ECLI:NL:RBAMS:2025:753

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
13/324122-24 en 23/003943-18 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van medeplegen van het voorhanden hebben van vuurwapens en het aanwezig hebben van verdovende middelen

Op 6 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het voorhanden hebben van vuurwapens en het aanwezig hebben van verdovende middelen. De zaak kwam voort uit een aangifte van de zus van de verdachte, die melding maakte van bedreigingen door hun broer, wat leidde tot een politieonderzoek. Tijdens een doorzoeking op 1 oktober 2024 in de woning van de verdachte werden twee vuurwapens en een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen, waaronder MDMA en ketamine, aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het voorhanden hebben van deze wapens en het aanwezig hebben van de verdovende middelen, waarbij de verdachte had erkend dat hij toestemming had gegeven aan een familielid om deze spullen in zijn woning te bewaren. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wist dat het om illegale goederen ging, wat leidde tot de bewezenverklaring van de tenlastelegging. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien de risico's van het ongecontroleerd bezit van vuurwapens en de handel in harddrugs, en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/324122-24, met daaraan gekoppeld parketnummer 23/003943-18 (TUL)
Datum uitspraak: 6 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
wonende op het adres [GBA-adres] ,
thans gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.L. Vermeulen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank ter terechtzitting telefonisch contact opgenomen met mw. [naam 1] , reclasseringsmedewerker bij Reclassering Nederland, en kennisgenomen van hetgeen zij naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en na wijziging van de tenlastelegging op de zitting – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1:
het medeplegen van het voorhanden hebben van twee vuurwapens en een hoeveelheid munitie van categorie III op 1 oktober 2024 in Amsterdam.
Feit 2:
het medeplegen van handel in, althans het aanwezig hebben, van ongeveer 5.040,7 gram MDMA op 1 oktober 2024 in Amsterdam.
Feit 3:
het medeplegen van handel in, althans het in voorraad hebben, van ongeveer 17.188,5 gram ketamine op 1 oktober 2024 in Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden. Met betrekking tot het eerste feit, het medeplegen van het voorhanden hebben van wapens en munitie, heeft de officier van justitie gewezen op de bekennende verklaring van verdachte, het aantreffen van de wapens en munitie in de woning van verdachte, de wapenrapporten en het vergelijkend DNA-onderzoek. Met betrekking tot het tweede en derde feit, het medeplegen van het aanwezig hebben van MDMA en het medeplegen van het in voorraad hebben van ketamine, heeft de officier van justitie gewezen op het aantreffen van de (verdovende) middelen in de woning van verdachte, het proces-verbaal forensisch onderzoek –waarbij de goederen indicatief zijn getest- en de laboratoriumrapporten.
4.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich met betrekking tot de feiten grotendeels gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft wel opgemerkt dat het op basis van het dossier onduidelijk is om welke hoeveelheden MDMA en ketamine het precies gaat. De raadsman heeft zich ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten op het standpunt gesteld dat hoogstens sprake is van voorwaardelijk opzet, omdat verdachte niet wist dat er verdovende middelen bij hem thuis waren opgeslagen, maar in de veronderstelling was dat dit sportsupplementen betrof.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat bij haar beoordeling van de feiten uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 1 oktober 2024 heeft de zus van verdachte, [naam 2] (hierna: [naam 2] ), aangifte gedaan tegen hun broer, [naam 3] (hierna: [naam 3] ), wegens bedreiging met de dood. Zij verklaarde dat [naam 3] heeft gezegd dat hij haar zou neerschieten en dat zij deze bedreiging serieus nam, omdat zij wist dat [naam 3] over een vuurwapen beschikte, dat hij zou bewaren in de woning van verdachte. Daarnaast heeft zij verklaard dat [naam 3] in de woning van verdachte ook verdovende middelen bewaart.
Naar aanleiding van deze aangifte heeft de politie op 1 oktober 2024 de woning van verdachte doorzocht. Daarbij zijn in de slaapkamer van verdachte twee vuurwapens en patronen aangetroffen en in beslag genomen en zijn in de berging bij de keuken 28 pakketten met vermoedelijk verdovende middelen aangetroffen en in beslag genomen. De politie heeft vervolgens onderzoek gedaan naar de aangetroffen wapens, patronen en pakketten. Uit het proces-verbaal forensisch onderzoek – waarbij de goederen indicatief zijn getest – en de laboratoriumonderzoeken is gebleken dat de pakketten MDMA en ketamine bevatten.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij toestemming aan een familielid heeft gegeven om de twee vuurwapens met patronen en spullen in de woning van verdachte te bewaren, maar verdachte stelt dat hij niet wist dat die spullen verdovende middelen betroffen.
De beoordeling
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van twee wapens en munitie van categorie III, op basis van de bekennende verklaring van verdachte, het wapenrapport en het aanvullend wapenrapport. De rechtbank stelt op basis van het aanvullend wapenrapport vast dat verdachte de hoeveelheden patronen voorhanden heeft gehad zoals ten laste is gelegd. De rechtbank komt ook tot het oordeel dat het ten laste gelegde medeplegen van het voorhanden hebben van wapens en munitie kan worden bewezen, op basis van de verklaring van verdachte, de verklaring van [naam 2] en op basis van de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek, waaruit blijkt dat er sporen van anderen op een van de wapens zijn aangetroffen. Door toestemming te geven om wapens en munitie van een ander bij verdachte thuis op te slaan volgt dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het voorhanden hebben van de wapens en de munitie.
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, en zijn raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van feit 2 en feit 3:
Wetenschap en beschikkingsmacht
Uit onderzoek is gebleken dat de goederen die zijn aangetroffen in de berging bij de keuken MDMA en ketamine betreffen. Om tot een veroordeling te komen van het aanwezig hebben dan wel het in voorraad hebben van deze goederen is vereist dat verdachte ‘wetenschap had van’ en ‘beschikkingsmacht had’ over deze goederen. Wat die bewustheid betreft moet verdachte daar op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet op hebben gehad, wat betekent dat hij tenminste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze goederen zich in zijn woning bevonden.
Volgens vaste rechtspraak is het uitgangspunt dat een bewoner van een woning in beginsel geacht wordt bekend te zijn met alles wat zich in de woning bevindt en afspeelt. Deze aanname kan echter worden weerlegd als de verdachte een aannemelijke verklaring heeft voor het tegendeel. Verdachte heeft verklaard dat de aangetroffen spullen (pakketten) door een familielid in zijn woning zijn achtergelaten en dat hij in de veronderstelling was dat dit sportsupplementen betrof. Verdachte heeft echter ook bekend dat hij toestemming heeft gegeven aan hetzelfde familielid om vuurwapens te bewaren in zijn woning. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij toestemming heeft gegeven om de spullen in zijn woning op te slaan, omdat hij dacht dat dit familielid in de problemen zat en omdat dit familielid heeft gezegd dat hij de spullen niet bij zijn ouders op kon slaan. Ook heeft de zus van verdachte, [naam 2] , bij de politie verklaard dat er in de woning van verdachte verdovende middelen werden bewaard.
Uit deze verklaringen leidt de rechtbank af dat verdachte aan een ander toestemming heeft gegeven om (verboden) goederen in zijn woning te bewaren en dat hij – als hij al niet precies wist om welke goederen het ging – in elk geval wist dat het om serieuze en waarschijnlijk illegale goederen ging, aangezien ditzelfde familielid ook twee vuurwapens bij hem bracht om te bewaren. Aan het eerste vereiste, (voorwaardelijk) opzet op de aanwezigheid, is hiermee voldaan.
Aan het tweede vereiste, dat verdachte de beschikkingsmacht had over de goederen, is volgens de rechtbank ook voldaan. De goederen bevonden zich immers in zijn woning in de berging bij de keuken, en dus in zijn machtssfeer.
Hoeveelheden
De rechtbank gaat bij haar beoordeling van de hoeveelheden ketamine en MDMA op grond van de in bijlage II genoemde wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
De goederen die zijn aangetroffen in de woning van verdachte, waarvan werd vermoed dat dit verdovende middelen betroffen, zijn onderzocht en de resultaten van deze onderzoeken zijn weergegeven in het proces-verbaal forensisch onderzoek van 3 december 2024, waarbij de verdovende middelen indicatief zijn getest, en de laboratoriumrapporten van 21 oktober 2024, 12 december 2024 en 6 januari 2025. In de hieronder weergegeven tabel (Tabel 1) is een overzicht gegeven van de resultaten van dit proces-verbaal en deze laboratoriumrapporten.
Ten aanzien van het testresultaat van goed met goednummer 6561241 was sprake van onduidelijkheid, omdat in het laboratoriumrapport van 21 oktober 2024 staat vermeld dat dit goed ketamine betreft terwijl in het laboratoriumrapport van 6 januari 2025 staat vermeld dat dit goed MDMA betreft. Er is vervolgens onderzoek gedaan naar de oorzaak van deze verschillende resultaten en de bevindingen van dit onderzoek zijn weergegeven in het proces-verbaal van bevindingen van 22 januari 2025. In dit proces-verbaal staat vermeld dat bij dit goednummer sprake is van twee verschillende beschrijvingen van de verdovende middelen en twee verschillende sealbagnummers. De inhoud van de zak verdovende middelen met goednummer 6561241 en sealbagnummer 00940831 bestond uit crèmekleurige kristallen en het goed met goednummer 6561241 en sealbagnummer 00321694 heeft de opsporingsambtenaar niet in het beslaghuis kunnen vinden. In het laboratoriumrapport van 6 januari 2025 is het goed met goednummer 6561241 omschreven als ‘1 plastic zakje met crèmekleurige kristallen’ en is het SIN-nummer AARV3710NL genoemd. In het laboratoriumrapport van 21 oktober 2024 is het goed omschreven als ‘1 plastic zak met 1,00 kg witte kristallen en poeder’ en is geen SIN-nummer genoemd. Aangezien de omschrijving van het goed overeenkomt met het laboratoriumrapport van 6 januari 2025 en in dit rapport het SIN-nummer is genoemd, gaat de rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van het laboratoriumrapport van 6 januari 2025 en stelt de rechtbank vast dat het goed met goednummer 6561241 MDMA betreft.
Tabel 1: overzicht verdovende middelen
Goednummer
SIN
Werkzame stof
Gram
Herkomst informatie
6562034
AARV3724NL
Ketamine
4048
PV d.d. 3-12-2024
6561351
AARV3723NL
Ketamine
999
PV d.d. 3-12-2024
6561335
AARV3722NL
Ketamine
1013,2
PV d.d. 3-12-2024
6561362
AARV3721NL
Ketamine
1011,5
PV d.d. 3-12-2024
6561330
AARV3720NL
Ketamine
986,9
PV d.d. 3-12-2024
6561367
AARV3719NL
Ketamine
1001,4
PV d.d. 3-12-2024
6561340
AARV3718NL
Ketamine
1000,1
PV d.d. 3-12-2024
6561366
AARV3717NL
Ketamine
1000,4
PV d.d. 3-12-2024
6561354
AARV3716NL
Ketamine
1007
PV d.d. 3-12-2024
6561370
AARV3715NL
Ketamine
1003,3
PV d.d. 3-12-2024
6561358
AARV3714NL
Ketamine
1020,7
PV d.d. 3-12-2024
6561314
AARV3713NL
MDMA
1020,7
Rapport d.d. 6-1-2025
6561360
AARV3712NL
MDMA
1013,2
Rapport d.d. 6-1-2025
6561346
AARV3711NL
MDMA
1007,8
Rapport d.d. 6-1-2025
6561241
AARV3710NL
MDMA
1021,1
Rapport d.d. 6-1-2025
6562032
AARV3709NL
Ketamine
1030,6
PV d.d. 3-12-2024
6562032
AARV3708NL
Ketamine
1015,3
PV d.d. 3-12-2024
6561251
Onbekend
MDMA
999
Rapport d.d. 21-10-2024
6561374
AARV2503NL
Ketamine
988
Rapport d.d. 12-12-2024
De rechtbank stelt dan ook op basis van de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte 5061,8 gram MDMA voorhanden heeft gehad en 17.125,4 gram ketamine zonder registratie in voorraad heeft gehad.
Medeplegen
De rechtbank komt ook tot het oordeel dat het onder 2 en 3 ten laste gelegde medeplegen kan worden bewezen, op basis van de verklaring van verdachte en de verklaring van [naam 2] . Zowel [naam 2] als verdachte zelf hebben verklaard dat de verdovende middelen van een familielid van verdachte zijn. Door toestemming te geven om spullen bij verdachte thuis op te slaan, heeft verdachte een bijdrage van voldoende gewicht geleverd om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en een of meer anderen.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat verdachte in zijn woning samen met anderen, opzettelijk MDMA aanwezig heeft gehad en opzettelijk ketamine in voorraad heeft gehad, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
op 1 oktober 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, meerdere wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een pistool, van het merk GLOCK, model 22, kaliber .40 Smith & Wesson (S&W), en
- een pistool, van het merk TAURUS, model PT809E, kaliber 9x19mm synoniem 9mm Luger of 9mm Para, zijnde een of meerdere vuurwapens in de vorm van een pistool, en munitie van categorie III, te weten
- 32 patronen van het merk Sellier en Bellot (S&B), kaliber .40 Smith & Wesson (S&W), en/of
- 6 patronen van het merk Giulio Fiocchi Lecco (G.F.L.), kaliber 9x19mm, en
- 3 patronen van het merk SINTOX (Dynamit Nobel), kaliber 9x19mm, en
- een patroon van het merk NNY (Prvi Partizan), kaliber 9x19mm, en
- een patroon van het merk PMC (Eldorado Cartridge Corporation), kaliber 9x19mm,
voorhanden heeft gehad.
ten aanzien van feit 2:
op 1 oktober 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 5.040,7 gram van een materiaal bevattende MDMA.
ten aanzien van feit 3:
op 1 oktober 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk, zonder registratie, een hoeveelheid werkzame stoffen als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub x.1 Geneesmiddelenwet, te weten 17.125,4 gram ketamine, in voorraad heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 (zesendertig) maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals ter terechtzitting geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de door het Gerechtshof Amsterdam op 20 november 2023 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf zes maanden ten uitvoer zal worden gelegd.
8.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met het beperkte strafblad en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder het feit dat sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid. De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn standpunt gewezen op de door hem overgelegde stukken. Verdachte is gebaat bij oplegging van bijzondere voorwaarden, toont zich hier ontvankelijk voor en is niet eerder behandeld. De raadsman heeft daarom verzocht om een gevangenisstraf op te leggen met een onvoorwaardelijk deel dat niet langer is dan de duur van het voorarrest, gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf en/of een taakstraf, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals ter terechtzitting geadviseerd door de reclassering.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van twee vuurwapens inclusief munitie. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie brengt in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en versterkt bovendien in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid, omdat vuurwapens dikwijls worden gebruikt bij het plegen van ernstige strafbare feiten.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van ongeveer 5.040,7 gram MDMA en het in voorraad hebben van 17.125,4 gram ketamine. De werkzame stof ketamine valt vanwege de geneeskundige toepassingen onder de Geneesmiddelenwet. Ketamine wordt echter steeds vaker buiten het medische circuit voor recreatieve doeleinden gebruikt als dissociatief tripmiddel, anders gezegd: een partydrug. Dit betekent een lucratieve afzetmarkt voor criminelen. Gezien de aangetroffen hoeveelheid kan het niet anders dan dat deze stof bestemd was om als recreatieve drug verder te worden verhandeld. Ketamine is verslavend en bij langdurig en frequent gebruik schadelijk voor de gezondheid, waardoor de werking van ketamine vergelijkbaar is met harddrugs. Harddrugs zijn schadelijk voor de volksgezondheid en het is algemeen bekend dat de handel in harddrugs samen gaat met ernstige vormen van criminaliteit, met vaak veel geweld, schade en overlast in de samenleving als gevolg. Verdachte heeft hieraan bijgedragen door deze grote hoeveelheden MDMA en ketamine bij hem thuis te (laten) bewaren.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 20 december 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 17 januari 2025. Hieruit komt – kort gezegd – naar voren dat de reclassering geen meerwaarde ziet in verdere bemoeienis door de reclassering, gelet op de ontkennende houding van verdachte, het ontbreken van duidelijke criminogene factoren en het ontbreken van een hulpvraag door verdachte. Ter terechtzitting heeft verdachte echter de feiten grotendeels bekend, verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en de hulpvraag geformuleerd dat hij zich weerbaarder op wil kunnen stellen tegenover de druk van zijn familie. De rechtbank heeft daarom op verzoek van de raadsman en in overleg met de officier van justitie ter terechtzitting telefonisch contact opgenomen met de reclasseringswerker die het reclasseringsadvies heeft opgesteld, mevrouw [naam 1] (hierna: [naam 1] ), met de vraag of zij, gelet op de gewijzigde houding van verdachte, een aanvullend advies wilde geven. [naam 1] heeft hierop aangegeven dat zij, gelet op deze omstandigheden, afwijkt van hetgeen zij heeft geadviseerd in het reclasseringsrapport van 17 januari 2025. Zij acht toezicht door de reclassering passend, gelet op de veranderde houding van verdachte. [naam 1] heeft dan ook geadviseerd om een deels voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan de volgende bijzondere voorwaarden te verbinden: een meldplicht, ambulante behandeling, dagbesteding en middelencontrole.
Straf
De rechtbank heeft gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting, opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het voorhanden van een vuurwapen in een woning, gaan de oriëntatiepunten uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden. Voor het aanwezig hebben van vijf tot zes kilo MDMA gaan de oriëntatiepunten uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien maanden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat in beginsel met geen andere straf kan worden volstaan dan met een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank gaat niet mee met de stelling van de raadsman dat sprake zou zijn van verminderde toerekeningsvatbaarheid, omdat op basis van het dossier en de door de raadsman overgelegde stukken niet kan worden vastgesteld dat bij verdachte tijdens het begaan van deze feiten een psychische stoornis bestond die zijn gedragskeuzes en gedragingen zodanig beïnvloedde dat hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar zou moeten worden geacht.
De rechtbank ziet echter in de persoonlijke omstandigheden van verdachte en gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd, wel aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd, in die zin dat zij de geëiste straf enigszins zal matigen. De rechtbank weegt daarbij in strafverminderende zin mee dat uit de verklaring van verdachte en de verklaring van de zus van verdachte, [naam 2] , blijkt dat de wapens en de verdovende middelen niet van verdachte maar van iemand anders waren. Ook betrekt de rechtbank in haar oordeel dat verdachte ter terechtzitting verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Verdachte heeft immers verklaard dat hij inziet dat hij problematische keuzes maakt en dat hij gemotiveerd is om te veranderen en te werken aan zijn alcoholverslaving. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte duidelijk de hulp nodig van de reclassering en dit onderkent verdachte ook. Nu zowel verdachte als de reclassering hebben laten weten dat de wil om te leren betere keuzes te maken er is, wil de rechtbank hem deze kans op hulp ook bieden door een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij bijzondere voorwaarden. De rechtbank acht het tevens van belang om een deels voorwaardelijke straf op te leggen, zodat verdachte niet opnieuw strafbare feiten zal plegen.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft gezeten, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, te weten een meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling, dagbesteding en middelencontrole.

9.Beslag

Onder verdachte zijn verschillende goederen in beslag genomen, zoals vermeld op de beslaglijst die aan dit vonnis als bijlage III is gehecht en als hier ingevoegd dient te worden beschouwd.
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen onder de nummers 1 tot en met 10, te weten: twee pistolen, patronen en patroonhouders, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen verklaarde feit is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 22 december 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 23/003943-18, betreffende het onherroepelijk geworden arrest d.d. 20 november 2023 van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot zes maanden, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel te bevelen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen
14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
2 en 10 van de Opiumwet;
1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
38 van de Geneesmiddelenwet.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
eendaadse samenloop van:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
ten aanzien van feit 3:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 38 van de Geneesmiddelenwet, opzettelijk begaan.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
zes maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
twee jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering (na afspraak)
Veroordeelde meldt zich op afspraken met reclassering Inforsa, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door forensische polikliniek Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van een dagbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 genoemde voorwerpen.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 20 november 2023, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. H.H.J. Zevenhuijzen en M.L. Kruit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Bennett, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 februari 2025.
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]