ECLI:NL:RBAMS:2025:7471

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
C/13/773342 / HA ZA 25-1340
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident over bevoegdheid in eigendomsgeschil tussen gemeente en gedaagden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, heeft de gemeente Amstelveen een vordering ingesteld tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met betrekking tot de eigendom van kadastrale percelen. De gemeente vordert onder andere een verklaring voor recht dat zij eigenaar is van de percelen en dat de gedaagden het gebruik van de grond moeten staken. De gedaagden hebben in een incident aangevoerd dat de rechtbank zich onbevoegd moet verklaren en dat de zaak naar de kantonrechter moet worden verwezen, omdat de waarde van de vordering onder de € 25.000 zou liggen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat de vordering een lagere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000. De vordering van de gemeente is van onbepaalde waarde, en de rechtbank heeft de verzoeken van de gedaagden afgewezen. De gedaagden zijn in het ongelijk gesteld en zijn veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 792, te vermeerderen met wettelijke rente. De zaak is vervolgens naar de rol verwezen voor conclusie van antwoord op 19 november 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/773342 / HA ZA 25-1340
Vonnis in incident van 8 oktober 2025
in de zaak van
GEMEENTE AMSTELVEEN,
te Amstelveen ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. T.H. Liebregts,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden te [woonplaats] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
hierna samen te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.

1.De Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 18 juli 2025, met producties,
- de incidentele conclusie houdende onbevoegdheid, met één productie,
- de conclusie van antwoord in incident, met één productie.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vandaag een vonnis in het incident wordt gewezen.

2.Het geschil

in de hoofdzaak
2.1.
De gemeente vordert in de hoofdzaak – samengevat – dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat de gemeente eigenaar is van de volledige kadastrale percelen gemeente Amstelveen [sectieletter] [sectienummer 1] en [sectieletter] [sectienummer 2] , inclusief het gedeelte dat op dit moment door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wordt gebruikt;
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis het gebruik van de onder i. genoemde grond te staken en gestaakt te houden en om al hun zaken daarvan te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van dwangsommen;
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] veroordeelt in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis en de nakosten.
in het incident
2.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] vorderen dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van de in de hoofdzaak ingestelde vorderingen kennis te nemen en om de zaak in de stand waarin zij zich bevindt door te verwijzen naar de kantonrechter, met veroordeling van de gemeente in de kosten van deze incidentele procedure.
2.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] stellen dat de kantonrechter bevoegd is kennis te nemen van dit geschil op grond van artikel 93 onder b van het Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering (Rv). Het stuk grond waarop de vorderingen betrekking hebben is ongeveer 31 vierkante meter groot en heeft een waarde van maximaal € 15.000. Er is aldus een duidelijke aanwijzing dat de vorderingen in de hoofdzaak geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000. Daarom moet de zaak op grond van artikel 71 lid 2 Rv worden verwezen naar de kantonrechter van deze rechtbank, aldus steeds [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
2.4.
De gemeente voert aan dat de vorderingen in de hoofdzaak van onbepaalde waarde zijn en dat de kantonrechter daarom niet bevoegd is de zaak te behandelen.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
De vorderingen van de gemeente strekken tot vaststelling van het eigendom van een stuk grond, de ligging van de erfgrens en het verwijderen van onder meer hekwerken en beplantingen. De gemeente heeft aangevoerd dat dit vorderingen zijn van onbepaalde waarde. Artikel 93 sub b Rv bepaalt dat zaken van onbepaalde waarde alleen door de kantonrechter worden behandeld indien er duidelijke aanwijzingen zijn dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000. Daar is in dit geval geen sprake van. Grond in de omgeving van [regio] is schaars. De waarde daarvan laat zich lastig voorspellen. Bovendien ziet de vordering van de gemeente niet alleen op een verklaring voor recht aangaande de eigendomssituatie, maar ook op het verwijderen van hekwerken en planten. Ook dit vertegenwoordigt een zekere waarde. De vordering van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot verwijzing van dit geschil naar de kantonrechter wordt daarom afgewezen.
3.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de kosten van dit incident (inclusief de nakosten) betalen. Deze kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op € 614 aan salaris voor de advocaat en € 178 aan nakosten. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst de vordering af,
4.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten van € 792, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92 plus de kosten van betekening als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
in de hoofdzaak
4.4.
verwijst de zaak naar de rol van
woensdag 19 november 2025voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Voetelink, bijgestaan door mr. R.D. Lok, en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2025.