en haar ex-partner bij het uit elkaar gaan afgesproken dat haar ex in de woning zou blijven wonen en de hypotheeklasten op zich zou nemen en dat zij uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zou worden ontslagen, maar zover is het nooit gekomen. Van achterstanden in de hypotheekverplichtingen en de BKR-registratie was [eiseres] niet op de hoogte. Pas toen zij met haar huidige partner hun huidige hypotheek wilde oversluiten kwam zij daarachter. Het is dus niet zo dat zij een wanbetaler is (geweest) en samen met haar huidige partner is er sprake van een zeer stabiele financiële situatie. Kredietinstellingen hoeven niet voor haar gewaarschuwd te worden en er is geen gevaar voor overkreditering, aldus [eiseres] .
Het belang van [eiseres] bij verwijdering van de BKR-registratie bestaat eruit dat zij samen met haar huidige partner een woning kan laten bouwen op de door hen gekochte bouwkavel. Zij willen de financiering daarvoor bij hun huidige hypotheekverstrekker Aegon voortzetten/oversluiten vanwege de gunstige voorwaarden die dan voor hen gelden.
4.5.
ING stelt daartegenover dat, zolang [eiseres] verbonden is aan een hypothecaire lening waarvoor zij hoofdelijk aansprakelijk is, de BKR-registratie voor andere kredietverstrekkers zichtbaar moet zijn. Dat [eiseres] met haar huidige partner in een stabiele financiële situatie zit kan zo zijn, maar het gaat er volgens ING om dat [eiseres] nog steeds hoofdelijk aansprakelijk is voor de hypothecaire lening die zij met haar ex is aangegaan. Er bestaat dus een risico van overkreditering. [eiseres] heeft bij ING geen melding gedaan van de scheiding van haar ex en van haar verhuizing uit de woning en heeft er ten onrechte op vertrouwd dat haar ex de betalingsverplichtingen uit hoofde van die lening zou nakomen. Er was echter alle reden om toezicht te houden op de nakoming van die verplichtingen door haar ex omdat er voor haar vertrek uit de woning ook al betalingsachterstanden bestonden. Ten slotte kan er volgens ING op grond van de beschikbare financiële gegevens niet zonder meer vanuit worden gegaan dat er geen financieel risico bestaat voor ING. Ook nadat de achterstand was ingelopen en de registratie een H codering kreeg zijn er weer achterstanden ontstaan, aldus ING.
4.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door ING aangevoerde belangen zwaar genoeg wegen om de registratie nu niet te laten verwijderen. Daarbij is met name van belang dat [eiseres] hoofdelijk aansprakelijk is gebleven voor een hypothecaire lening voor een woning waar zij al ongeveer 10 jaar niet meer woont. Ter zitting heeft zij hierover verklaard dat zij er tot voor kort nooit werk van heeft gemaakt om uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te worden ontslagen of tot een verkoop van de woning te komen om de vader van haar kind niet in de problemen te brengen, maar die afweging komt voor haar eigen risico. Ook blijkt nergens uit dat zij bij ING indertijd melding heeft gemaakt van haar scheiding en verhuizing uit de woning. Wat daar ook van zij, vaststaat dat [eiseres] nog steeds hoofdelijk aansprakelijk is voor de hypothecaire lening van de woning met haar ex en dat dit met de van toepassing zijnde bijzonderheidscoderingen voor andere kredietverstrekkers zichtbaar moet zijn, omdat dit risico’s met zich brengt. Zeker nu [eiseres] een nieuwe hypotheek wil sluiten ligt overkreditering op de loer. Zij heeft weliswaar verklaard dat dit bij het aangaan in 2020 van de hypotheek met haar huidige partner ook geen probleem was, maar zij heeft wel gesteld maar niet aangetoond dat zij toen heeft gemeld dat ze ook nog een andere hypotheek had. Verder kan er niet van worden uitgegaan dat er sprake is van een stabiele financiële situatie van de ex van [eiseres] , nu er over zijn inkomsten niets bekend is en hij kennelijk inmiddels weer achterstanden heeft laten ontstaan. Evenmin kan er reeds nu vanuit worden gegaan dat bij verkoop van de woning geen restschuld zal ontstaan. Van mogelijke andere schulden en/of eventuele beslagen is immers niets bekend. Dat [eiseres] en haar huidige partner financieel stabiel zijn is in de relatie tot ING niet relevant.
Ten slotte is niet aannemelijk gemaakt dat [eiseres] en haar huidige partner bij handhaving van de BKR-registratie hun woning niet kunnen laten bouwen. Een voortzetten van de hypotheek bij Aegon onder gunstige voorwaarden gaat mogelijk niet door, maar zij hebben niet gepoogd om bij een andere kredietverstrekker een hypotheek te verkrijgen. Overigens heeft ING met verwijzing naar de brief van Aegon van 19 mei 2025 (2.2) terecht aangevoerd dat Aegon de oversluiting heeft geweigerd op grond van uitsluitend de A-codering (achterstand) en dat Aegon mogelijk een soepelere houding aanneemt indien zij op de hoogte is van de H-codering (herstel achterstanden).
Het betekent overigens ook niet zonder meer dat de BKR-registratie op naam van [eiseres] voor de volledige vijf jaar gehandhaafd blijft. In dit verband heeft ING terecht aangevoerd dat als [eiseres] ervoor zorgt dat de woning waarvoor zij nog hoofdelijk aansprakelijk is wordt verkocht dan wel dat zij uit de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt ontslagen er een geheel andere situatie bestaat en een belangenafweging anders uit kan pakken. Zolang [eiseres] hoofdelijk aansprakelijk blijft weegt het belang bij handhaving van de registratie echter zwaarder.
4.7.
Het voorgaande betekent dat de gevraagde voorziening niet toewijsbaar is.
4.8.
[eiseres] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van ING worden begroot op:
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.999,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorziening,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig heeft betaald en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. B.P.W. Busch, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2025.