ECLI:NL:RBAMS:2025:7589

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
25/409
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en wegslepen van een auto in Amsterdam

Op 8 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van het college om zijn auto, die op 13 juli 2024 verkeerd geparkeerd stond, weg te slepen. Het college had op 20 december 2024 het bezwaar van eiser afgewezen en het besluit om de auto weg te slepen gehandhaafd. Tijdens de zitting op 8 oktober 2025 heeft de rechtbank de argumenten van eiser en het college gehoord. De rechtbank oordeelde dat eiser kon weten dat hij geparkeerd stond op een plek waar dat niet mocht, en dat het college derhalve gerechtigd was om de auto weg te slepen. De rechtbank benadrukte dat de feitelijke situatie ter plekke bepalend is en dat verkeersborden leidend zijn. Eiser had geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die het kostenverhaal onredelijk zouden maken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en het griffierecht niet terugontving. Partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 25/409

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, het college

(gemachtigde: N. Turubassa).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het toepassen van bestuursdwang door het wegslepen van de auto van eiser op 13 juli 2024.
1.1.
Met het bestreden besluit van 20 december 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij het besluit om de auto weg te slepen gebleven.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit op
8 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.
1.4.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college redelijkerwijs bestuursdwang mocht toepassen om de auto van eiser weg te slepen en de kosten daarvan mocht verhalen op eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser kon weten dat hij geparkeerd stond op een plek waar dat niet mocht, zodat het college gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid om eisers auto weg te slepen. Anders dan eiser aanvoert, was de parkeersituatie duidelijk genoeg. Een kruis op het wegdek dient alleen ter verduidelijking van de verkeerssituatie, maar is op grond van de wetgeving niet verplicht. De feitelijke situatie ter plekke is bepalend voor het antwoord op de vraag of een parkeerverbod geldt en of handhavend kan worden opgetreden. Uit de foto’s uit het dossier blijkt dat het verkeersbord E6 en een onderbord met het kenteken van de rechthebbende voldoende duidelijk zichtbaar is en voldoet aan de regelgeving. Dat het toekenningsbesluit voor de belanghebbende vergunning twee weken na het plaatsen van het bord bekend is gemaakt in het Gemeenteblad, doet hier niet aan af. Zoals de hoogste bestuursrechter heeft bepaald is het verkeerbord leidend en niet de bekendmaking van een verkeersbesluit. [1]
5. Vervolgens is de vraag of het college de kosten van het wegslepen van de auto mocht verhalen op eiser. Dit kan namelijk niet als eiser geen verwijt kan worden gemaakt.
6. Uit de rechtspraak volgt dat van verkeersdeelnemers wordt verwacht zij verkeersborden opmerken en ernaar handelen, ook als dat enig onderzoek vergt. Van een verkeersdeelnemer wordt verwacht dat hij de parkeersituatie nader bekijkt en inschat of het voertuig correct geparkeerd staat.
7. De rechtbank heeft op zich begrip voor de situatie van eiser. Eiser heeft toegelicht dat hij zijn auto laat op de avond na zijn werk parkeerde tegenover zijn huis. Hij heeft het bord niet gezien omdat hij vanuit de tegengestelde rijrichting is komen aan rijden. Het bord was pas zeer recent geplaatst, in het verleden parkeerde eiser vaak op die plek. Dat eiser niet bewust de regels heeft overtreden is niet doorslaggevend. De rechtbank is van oordeel dat eiser wel een verwijt kan worden gemaakt. Eiser kwam vanuit de tegengestelde rijrichting aanrijden. Van eiser wordt dan verwacht dat hij dan extra bedachtzaam is om op te merken of er een bord staat aan het begin van de parkeerplaats waar hij parkeerde (gezien vanuit de rijrichting). Eiser had zelf moeten kijken of zijn auto correct geparkeerd stond. Het is de rechtbank dan ook niet gebleken dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat kostenverhaal in dit geval niet redelijk is.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.
9. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2025 door mr. S.D. Arnold, rechter, in aanwezigheid van mr. G. dos Santos 't Hoen, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van