4.3.Het oordeel van de rechtbank
De explosie
Op 11 mei 2024 rond 04:00 uur heeft een ontploffing plaatsgevonden bij de voordeur van de woning gelegen aan de [adres] in Amsterdam . Als gevolg hiervan is de voordeur van de woning uit zijn voegen geraakt en zijn de voorgevels van zowel de betreffende woning als een naastliggende woning beschadigd. Daarnaast is schade ontstaan aan een geparkeerde auto. Aangever [benadeelde partij] heeft verklaard dat hij een enorme harde knal hoorde en dat er rondom zijn voordeur vlammen waren. De ramen bij de deur lagen eruit en de hele voorgevel van de woning was zwartgeblakerd.
Op straat lagen meerdere kartonsnippers en blauwe doppen, waarbij is vastgesteld dat deze toebehoren aan Cobra 6 vuurwerk. Op basis van de hoeveelheid aangetroffen doppen is door forensisch onderzoekers geconcludeerd dat er minimaal 10 Cobra’s zijn afgegaan. Ook zijn er in de buurt van de ontploffing plastic doppen en delen van drinkflessen gevonden, die deels waren vervormd en aangetast door de hitte van de ontploffing. Het is bij de politie ambtshalve bekend dat dergelijke drinkflessen worden gebruikt bij een vuurwerk-brandstof combinatie, waarbij illegaal vuurwerk en brandstof in flessen worden aangestoken om meer schade aan te richten. Deze combinatie van het vuurwerk en de brandbare stof maakt dat het gebruikte explosief kan worden gekwalificeerd als een geïmproviseerde explosieve constructie/improvised explosive device (hierna: IED).
DNA-bewijs
De aangetroffen en nog voor onderzoek geschikte delen van de drinkflessen en blauwe Cobra doppen zijn bemonsterd. Uit DNA-onderzoek van een bemonstering op de drinkrand van een fles en op vijf van de aangetroffen (restanten van) blauwe Cobra doppen is een enkelvoudig DNA-profiel aangetroffen van verdachte waarvan de frequentie van voorkomen kleiner is dan één op één miljard. Dat wil zeggen dat de kans dat een willekeurig, niet verwant persoon dat DNA-profiel heeft, kleiner is dan één op de één miljard. De bewijskracht van deze DNA-matches is dus zeer groot. Het betreft een enkelvoudig DNA-profiel, wat de grootste bewijswaarde vertegenwoordigt.
De rechtbank is van oordeel dat de meerdere DNA-sporen van verdachte op de verschillende voorwerpen kunnen worden aangemerkt als dadersporen. Het DNA is namelijk zowel op onderdelen van het vuurwerk, namelijk de doppen van een Cobra, als op de drinkrand van een fles aangetroffen. Beide voorwerpen zijn vervormd en aangetast door de hitte en zijn gevonden op de plaats delict. Daarbij overweegt de rechtbank dat is vastgesteld dat de ontploffing is teweeggebracht door een brandstofbom (IED), waarbij gebruik is gemaakt van vuurwerk en plastic flessen (met brandstof). Gelet hierop is het aannemelijk dat deze voorwerpen zijn gebruikt bij het maken en het laten ontploffen van de IED.
Verdachte heeft ontkend dat hij betrokken was bij de explosie en betwist dat het aantreffen van zijn DNA verband houdt met de gepleegde strafbare feiten. Verdachte heeft verklaard dat hij vorig jaar met oudjaarsavond meerdere Cobra’s heeft aangeraakt, toen een persoon met de bijnaam ‘ [bijnaam] ’ deze aan hem liet zien. Hij heeft één van deze Cobra’s mee naar huis genomen. Verder heeft hij verklaard dat hij als bezorger wel eens in de buurt van de [adres] heeft gewerkt en het mogelijk is dat hij een drinkflesje op straat heeft gegooid of heeft laten vallen.
De rechtbank overweegt dat sprake is van dadersporen op
meerdereonderdelen van de brandstofbom. Het is dan aan de verdediging om een concreet en aannemelijk alternatief scenario te schetsen van hoe het DNA-materiaal op een andere wijze op de voorwerpen is terechtgekomen èn hoe de voorwerpen op de plaats delict zijn terechtgekomen. Het hiertoe gevoerde verweer dat verdachte maanden eerder Cobra’s van ‘ [bijnaam] ’ in handen heeft gekregen en in de buurt van de [adres] wel eens bezorger is geweest en daar mogelijk een flesje heeft achtergelaten, is onvoldoende concreet en daarom niet verifieerbaar. Daar komt bij dat verdachte wisselend heeft verklaard over het aantal Cobra’s dat hij aangeraakt zou hebben. Bovendien is op basis van zijn verklaring niet komen vast te staan hoe het mogelijk is dat alleen het DNA van verdachte is aangetroffen op de resten van de brandstofbom en niet het DNA van iemand anders. Dit terwijl verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat ‘ [bijnaam] ’ blote handen had toen verdachte de Cobra’s aan hem teruggaf.
Betrokkenheid van verdachte
Gelet op de DNA-sporen van verdachte op de voorwerpen, waarvan aannemelijk is dat deze zijn gebruikt bij het maken en het laten ontploffen van de IED, stelt de rechtbank vast dat verdachte betrokken is geweest bij de ontploffing van de IED op 11 mei 2024 in Amsterdam, waarbij hij de IED ook voorhanden heeft gehad. Daarbij wordt de rechtbank gesterkt in haar overtuiging door de onderzoeksresultaten die zien op de telefoon van verdachte. Hieruit volgt dat er geen telecomgegevens van verdachte bekend zijn geworden over de periode van 7 mei 2024 om 20:01 uur, toen een eerste explosie bij de [adres] plaatsvond, tot 11 mei 2024 om 19:22 uur. Verder worden er berichten op de telefoon van verdachte aangetroffen van een Telegram groepschat, waar verdachte deel van uitmaakt, die sterke aanwijzingen geven voor zijn betrokkenheid bij de explosie. Op 7 mei 2024, een paar uur na de eerste explosie bij de [adres] , wordt het volgende bericht gestuurd in de Telegram-groep genaamd ‘ [naam groep] ’: ‘
2 Strijders van vanavond Beide waren nieuw in deze groep gekomen. Beide hebben direct actie ondernomen en dus uiteraard ook allebei GROF GELD verdiend Blijf niet slapend Sta op en verdien mee! Ga jij blijven kijken naar hoe ons team wint of sluit jij je eigen aan en verdien jij mee.’ Daarbij wordt een emoticon van een bom verstuurd. Op 12 mei 2024 is in de Telegram-groep het volgende bericht gestuurd: ‘
2 strijders die hebben meegedaan aan de bovenstaande actiematch Mooie winsten behaald & beide strijders zitten nu in de vipgroep’.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er wettig en overtuigend bewijs is voor de betrokkenheid van verdachte bij de explosie op 11 mei 2024 en het voorhanden hebben van de IED.
Vrijspraak medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte de IED voorhanden heeft gehad en betrokken was bij het tot ontploffing brengen daarvan op 11 mei 2024. Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij, voordat hij een harde knal hoorde, twee jongens voor zijn woning hoorde lopen. Daarnaast heeft verbalisant [verbalisant] op beelden van een videodeurbel van een woning aan de [adres] gezien dat na een harde knal twee jongens wegrenden in een steegje. Of deze twee jongens betrokkenheid hebben gehad bij het voorhanden hebben van de IED en het tot ontploffing brengen daarvan, kan de rechtbank niet vaststellen. Evenmin kan de rechtbank vaststellen dat als deze jongens betrokken zijn geweest bij het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde, verdachte één van die twee is geweest. Daarom kan medeplegen naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen worden.
Voorwaardelijk verzoek
De rechtbank vindt nader onderzoek zoals verzocht door de raadsvrouw niet noodzakelijk. De rechtbank zal het verzoek van de raadsvrouw tot aanhouding daarom afwijzen.
Gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat het opzet van verdachte was gericht op het veroorzaken van een ontploffing bij woningen aan de [adres] in Amsterdam. De wet vereist niet dat het opzet ook gericht was op de gevolgen daarvan voor de omwonende personen en omringende gebouwen. Het gevaar moet ten tijde van het teweegbrengen van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. De rechtbank stelt vast dat de ontploffing plaatsvond in een woonwijk rond 04:00 uur. Het is algemeen bekend dat op dit tijdstip de kans zeer groot is dat bewoners thuis zijn. De rechtbank stelt vast dat dit ook daadwerkelijk het geval is geweest. Zo sliep aangever [benadeelde partij] ten tijde van de explosie op de bank in de woonkamer en is hij door buren geholpen met het blussen van de brand bij zijn voordeur. Uit het explosievenonderzoek blijkt dat de voordeur van perceel 27 gedeeltelijk was vernield en ontzet, een voertuig geparkeerd voor perceel 27 was beschadigd en voor de woning meerdere scherpe delen van glas en houtlagen. Het is aannemelijk dat, als er niet snel was gehandeld, er mogelijk meer schade en zwaar lichamelijk letsel was ontstaan door de brand voor de (omwonende) bewoners. Daarnaast hadden de glasscherven, de los gekomen houten delen en de explosie zelf voor zwaar lichamelijk letsel kunnen zorgen voor omwonenden en passanten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is geweest van gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel. Door de verbalisant die het explosievenonderzoek heeft verricht is niet geconcludeerd dat sprake is geweest van levensgevaar als gevolg van de explosie. De rechtbank ziet geen aanleiding om hierover anders te denken. De rechtbank zal verdachte daarom partieel vrijspreken van het onderdeel levensgevaar.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het teweegbrengen van een explosie door middel van een IED en het voorhanden hebben van deze IED.
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot feit 1 en feit 2 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezenverklaarde feiten hebben betrekking op dezelfde IED en de gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op, zodat de verdachte daarvan in wezen één verwijt kan worden gemaakt.