ECLI:NL:RBAMS:2025:7536

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
1322018725
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel van Duitsland met betrekking tot de opgeëiste persoon

Op 7 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door het Landgericht Aachen in Duitsland is uitgevaardigd. Het EAB, dat op 24 april 2025 is uitgevaardigd, betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1980 in Duitsland, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 30 september 2025 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. L.C. Cox, en een tolk in de Duitse taal. Tijdens de zitting heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak verlengd met 30 dagen en de gevangenhouding bevolen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB is gebaseerd op een samenvoegingsvonnis van 14 juli 2014, dat onherroepelijk is geworden op 6 november 2015. Dit vonnis omvat twee onderliggende vonnissen, waarvan één van 10 oktober 2013. De rechtbank heeft aanvullende informatie aangevraagd bij de Duitse autoriteiten om te beoordelen of de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen. De zaak is aangehouden om deze informatie te verkrijgen, en de rechtbank heeft bepaald dat de zaak vóór 16 oktober 2025 opnieuw op zitting moet worden gebracht. De rechtbank heeft ook de oproeping van de opgeëiste persoon en zijn raadsman bevolen, evenals de oproeping van een tolk voor de Duitse taal.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-220187-25
Datum uitspraak: 7 oktober 2025
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering van 7 augustus 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 april 2025 door het
Landgericht Aachen(Duitsland) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] (Duitsland),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de [detentieadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 30 september 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door mr. L.C. Cox, advocaat in Amersfoort, die heeft opgetreden als waarneemster van mr. E. Kolokatsi, advocaat in Amersfoort, en door een tolk in de Duitse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Duitse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een samenvoegingsvonnis van het
Landgericht Aachenvan 14 juli 2014 (ref. 61 KLs 42/13), onherroepelijk geworden op 6 november 2015. In onderdeel F) van het EAB worden twee onderliggende vonnissen genoemd: een vonnis van het
Amtsgericht Aachenvan 10 oktober 2013 dat onherroepelijk is geworden op 5 november 2013 (ref. 441 Cs 509 Js 1093/13-439/13) en een vonnis van het
Amtsgericht Jülichvan 10 oktober 2013 dat onherroepelijk is geworden op 20 november 2013. Verder vermeldt onderdeel F) dat bij definitieve beslissing van het
Landgericht Bonnvan 25 mei 2018, die sinds 30 mei 2018 onherroepelijk is, de resterende gevangenisstraf na gedeeltelijke tenuitvoerlegging voorwaardelijk is opgeschort. Bij definitieve beslissing van het
Landgericht Bonnvan 25 september 2024
,onherroepelijk sinds 22 oktober 2034
[sic],is de voorwaardelijke straf met betrekking tot de resterende gevangenisstraf ingetrokken, zodat de resterende gevangenisstraf nu ten uitvoer moet worden gelegd.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een resterende vrijheidsstraf voor de duur van 256 dagen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis van 14 juli 2014.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Inleiding
Op 30 september 2025 heeft de
Staatsanwaltschaft Aachende volgende aanvullende informatie verstrekt:
"Section D of the EAW is based on the judgment of Landgericht Aachen of 14.07.2014 (61 KLs 42/13), which included the judgment of Amtsgericht Aachen of 10.10.2013 and the judgement of Amtsgericht Jülich of 10.10.2013. The convicted person was present when the judgment was handed down and the other judgments were imposed. Therefore the judgment of Amtsgericht Aachen of 10.10.2013 and the judgement of Amtsgericht Jülich of 10.10.2013 no longer exist independently. These judgments are part of the judgment of Landgericht Aachen of 14.07.2014.
The enforcement of the sentence was ordered because of a new criminal offence (penalty order of Amtsgericht Aachen of 04.08.2023, 449 Cs 338/23) during the probation period. The convicted person received this penalty order sent to his address at the time, which was placed in his mailbox in accordance with the applicable delivery regulations. He lodged an appeal against the penalty order through a defense attorney, but then failed to appear at the scheduled main hearing despite having been duly summoned at the address to which the penalty order had previously been delivered. The appeal against the penalty order was therefore dismissed and the judgment became final."
"1. The convicted person was present when the judgment was handed down in the judgment of Landgericht Aachen of 14.07.2014 (61 KLs 42/13). He was also present when the judgment was handed down in the judgment of Amtsgericht Jülich. The other mentioned judgement was a penalty order. In this respect, personal appearance is not required, as these are sent by mail to the residential address of the person concerned.
2. The convicted person was summed by mail to his address. A notification of the date and place of the court hearing(s) at which the merits of the case have been discussed was sent to the address the requested person had provided himself during the pretrial proceedings in this case."
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw stelt zich primair op het standpunt dat de zaak moet worden aangehouden om aanvullende informatie op te vragen bij de Duitse autoriteiten. Uit de reeds verstrekte aanvullende informatie blijkt onvoldoende naar welk adres de strafbeschikking van 4 augustus 2023 is gestuurd. De opgeëiste persoon zegt geen weet te hebben van deze beslissing, terwijl in de aanvullende informatie staat dat hij tegen de beslissing beroep heeft aangetekend. Het verzoek is daarom om aanvullende informatie op te vragen over de machtiging van de advocaat in deze procedure.
Subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de veroordeling uit 2023 en hij geen advocaat heeft gemachtigd om namens hem beroep in te stellen tegen deze beslissing.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de zaak moet worden aangehouden om aanvullende informatie op te vragen bij de Duitse autoriteiten met betrekking tot het vonnis van het
Amtsgericht Aachenvan 10 oktober 2013. De reden hiervoor is dat op basis van de verstrekte informatie niet beoordeeld kan worden of opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen ten aanzien van dat vonnis. Bij het samenvoegingsvonnis van het
Landgericht Aachenen het vonnis van het
Amtsgericht Jülichis artikel 12 OLW niet aan de orde omdat de opgeëiste persoon aanwezig was bij het proces. Ten aanzien van de strafbeschikking van 4 augustus 2023 kan worden afgezien van de weigeringsgrond omdat deze beslissing naar het opgegeven adres van de opgeëiste persoon is verstuurd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat aan het EAB een samenvoegingsvonnis ten grondslag ligt, bestaande uit twee (onderliggende) vonnissen. Blijkens het EAB is met één van deze vonnissen (
Amtsgericht Aachenvan 10 oktober 2013) een geldboete opgelegd en met het andere vonnis
(Amtsgericht Jülichvan 10 oktober 2013) een vrijheidsstraf. Dit brengt mee dat zowel het onderliggende vonnis waarmee de vrijheidsstraf is opgelegd als het verzamelvonnis moet worden getoetst aan artikel 12 OLW. Bij het betreffende onderliggende vonnis is namelijk onherroepelijk uitspraak gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en is hem op grond daarvan een vrijheidsstraf opgelegd.
Ten tweede stelt de rechtbank vast dat de vrijheidsstraf aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon is opgelegd. Uit onderdeel f van het EAB leidt de rechtbank verder af dat een deel van de aanvankelijk voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf eerst gedeeltelijk ten uitvoer is gelegd, vervolgens verdere tenuitvoerlegging voorwaardelijk is opgeschort en dat deze voorwaardelijke opschorting tot slot is ingetrokken.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [4] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW.
Naar het oordeel van de rechtbank is aanvullende informatie nodig om vast te stellen welke beslissingen aan de toets van artikel 12 OLW onderworpen moeten worden. Daarnaast heeft de rechtbank aanvullende informatie nodig om te kunnen beoordelen of de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen. De rechtbank houdt daarom de zaak aan om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de volgende vragen aan de Duitse autoriteiten voor te leggen:
Wat is de
opgelegde strafin het samenvoegingsvonnis van 14 juli 2014, en op welke wijze zijn de met de vonnissen van het
Amtsgericht Aachenen het
Amtsgericht Jülichvan 10 oktober 2013 opgelegde straffen hierin samengevoegd?
In hoeverre, en naar aanleiding waarvan, is de voorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden, opgelegd in het vonnis van het
Amtsgericht Jülichvan 10 oktober 2013, (gedeeltelijk) tenuitvoergelegd bij het samenvoegingsvonnis van 14 juli 2014?
Op welke veroordeling ziet het feit (‘ geval’ 4) waarvoor het lijstfeit is aangekruist?
Hoe is de opgeëiste persoon op de hoogte geraakt van de strafbeschikking van 4 augustus 2023? Naar welk adres is deze beschikking verstuurd?
Door wie is bezwaar aangetekend tegen de strafbeschikking van 4 augustus 2023? Heeft de opgeëiste persoon zelf bezwaar aangetekend of een advocaat? Indien het bezwaar is aangetekend door een advocaat dan wenst de rechtbank te vernemen of die advocaat daartoe door de opgeëiste persoon was gemachtigd in de zin dat hij die advocaat daartoe mandaat gegeven heeft.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst één van de strafbare feiten aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van dit feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de andere feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
in de gevallen, waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, mondeling, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen;
mishandeling.

5.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd.
BEPAALTdat de zaak vóór 16 oktober 2025 (de beslistermijn verstrijkt op 26 oktober 2025) op zitting wordt aangebracht.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon en zijn raadsman tegen nader te bepalen datum en tijdstip.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Duitse taal tegen nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. L.F. Bögemann en C.M.S. Loven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Gauneau, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 7 oktober 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023:235 (