ECLI:NL:RBAMS:2025:747

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
13/192365-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het veroorzaken van een explosie met een geïmproviseerde explosieve constructie in Amsterdam

Op 6 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 28-jarige man, die op 11 mei 2024 in Amsterdam een explosie heeft veroorzaakt met een geïmproviseerde explosieve constructie (IED). De rechtbank heeft de man veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek op 23 januari 2024, waar de officier van justitie, mr. R.W. van Zanten, de vordering indiende. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing en het voorhanden hebben van een wapen, in dit geval de IED. De rechtbank oordeelde dat de explosie levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht, hoewel de verdachte partieel werd vrijgesproken van het levensgevaar. De rechtbank baseerde haar oordeel op DNA-bewijs dat de verdachte verbond aan de explosie, evenals op getuigenverklaringen en forensisch onderzoek. De rechtbank concludeerde dat de verdachte schuldig was aan de tenlastegelegde feiten en dat de opgelegde straf in overeenstemming was met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de benadeelde partij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/192365-24
Datum uitspraak: 6 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] ,
nu gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.W. van Zanten, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, T.E. Korff, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat namens de benadeelde partij [benadeelde partij] naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd - tenlastegelegd dat hij zich op 11 mei 2024 in Amsterdam samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan:
het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing bij de woningen aan de [adres] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
het voorhanden hebben van een wapen, te weten een geïmproviseerde explosieve constructie/improvised explosive device (IED), van categorie II, onder 7, van de Wet wapens en munitie.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen. Bij de explosie is levensgevaar, gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en gevaar voor schade aan goederen ontstaan.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair integrale vrijspraak bepleit en heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Op de plaats delict zijn blauwe doppen van het vuurwerksoort Cobra 6 en restanten van plastic drinkflessen gevonden. Door de politie is vastgesteld dat de explosie zeer waarschijnlijk is veroorzaakt door een vuurwerk-brandstof combinatie. Op enkele van deze blauwe Cobra 6 doppen en op een drinkrand van een fles is het DNA van verdachte gevonden. Het aantreffen van het DNA van verdachte is echter onvoldoende om tot een bewezenverklaring van beide feiten te komen, omdat het dossier verder geen steunbewijs bevat. Daarbij gaat het om verplaatsbaar DNA materiaal en kan niet worden uitgesloten dat het DNA op de Cobra doppen is overgedragen op de drinkfles op het moment van het in elkaar zetten van het explosief door een onbekend gebleven persoon dan wel door de ontploffing. Verdachte heeft verklaard dat hij op oudejaarsavond Cobra’s heeft aangeraakt, toen een kennis met de bijnaam ‘ [bijnaam] ’ hem deze liet zien bij een coffeeshop, waar hij regelmatig komt. Dat dit een onvoldoende verifieerbare verklaring is, maakt niet dat een bewezenverklaring kan volgen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw een voorwaardelijk verzoek gedaan om de behandeling van de strafzaak aan te houden om de officier van justitie de opdracht te geven om alsnog nader onderzoek te doen naar de beelden van de videoringbel van de woning aan de [adres] in Amsterdam . Indien deze beelden niet beschikbaar zijn, heeft de raadsvrouw verzocht om een nader proces-verbaal te laten opmaken door verbalisant [verbalisant] over het signalement van de jongens die hij heeft gezien op deze beelden.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde levensgevaar, omdat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om te kunnen vaststellen dat door de ontploffing levensgevaar is ontstaan.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De explosie
Op 11 mei 2024 rond 04:00 uur heeft een ontploffing plaatsgevonden bij de voordeur van de woning gelegen aan de [adres] in Amsterdam . Als gevolg hiervan is de voordeur van de woning uit zijn voegen geraakt en zijn de voorgevels van zowel de betreffende woning als een naastliggende woning beschadigd. Daarnaast is schade ontstaan aan een geparkeerde auto. Aangever [benadeelde partij] heeft verklaard dat hij een enorme harde knal hoorde en dat er rondom zijn voordeur vlammen waren. De ramen bij de deur lagen eruit en de hele voorgevel van de woning was zwartgeblakerd.
Op straat lagen meerdere kartonsnippers en blauwe doppen, waarbij is vastgesteld dat deze toebehoren aan Cobra 6 vuurwerk. Op basis van de hoeveelheid aangetroffen doppen is door forensisch onderzoekers geconcludeerd dat er minimaal 10 Cobra’s zijn afgegaan. Ook zijn er in de buurt van de ontploffing plastic doppen en delen van drinkflessen gevonden, die deels waren vervormd en aangetast door de hitte van de ontploffing. Het is bij de politie ambtshalve bekend dat dergelijke drinkflessen worden gebruikt bij een vuurwerk-brandstof combinatie, waarbij illegaal vuurwerk en brandstof in flessen worden aangestoken om meer schade aan te richten. Deze combinatie van het vuurwerk en de brandbare stof maakt dat het gebruikte explosief kan worden gekwalificeerd als een geïmproviseerde explosieve constructie/improvised explosive device (hierna: IED).
DNA-bewijs
De aangetroffen en nog voor onderzoek geschikte delen van de drinkflessen en blauwe Cobra doppen zijn bemonsterd. Uit DNA-onderzoek van een bemonstering op de drinkrand van een fles en op vijf van de aangetroffen (restanten van) blauwe Cobra doppen is een enkelvoudig DNA-profiel aangetroffen van verdachte waarvan de frequentie van voorkomen kleiner is dan één op één miljard. Dat wil zeggen dat de kans dat een willekeurig, niet verwant persoon dat DNA-profiel heeft, kleiner is dan één op de één miljard. De bewijskracht van deze DNA-matches is dus zeer groot. Het betreft een enkelvoudig DNA-profiel, wat de grootste bewijswaarde vertegenwoordigt.
De rechtbank is van oordeel dat de meerdere DNA-sporen van verdachte op de verschillende voorwerpen kunnen worden aangemerkt als dadersporen. Het DNA is namelijk zowel op onderdelen van het vuurwerk, namelijk de doppen van een Cobra, als op de drinkrand van een fles aangetroffen. Beide voorwerpen zijn vervormd en aangetast door de hitte en zijn gevonden op de plaats delict. Daarbij overweegt de rechtbank dat is vastgesteld dat de ontploffing is teweeggebracht door een brandstofbom (IED), waarbij gebruik is gemaakt van vuurwerk en plastic flessen (met brandstof). Gelet hierop is het aannemelijk dat deze voorwerpen zijn gebruikt bij het maken en het laten ontploffen van de IED.
Verdachte heeft ontkend dat hij betrokken was bij de explosie en betwist dat het aantreffen van zijn DNA verband houdt met de gepleegde strafbare feiten. Verdachte heeft verklaard dat hij vorig jaar met oudjaarsavond meerdere Cobra’s heeft aangeraakt, toen een persoon met de bijnaam ‘ [bijnaam] ’ deze aan hem liet zien. Hij heeft één van deze Cobra’s mee naar huis genomen. Verder heeft hij verklaard dat hij als bezorger wel eens in de buurt van de [adres] heeft gewerkt en het mogelijk is dat hij een drinkflesje op straat heeft gegooid of heeft laten vallen.
De rechtbank overweegt dat sprake is van dadersporen op
meerdereonderdelen van de brandstofbom. Het is dan aan de verdediging om een concreet en aannemelijk alternatief scenario te schetsen van hoe het DNA-materiaal op een andere wijze op de voorwerpen is terechtgekomen èn hoe de voorwerpen op de plaats delict zijn terechtgekomen. Het hiertoe gevoerde verweer dat verdachte maanden eerder Cobra’s van ‘ [bijnaam] ’ in handen heeft gekregen en in de buurt van de [adres] wel eens bezorger is geweest en daar mogelijk een flesje heeft achtergelaten, is onvoldoende concreet en daarom niet verifieerbaar. Daar komt bij dat verdachte wisselend heeft verklaard over het aantal Cobra’s dat hij aangeraakt zou hebben. Bovendien is op basis van zijn verklaring niet komen vast te staan hoe het mogelijk is dat alleen het DNA van verdachte is aangetroffen op de resten van de brandstofbom en niet het DNA van iemand anders. Dit terwijl verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat ‘ [bijnaam] ’ blote handen had toen verdachte de Cobra’s aan hem teruggaf.
Betrokkenheid van verdachte
Gelet op de DNA-sporen van verdachte op de voorwerpen, waarvan aannemelijk is dat deze zijn gebruikt bij het maken en het laten ontploffen van de IED, stelt de rechtbank vast dat verdachte betrokken is geweest bij de ontploffing van de IED op 11 mei 2024 in Amsterdam, waarbij hij de IED ook voorhanden heeft gehad. Daarbij wordt de rechtbank gesterkt in haar overtuiging door de onderzoeksresultaten die zien op de telefoon van verdachte. Hieruit volgt dat er geen telecomgegevens van verdachte bekend zijn geworden over de periode van 7 mei 2024 om 20:01 uur, toen een eerste explosie bij de [adres] plaatsvond, tot 11 mei 2024 om 19:22 uur. Verder worden er berichten op de telefoon van verdachte aangetroffen van een Telegram groepschat, waar verdachte deel van uitmaakt, die sterke aanwijzingen geven voor zijn betrokkenheid bij de explosie. Op 7 mei 2024, een paar uur na de eerste explosie bij de [adres] , wordt het volgende bericht gestuurd in de Telegram-groep genaamd ‘ [naam groep] ’: ‘
2 Strijders van vanavond Beide waren nieuw in deze groep gekomen. Beide hebben direct actie ondernomen en dus uiteraard ook allebei GROF GELD verdiend Blijf niet slapend Sta op en verdien mee! Ga jij blijven kijken naar hoe ons team wint of sluit jij je eigen aan en verdien jij mee.’ Daarbij wordt een emoticon van een bom verstuurd. Op 12 mei 2024 is in de Telegram-groep het volgende bericht gestuurd: ‘
2 strijders die hebben meegedaan aan de bovenstaande actiematch Mooie winsten behaald & beide strijders zitten nu in de vipgroep’.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er wettig en overtuigend bewijs is voor de betrokkenheid van verdachte bij de explosie op 11 mei 2024 en het voorhanden hebben van de IED.
Vrijspraak medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte de IED voorhanden heeft gehad en betrokken was bij het tot ontploffing brengen daarvan op 11 mei 2024. Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij, voordat hij een harde knal hoorde, twee jongens voor zijn woning hoorde lopen. Daarnaast heeft verbalisant [verbalisant] op beelden van een videodeurbel van een woning aan de [adres] gezien dat na een harde knal twee jongens wegrenden in een steegje. Of deze twee jongens betrokkenheid hebben gehad bij het voorhanden hebben van de IED en het tot ontploffing brengen daarvan, kan de rechtbank niet vaststellen. Evenmin kan de rechtbank vaststellen dat als deze jongens betrokken zijn geweest bij het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde, verdachte één van die twee is geweest. Daarom kan medeplegen naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen worden.
Voorwaardelijk verzoek
De rechtbank vindt nader onderzoek zoals verzocht door de raadsvrouw niet noodzakelijk. De rechtbank zal het verzoek van de raadsvrouw tot aanhouding daarom afwijzen.
Gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat het opzet van verdachte was gericht op het veroorzaken van een ontploffing bij woningen aan de [adres] in Amsterdam. De wet vereist niet dat het opzet ook gericht was op de gevolgen daarvan voor de omwonende personen en omringende gebouwen. Het gevaar moet ten tijde van het teweegbrengen van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. De rechtbank stelt vast dat de ontploffing plaatsvond in een woonwijk rond 04:00 uur. Het is algemeen bekend dat op dit tijdstip de kans zeer groot is dat bewoners thuis zijn. De rechtbank stelt vast dat dit ook daadwerkelijk het geval is geweest. Zo sliep aangever [benadeelde partij] ten tijde van de explosie op de bank in de woonkamer en is hij door buren geholpen met het blussen van de brand bij zijn voordeur. Uit het explosievenonderzoek blijkt dat de voordeur van perceel 27 gedeeltelijk was vernield en ontzet, een voertuig geparkeerd voor perceel 27 was beschadigd en voor de woning meerdere scherpe delen van glas en houtlagen. Het is aannemelijk dat, als er niet snel was gehandeld, er mogelijk meer schade en zwaar lichamelijk letsel was ontstaan door de brand voor de (omwonende) bewoners. Daarnaast hadden de glasscherven, de los gekomen houten delen en de explosie zelf voor zwaar lichamelijk letsel kunnen zorgen voor omwonenden en passanten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is geweest van gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel. Door de verbalisant die het explosievenonderzoek heeft verricht is niet geconcludeerd dat sprake is geweest van levensgevaar als gevolg van de explosie. De rechtbank ziet geen aanleiding om hierover anders te denken. De rechtbank zal verdachte daarom partieel vrijspreken van het onderdeel levensgevaar.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het teweegbrengen van een explosie door middel van een IED en het voorhanden hebben van deze IED.
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot feit 1 en feit 2 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezenverklaarde feiten hebben betrekking op dezelfde IED en de gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op, zodat de verdachte daarvan in wezen één verwijt kan worden gemaakt.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat
verdachte:
Feit 1:
op 11 mei 2024 te Amsterdam opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door meerdere stukken zwaar vuurwerk (een Cobra, Super 6) in combinatie met een brandbare stof, een geïmproviseerde explosieve constructie (IED), voor/tegen de voordeur, althans in de directe nabijheid, van de woningen gelegen aan de [adres] percelen 27, in contact te brengen met open vuur, waardoor dit explosief aldaar tot ontploffing kwam, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen te duchten was, te weten:
* voor de aan de [adres] gelegen woningen, waaronder de voordeur en/of voorgevels en/of ruiten en/of tegels en
* voor een aldaar geparkeerde auto, te weten een Peugeot 107 (met kenteken [kenteken] ) toebehorende aan de bewoners van [adres] , in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woningen aanwezige bewoner en voor omwonenden, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
Feit 2:
op 11 mei 2024 te Amsterdam een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een geïmproviseerde explosieve constructie/improvised explosive device (IED), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad.

6.De strafbaarheid van de feiten en verdachte

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

7.De strafmotivering

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, zal worden opgelegd, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd. Het locatieverbod kan in plaats van de buurt Bijlmer-Oost beperkt worden tot de [adres] in Amsterdam.
7.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd. De raadsvrouw heeft enkel verwezen naar het reclasseringsadvies.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van
verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de
vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een IED en het teweeg brengen van een ontploffing door middel van deze IED bij de woningen aan de [adres] in Amsterdam. De ontploffing had een harde knal en flinke schade tot gevolg. Daarnaast is door de ontploffing brand aan de voordeur van aangever [benadeelde partij] ontstaan. Het aantal bedreigingen met het plaatsten van brandstofbommen en granaten die ook regelmatig tot explosie worden gebracht neemt in frequentie steeds meer toe in Nederland en zeker ook in Amsterdam. Hierdoor is er sprake van een grote belasting van het politieapparaat en een vergroting van het gevoel van onveiligheid in de samenleving. Kennelijk willen de opdrachtgevers met de ontploffingen een boodschap afgeven aan anderen, maar hierbij raken ook personen die niets met het onderliggende conflict te maken hebben, gedupeerd. Verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan deze maatschappij-ontwrichtende ontwikkeling.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 24 september 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het advies van GGZ Reclassering Inforsa van 16 januari 2025, opgesteld door L. Pel, reclasseringswerker. Dit advies houdt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in. Voorafgaand aan de detentie van verdachte was er sprake van een redelijk stabiele leefsituatie bij verdachte, gelet op zijn huisvesting, zijn inkomen en een vast arbeidscontract. De minder constante factoren zien op de hoge schuldenlast en het cannabisgebruik van verdachte. Daarnaast kreeg verdachte naar eigen zeggen een maand voor zijn detentie een burn-out, waardoor hij tijdelijk moest stoppen met werken. Bij een bewezenverklaring wordt geadviseerd tot oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, zoals een meldplicht, ambulante behandeling, een contactverbod met aangever, een locatieverbod, dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening en middelencontrole. Zo kan er onder meer worden ingezet op de burn-out klachten, de zorgen om middelengebruik en delictgedrag.
Strafoplegging
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting, zoals geformuleerd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS). Uit de LOVS volgt dat het uitgangspunt bij een bewezenverklaring van een ontploffing met gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel een gevangenisstraf van drie jaren is. Het uitgangspunt voor het voorhanden hebben van een explosief in de openbare ruimte betreft een gevangenisstraf van vijftien maanden. De rechtbank houdt verder rekening met de samenloop van de bewezenverklaarde feiten en het feit dat verdachte is vrijgesproken voor het onderdeel levensgevaar.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige gevangenisstraf. De rechtbank is van oordeel dat zowel aan de maatschappij als aan verdachte een signaal dient te worden gegeven dat dergelijke gedragingen niet zijn toegestaan en een gevangenisstraf de enige passende straf is. De rechtbank ziet in het reclasseringsadvies aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden hieraan verbinden.
Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen inbeslaggenomen en niet teruggegeven:
STK Computer (G6540168);
1 STK Telefoontoestel (G6540166);
1 STK Karton (G6502148);
1 STK Fust (G6502150);
1 STK Fust (G6502151);
1 STK Fust (G6502154);
1 STK Fust (G6502146).
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder nummers 3 tot en met 7 inbeslaggenomen voorwerpen dienen te worden verbeurd verklaard, omdat het bewezenverklaarde daarmee is begaan. De voorwerpen betreffen onderdelen van het IED, zoals doppen van drinkflessen en blauw cobra doppen. Niet is vastgesteld aan wie zij toebehoren.
Teruggave aan verdachte
De rechtbank is van oordeel dat de onder nummers 1 en 2 inbeslaggenomen voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, aan verdachte kunnen worden teruggegeven.

9.De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 272,40 aan vergoeding van materiële schade en
€ 1.300,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel voor toewijzing vatbaar is.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, gelet op de bepleite vrijspraak van het feit 1.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 11 mei 2024.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 47, 55 en 157 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 en feit 2:
eendaadse samenloop van
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 2º of onderdeel 7º.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf
niettenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Inforsa op het adres Vlaardingenlaan 5 te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
Indien nodig (bijvoorbeeld bij oplopende spanningen en/of toename in middelengebruik) laat veroordeelde zich behandelen door Inforsa Forensische Ambulante Zorg of een soortgelijke ambulante forensisch psychiatrische instelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zo lang de zorginstelling en/of reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de aangever [benadeelde partij] , zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt.
Locatieverbod (zonder elektronische monitoring)
Veroordeelde bevindt zich niet in de [adres] , zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt.
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Als algemene voorwaarden gelden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het
nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet
op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in
artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beslag
Verklaart verbeurdde volgende voorwerpen:
STK Karton (G6502148);
1 STK Fust (G6502150);
1 STK Fust (G6502151);
1 STK Fust (G6502154);
1 STK Fust (G6502146).
Gelast de teruggave aan [verdachte]van de volgende voorwerpen:
STK Computer (G6540168);
1 STK Telefoontoestel (G6540166).
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van € 272,40 (tweehonderdtweeënzeventig euro en veertig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 1.300,- (duizend driehonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 11 mei 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 1.572,40
(duizend vijfhonderdtweeënzeventig euro en veertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 11 mei 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 25 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. A.M. Grüschke en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.E. Leopold, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 februari 2025.